ECLI:NL:RBMNE:2025:6135

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 november 2025
Publicatiedatum
14 november 2025
Zaaknummer
16/127206-25; 16/124378-25 (gev.); 16/110326-25 (gev.); 16/026025-25
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak met meerdere bedreigingen, mishandeling, en wapenbezit

Op 14 november 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een meervoudige strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1967, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging, mishandeling, en wapenbezit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor het bedreigen van verschillende slachtoffers met geweld, waaronder het uiten van ernstige bedreigingen en het gooien van een scherf van een bloempot. Daarnaast heeft de verdachte op verschillende momenten slachtoffers mishandeld, waaronder het schoppen en slaan van een slachtoffer. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte opzettelijk hennep aanwezig had en een veerdrukpistool en een boksbeugel voorhanden had. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 135 dagen opgelegd, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met de slachtoffers. De rechtbank heeft ook een beslissing genomen over de vorderingen van de benadeelde partijen, waarbij een schadevergoeding is toegewezen aan een van de slachtoffers en de andere vordering is afgewezen. De rechtbank heeft de verdachte ook een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, die direct uitvoerbaar is, om verdere strafbare feiten te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats: Utrecht
Parketnummers: 16/127206-25; 16/124378-25 (gev.); 16/110326-25 (gev.); 16/026025-25 (vord. tul)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 14 november 2025 in de strafzaak van:
[verdachte] ,
geboren op [1967] in [geboorteplaats] ,
ingeschreven op het adres [straat 1] [nummeraanduiding 1] ,
hierna: de verdachte.

1.Zitting

De strafzaak van de verdachte is inhoudelijk behandeld op de openbare zitting van
31 oktober 2025.
Op de zitting waren aanwezig:
  • de verdachte;
  • de officier van justitie: mr. F.E. Leeman;
  • de advocaat van de verdachte: mr. E.D. van Elst;
  • [A ] van [instelling 1] namens de benadeelde partij
[slachtoffer 3] .

2.Tenlastelegging

De officier van justitie beschuldigt de verdachte ervan dat hij, samengevat:
in de zaak met parketnummer 16/127206-25
feit 1
op 30 maart 2025 in Soest [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling;
feit 2
op 25 april 2025 in Soest [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] te schoppen en/of met vuist te slaan;
feit 3
op 25 april 2025 in Soest opzettelijk 63,69 gram hennep aanwezig heeft gehad;
in de zaak met parketnummer 16/124378-25
op 22 april in Soest [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling;
in de zaak met parketnummer 16/110326-25
feit 1
op 5 april in Soest [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling;
feit 2
op 5 april 2025 in Soest een veerdrukpistool en een boksbeugel voorhanden heeft gehad.
De volledige tekst van de beschuldiging staat in bijlage I bij dit vonnis.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat kan worden bewezen dat de verdachte de feiten 1, 2 en 3 onder parketnummer 16/127206-25, het feit onder parketnummer 16/124378-25 en de feiten 1 en 2 onder parketnummer 16/110326-25 heeft gepleegd.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van parketnummer 16/127206-25 verzoekt de advocaat van de verdachte de rechtbank om de verdachte vrij te spreken van feit 1 en gedeeltelijk vrij te spreken van feit 2 voor zover dat ziet op het slaan. Gelet op de bekennende verklaring van de verdachte voert de advocaat geen verweer over het bewijs van feit 3.
De advocaat verzoekt de rechtbank voorts om, zo begrijpt de rechtbank, de verdachte vrij te spreken van het feit onder parketnummer 16/124378-25.
Ten aanzien van parketnummer 16/110326-25 verzoekt de advocaat de rechtbank om, zo begrijpt de rechtbank, de verdachte vrij te spreken van feit 1. Gelet op de bekennende verklaring van de verdachte voert de advocaat geen verweer over het bewijs van feit 2.
De advocaat van de verdachte voert verschillende verweren over het bewijs. Deze worden
– voor zover van belang voor de beoordeling – hierna besproken onder paragraaf 3.3.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bewijsmiddelen
De rechtbank oordeelt dat de feiten 1, 2 en 3 onder parketnummer 16/127206-25, het feit onder parketnummer 16/124378-25 en de feiten 1 en 2 onder parketnummer 16/110326-25 zijn bewezen. De rechtbank baseert dit oordeel op de volgende bewijsmiddelen:
Ten aanzien van parketnummer 16/127206-25 [1]
feit 1
-
een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 9 april 2025, zakelijk weergegeven:
Op 30 maart 2025 liep ik samen met een vriend bij ons buiten, aan de [straat 1] te [plaats 1] . Terwijl wij in de richting van de speeltuin liepen, hoorden wij opeens luid geschreeuw. Ik hoorde de buurman roepen naar ons: "kanker homo's" en "kanker buitenlanders". Mijn buurman, die dit naar ons riep, woont op nummer [nummeraanduiding 1] op de 1e verdieping aan de [straat 1] te [plaats 1] . Vervolgens liepen wij meer de kant op in de richting van mijn buurman. Toen wij dichterbij kwamen begon hij de volgende dingen naar ons te schreeuwen: "ik maak je kanker dood", "ik steek je kanker dood", "ik weet waar je woont", "kanker buitenlander", "ik pak je nog wel", "ik maak je kanker dood" en "ik prik je leeg". Op dat moment voelden wij heel erg veel angst. Ook voelden wij ons bedreigd. Wij waren doodsbang dat hij naar beneden zou komen en ons wat wilde aan doen. [2] Mijn vriend en ik zijn toen gauw weggelopen. Toen wij wegliepen viel mijn buurman weer in herhaling. Hij begon weer te schreeuwen: ""ik maak je kanker dood", "ik steek je kanker dood", "ik weet waar je woont", "kanker buitenlander", "ik pak je nog wel", "ik maak je kanker dood" en "ik prik je leeg". Terwijl de buurman dat naar ons schreeuwde, draaide ik mij nog even om waarop ik zag dat de buurman een scherf van een bloempot richting mij gooide. [3]
-
een proces-verbaal van verhoor getuige [B] van 16 april 2025, zakelijk weergegeven:
Op 30 maart 2025 was ik in mijn woning aan de [straat 1] [nummeraanduiding 2] te [plaats 1] . Mijn buurman,
[verdachte] , woont op nummer [nummeraanduiding 1] . Ik hoorde dat de buurman van [nummeraanduiding 1] op het balkon stond, ik hoorde hem schreeuwen. Ik hoorde zijn vaste riedeltje van racistische opmerkingen.
Ik zag dat het schreeuwen en schelden gericht was op twee jongens welke bij de speeltuin
stonden. Ik zag dat er op dat moment twee buitenlandse jongens stonden. Beide jongens deden helemaal niks en stonden daar enkel. Ik hoorde dat de buurman ook de volgende bedreigingen riep: "Ik steek je neer en ik maak je kapot". De buurman maakte verder racistische opmerkingen richting de jongens. Ik zag dat de buurman op zijn balkon scherven van de bloempot oppakte en deze scherven gooide in de richting van de jongen. [4]
-
de verklaring van de verdachte op de zitting van 31 oktober 2025, zakelijk weergegeven:
Ik heb op 30 maart 2025 een klein dingetje gegooid en dingen geroepen als “sodemieter op, nu opdonderen of klootzak”. Ik heb iets gegooid om die jongens weg te jagen, dat kan een klein stukje scherf zijn geweest.
feit 2
-
een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 25 april 2025, zakelijk weergegeven:
Ik ben bewoner van de [straat 1] [nummeraanduiding 3] te [plaats 1] . Wij hebben als flat al langere tijd enorm veel last van de bewoner die woont op huisnummer [nummeraanduiding 1] . Ik weet dat zijn naam [verdachte] is.
Op 25 april 2025 liep ik met mijn fiets. Ik stapte op mijn fiets en na omstreeks 25 meter zag ik dat meneer [verdachte] om het hoekje van de flat kwam. [5] Ik zag dat [verdachte] zijn looprichting op het laatste moment veranderde en op mij af kwam lopen. Dit was vlakbij op ongeveer 1,5 meter afstand. Ik zag dat hij direct met zijn been een schoppende beweging maakte en hij heeft mij toen hard op mijn rechterbovenbeen geraakt. Ik voelde direct een stekende pijn. Deze pijn voel ik nog steeds. Ik dacht dat hij daarna ook nog een slaande beweging maakte, ik weet alleen niet meer zeker dat dit gebeurd was. [6]
-
een proces-verbaal van verhoor getuige [C] van 25 april 2025, zakelijk weergegeven:
Ik stond (
de rechtbank begrijpt: op 25 april 2025) op het balkon, ik woon op de [straat 1] [nummeraanduiding 4] te [plaats 1] . Ik zag rechts op de parkeerplaats mijn buurman [slachtoffer 2 (voornaam)] (
de rechtbank begrijp: aangever [slachtoffer 2]) staan. Ik zag dat [slachtoffer 2 (voornaam)] richting de zijingang van de flat fietste. Ik zag toen de buurman die ik herkende als [verdachte] aan de rechterzijde van de flat verschijnen. Ik zag dat hij achter mijn buurman [slachtoffer 2 (voornaam)] aanrende die net wegfietste met zware fietstassen vol met kranten. Ik zag dat hij [slachtoffer 2 (voornaam)] 3 á 4 keer op zijn rug, ter hoogte van zijn schouderbladen/nek, sloeg. Ik zag dat hij dit deed met gebalde vuist en met zijn rechterhand. [7]
-
de verklaring van de verdachte op de zitting van 31 oktober 2025, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik op 25 april 2025 de buurman, meneer [slachtoffer 2] , een schop heb gegeven tegen zijn bovenbeen.
feit 3
De verdachte bekent dat hij feit 3, het opzettelijk aanwezig hebben van hennep, heeft gepleegd, zoals deze hieronder bewezen zijn verklaard. Door of namens hem is ook niet om vrijspraak van die feiten gevraagd. In die situatie hoeft de rechtbank niet de inhoud van de bewijsmiddelen op te schrijven. De rechtbank noemt daarom alleen de bewijsmiddelen waarop zij haar oordeel baseert:
-
een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van 25 april 2025; [8]
-
een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] van 26 april 2025; [9]
-
de verklaring van de verdachte op de zitting van 31 oktober 2025.
Ten aanzien van parketnummer 16/124378-25 [10]
-
een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] van 22 april 2025, zakelijk weergegeven:
Op 22 april 2025 stond ik op de [straat 2] in [plaats 1] bij de loempiakraam, samen met een vriend (
de rechtbank begrijpt: getuige [D]). Ik zag dat een man een vrouw aanhield en haar ophield. Ik riep naar de man dat hij de vrouw met rust moest laten. Ik zag dat de man weer langs fietste en hierbij zijn middelvinger opstak en daarbij hard riep “kankerbuitenlanders”. Ik zag dat de man op straat bleef staan en hoorde dat hij bleef schreeuwen “kankerbuitenlanders”. Ik zag dat de man met zijn fiets op straat stopte en in zijn nektasje begon te graaien. [11] Ik zag dat hij met zijn rechterhand een bijl uit zijn tasje haalde en deze omhoog hield en naar mij toe kwam gelopen en hoorde dat hij riep:" kom dan, kom dan". Ik zag dat hij de bijl boven zijn hoofd naar achteren haalde. Ik voelde me bedreigd. [12]
-
een proces-verbaal van getuige [D] van 23 april 2025, zakelijk weergegeven:
Op 22 april 2025 had mijn neef, genaamd [slachtoffer 3] , mij thuis opgehaald. We waren met zijn auto naar de loempiakraam, die op de [straat 2] in [plaats 1] staat, gereden. Ik zag een man langsfietsen. Ik zag dat de man met een hand in zijn jas greep. [13] Ik zag dat de man het ijzeren deel van een bijl in zijn rechterhand had. Ik zag dat de man slaande/gooiende bewegingen met zijn rechterhand maakte. De man maakte deze bewegingen in de richting van mijn neef. Ik hoorde dat de man riep "Kut buitenlanders, ik maak je dood". Ik zag dat de man richting mijn neef keek. [14]
-
een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] van 22 april 2025, zakelijk weergegeven:
Op 22 april 2025 kreeg ik het verzoek om naar de [straat 1] in [plaats 1] te gaan. Aldaar was een man die de melder had bedreigd met een bijl. Ik hoorde dat werd doorgegeven dat deze persoon zou wonen op de [straat 1] [nummeraanduiding 1] te [plaats 1] . Dit is adres is mij ambtshalve bekend, zijnde van: [verdachte] , geboren op [1967] . Enkele minuten later kwam ik aan op de genoemde locatie. Ik zag bij de voeten van de melder een bijlshoofd op de grond liggen. [15] Ik vroeg aan [verdachte (voornaam)] waarom hij een bijlshoofd in zijn tasje had zitten. Ik hoorde dat [verdachte (voornaam)] zei dat hij deze bij zich had om zichzelf te kunnen verdedigen.
Verdachte: [verdachte] , geboortedatum: [1967] [16]
Ten aanzien van parketnummer 16/110326-25 [17]
feit 1
-
een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] van 5 april 2025, zakelijk weergegeven:
Op 5 april 2025 wilde ik met mijn bedrijfsbus het fietspad op draaien. Aan mijn rechterzijde zag ik een man op een fiets aan komen. Ik herkende deze man als de bewoner van de [straat 1] [nummeraanduiding 1] te [plaats 1] . [18] Terwijl hij de bus passeerde zag ik dat hij in de bus keek. Ik zag dat hij naar de bus kwam en ik opende het raampje aan de bijrijderszijde.
Ik zag dat hij met zijn rechterhand naar zijn rechterzijde greep. Ik zag dat daar aan zijn riem een leren meshouder hing in een groene of bruine kleur. Ik zag dat hij aan een touwtje frutselde aan de bovenzijde van deze houder. Toen dit touwtje los was pakte hij een mes uit de houder. Ik zag dat het mes, zonder handvat, ongeveer 25 tot 30 centimeter lang was en in een donkere kleur. Het handvat was ongeveer 15 centimeter lang en ook in een donkere kleur. Ik zag dat hij het mes in zijn rechterhand vasthield, ter hoogte van zijn borst. Ik zag dat hij het lemmet omhoog hield. Ik voelde me hierdoor bedreigd.
Ik vroeg hem meerdere malen wat zijn probleem met mij was. Ik hoorde hem zeggen: 'Nee dat klopt, je kent mij niet, ik ken jou niet, maar jij bent mijn probleem.' Hij bleef zeggen: 'jij bent het probleem vieze buitenlander!’ Ook zei hij: 'Je weet waar ik woon, dus je bent welkom!' [19] Al die tijd was ik aan het bellen met mijn nichtje. [20]
-
een proces-verbaal van verhoor getuige [E] van 8 april 2025, zakelijk weergegeven:
V: staat voor vraag verbalisant
A: staat voor antwoord getuige
V: Weet u wat er op 5 april 2025 is gebeurd met uw neef [slachtoffer 4] ?
A: Ja ik was aan het videobellen met mijn neef. Hij werd aangesproken door een man.
A: Omdat ik via mijn telefoon zicht had op mijn neef zag ik dat mijn neef een schrik beweging maakte. [21] Ik hoorde mijn neef op een gegeven moment roepen: “What the fuck, hij heeft een mes”. [22]
-
een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 5] van 6 april 2025, zakelijk weergegeven:
Op 5 april 2025 gingen wij ter plaatse op het woonadres [straat 1] [nummeraanduiding 1] te [plaats 1] waar de verdachte [verdachte] zou moeten verblijven. Wij vertelden dat wij in de woning wilde kijken voor een mes. In de woning troffen wij aan:
- Een mes in een bruin lederen hoes, deze zat in een open tas welk op een stoel stond in de woonkamer. [23]
feit 2
De verdachte bekent dat hij feit 2, het voorhanden hebben van een veerdrukpistool en een boksbeugel, heeft gepleegd, zoals deze hieronder bewezen zijn verklaard. Door of namens hem is ook niet om vrijspraak van die feiten gevraagd. In die situatie hoeft de rechtbank niet de inhoud van de bewijsmiddelen op te schrijven. De rechtbank noemt daarom alleen de bewijsmiddelen waarop zij haar oordeel baseert:
-
een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 5] van 6 april 2025; [24]
-
een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 6] van 9 april 2025; [25]
-
de verklaring van de verdachte op de zitting van 31 oktober 2025.
Er zijn meerdere feiten bewezen verklaard. De bewijsmiddelen worden alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarover deze gaan.
3.3.3.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1 onder parketnummer 16/127206-25: bedreiging van [slachtoffer 1]
De advocaat van de verdachte voert aan dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat hij de bedreigingen, zoals opgenomen in de beschuldiging, niet heeft geuit.
Op basis van de bewijsmiddelen oordeelt de rechtbank dat wettig en overtuigend is komen vast te staan dat de verdachte de bedreigingen, zoals opgenomen in de beschuldiging, heeft geuit richting [slachtoffer 1] en dat de verdachte een scherf van een bloempot naar die [slachtoffer 1] heeft gegooid.
Ten aanzien van feit 2 onder parketnummer 16/127206-25: mishandeling van [slachtoffer 2]
De advocaat voert aan dat de verdachte gedeeltelijk moet worden vrijgesproken, omdat er onvoldoende bewijs is voor het slaan door de verdachte: alleen de getuige [C] verklaart dat de verdachte heeft geslagen, maar die moet als onbetrouwbaar terzijde worden geschoven, omdat de verklaring afwijkt van die van de aangever, nu de aangever niet verklaart over het slaan door de verdachte.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de aangever verklaart dat hij dacht dat de verdachte een slaande beweging maakte. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van getuige [C] , die verklaart te hebben gezien dat de verdachte de aangever meermalen met gebalde vuist sloeg. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige [C] en acht deze verklaring betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Op grond van de bewijsmiddelen vindt de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte aangever [slachtoffer 2] heeft mishandeld door aangever [slachtoffer 2] te schoppen en meermalen met gebalde vuist te slaan.
Ten aanzien van parketnummer 16/124378-25: bedreiging van [slachtoffer 3]
De advocaat voert aan dat de verdachte degene is die is bedreigd en niet andersom. De kop van de bijl had hij weliswaar mee in zijn tasje, maar hij heeft deze niet uit zijn tasje gehaald en hij heeft er niemand mee bedreigd. De kop van de bijl is uit zijn tasje gevallen toen hij van zijn fiets werd getrokken.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat de kop van de bijl uit zijn tasje is gevallen niet aannemelijk, nu uit de verklaring van aangever en getuige [D] volgt dat de verdachte de kop van de bijl uit zijn tasje heeft gehaald en hier zwaaiende bewegingen mee heeft gemaakt richting aangever [slachtoffer 3] . De rechtbank oordeelt tevens dat uit de bewijsmiddelen voldoende wettig en overtuigend bewijs volgt dat de verdachte de in de beschuldiging opgenomen bedreigende uitlatingen richting [slachtoffer 3] heeft geuit.
Ten aanzien van feit 1 onder parketnummer 16/110326-25: bedreiging van [slachtoffer 4]
De advocaat stelt zich op het standpunt dat op basis van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de bedreigingen heeft geuit, in het bijzonder niet met een mes, mede gelet op de ontkennende verklaring van de verdachte.
Uit de verklaring van aangever [slachtoffer 4] volgt dat de verdachte bedreigende woorden heeft geuit en een mes heeft getoond aan de aangever. De rechtbank acht deze verklaring van de aangever betrouwbaar en voldoende ondersteund door de andere bewijsmiddelen en overweegt daartoe het volgende. De aangever geeft een zeer specifieke en gedetailleerde omschrijving van de houder van het mes, het mes en de handelingen die de verdachte verrichte met het mes. De verklaring wordt ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 5] , waaruit blijkt dat het mes en de houder die bij de verdachte in zijn woning zijn aangetroffen corresponderen met de omschrijving die de aangever heeft gegeven van het mes en de houder. Het mes wordt aangetroffen in een lederen houder, welke in een open tas stond op een stoel in de woonkamer. De verdachte heeft bovendien verklaard dat hij de houder van het mes bij zich droeg. De verklaring van de aangever wordt voorts ondersteund door de verklaring van getuige [E] , die verklaart dat zij ten tijde van het incident aan het videobellen was met de aangever en aangever een schrikbeweging zag maken en hem hoorde zeggen dat de verdachte een mes bij had.
Op basis van het voorgaande vindt de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 5 april 2025 [slachtoffer 4] heeft bedreigd door een mes te tonen en daarbij dreigende woorden te uiten.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
in de zaak met parketnummer 16/127206-25:
feit 1op 30 maart 2025 te [plaats 1] [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door:
- in de richting van die [slachtoffer 1] te schreeuwen: “Ik maak je kanker dood”, “ik steek je kanker dood”, “ik weet waar je woont”, “ik pak je nog wel” en “ik prik je leeg”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en
- een scherf van een bloempot in de richting van die [slachtoffer 1] te gooien;
feit 2op 25 april 2025 te [plaats 1] [slachtoffer 2] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer 2] eenmaal tegen een been te schoppen en
- meermalen met gebalde vuist tegen de rug en de nek van die [slachtoffer 2] te slaan;
feit 3op 25 april 2025 te [plaats 1] opzettelijk aanwezig heeft gehad 63,69 gram hennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
in de zaak met parketnummer 16/124378-25:
op 22 april 2025 te [plaats 1] [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen “kut buitenlander, ik maak je dood” en “kom dan, kom dan”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl hij, verdachte, een bijlkop in zijn hand had en hiermee dreigend meermalen een zwaaiende beweging maakte richting voornoemde [slachtoffer 3] ;
in de zaak met parketnummer 16/110326-25:
feit 1op 5 april 2025 te [plaats 1] [slachtoffer 4] heeft bedreigd met zware mishandeling, door:
- een mes, althans een scherp voorwerp aan die [slachtoffer 4] te tonen en
- die [slachtoffer 4] daarbij dreigend de woorden toe te voegen “jij bent het probleem vieze buitenlander” en “je weet waar ik woon, dus je bent welkom!”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
feit 2op 5 april 2025 te [plaats 1] een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een veerdrukpistool, merk Desert Eagle,
en
een boksbeugel, zijnde een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, voorhanden heeft gehad.
De rest van de tekst van de beschuldiging kan niet worden bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De taal- en/of schrijffouten die in de tekst van de beschuldiging voorkomen zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Dit benadeelt de verdachte niet.

4.Kwalificatie en strafbaarheid

4.1.
KwalificatieDe bewezen feiten leveren de volgende strafbare feiten op:
in de zaak met parketnummer 16/127206-25:
feit 1
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling;
feit 2
mishandeling;
feit 3
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
in de zaak met parketnummer 16/124378-25:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
in de zaak met parketnummer 16/110326-25:
feit 1
bedreiging met zware mishandeling;
feit 2
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
4.2.
Strafbaarheid feit en de verdachteDe feiten en de verdachte zijn strafbaar.

5.Straf en maatregel

5.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie eist dat de verdachte wordt veroordeeld tot:
- een gevangenisstraf van 105 dagen, met aftrek van het voorarrest.
De officier van justitie eist daarnaast dat aan de verdachte wordt opgelegd:
- een contactverbod als vrijheidsbeperkende maatregel voor de duur van 5 jaar.
De officier van justitie eist dat deze maatregel direct na de uitspraak ingaat.
5.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte verzoekt de rechtbank om aan de verdachte geen langere gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht en daarnaast ook geen voorwaardelijk strafdeel meer op te leggen.
Hiertoe voert de advocaat aan dat de verdachte al een lange tijd in voorarrest heeft gezeten en dat het opleggen van bijzondere voorwaarden volgens de verdachte niet nodig is. Hij heeft al contact met het sociale team in [plaats 1] . Mocht de rechtbank wel bijzondere voorwaarden willen opleggen, zal de verdachte daaraan wel meewerken.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en de maatregel houdt de rechtbank rekening met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder de verdachte deze feiten heeft gepleegd. Ook weegt de rechtbank het strafblad van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden mee.
Ernst en omstandigheden van de feiten
De verdachte heeft zich ten eerste schuldig gemaakt aan een aantal bedreigingen van verschillende buurtbewoners. Met zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en bij hen gevoelens van onveiligheid en angst teweeggebracht. De bedreigingen vonden plaats in de openbare ruimte en de verdachte droeg bij twee van de incidenten een wapen, te weten een mes en een kop van een bijl, bij zich. Dergelijk gedrag is onacceptabel en roept in de samenleving, in het bijzonder in de buurt waar de verdachte woont, gevoelens van angst en onveiligheid op. De bedreigingen waren steeds gericht tegen personen met een migratieachtergrond en bij de bedreigingen werd die migratieachtergrond door de verdachte benadrukt door hen ‘buitenlander’ te noemen. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling. Door aldus te handelen heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem pijn toegebracht. Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van hennep, een boksbeugel en een veerdrukpistool. Het voorhanden hebben van dergelijke wapens en softdrugs brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid en gezondheid van personen met zich mee.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van de verdachte van
7 juli 2025. Daaruit blijkt dat de verdachte in het verleden veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, onder meer ter zake van soortgelijke feiten, te weten mishandeling en bedreiging, waarvan één veroordeling voor bedreiging in de laatste vijf jaren. De rechtbank houdt hier ten nadele van de verdachte rekening mee bij de straftoemeting.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage van 16 juli 2025, opgemaakt door gezondheidszorgpsycholoog [F] . Uit dit psychologisch onderzoek volgt dat bij de verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met paranoïde en antisociale trekken en een stoornis in cannabisgebruik. Deze stoornissen waren aanwezig tijdens de bewezen verklaarde feiten. De psycholoog adviseert om een aantal feiten in verminderde mate toe te rekenen aan de verdachte. Het risico op recidive wordt ingeschat als matig tot hoog, dit komt vooral tot uiting in het beperkte zieke-inzicht, de affectieve en cognitieve instabiliteit en het ontbreken van behandelmotivatie. Gezien de aard en complexiteit van de problematiek wordt uitgegaan van een langdurig traject, met een geschatte behandelduur van ten minste één jaar. De psycholoog adviseert een forensisch kader, namelijk een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden, waaronder klinische opname.
De rechtbank is van oordeel dat het rapport zorgvuldig tot stand is gekomen en neemt de adviezen en conclusies van de deskundige over. De rechtbank ziet geen redenen om tot andere conclusies te komen. De bewezen verklaarde feiten 1 en 2 onder parketnummer 16/127206-25, het feit onder parketnummer 16/124378-25 en de feiten 1 en 2 onder parketnummer 16/110326-25 zullen daarom in verminderde mate aan de verdachte worden toegerekend.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 13 oktober 2025. De verdachte lijkt door eerdere vervelende ervaringen een negatieve kijk op voornamelijk mensen met een Islamitische achtergrond te hebben. Er is sprake van oplopende frustratie en grieven, waardoor het risico op recidive, maar ook het risico op een eventueel haatdelict wordt ingeschat als gemiddeld tot hoog. De verdachte lijkt niet open te staan voor gedragsverandering. De reclassering acht het noodzakelijk om (gedwongen) interventies in te zetten om het recidiverisico te kunnen beperken. Hoewel het risico op onttrekking gemiddeld is, komt de reclassering tot een plan van aanpak wegens de vastgestelde problemen en risicofactoren. Bij een veroordeling adviseert de reclassering om die reden een (deels) voorwaardelijke straf met de onderstaande bijzondere voorwaarden:
- meldplicht bij de reclassering;
- ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname);
- begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
Vanwege de hoge kans dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor een of meerdere personen adviseert de reclassering om de dadelijke uitvoerbaarheid van de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht te bevelen.
Verder houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze naar voren zijn gekomen op de zitting. Hoewel de verdachte zich niet kan vinden in de persoonlijkheidsrapportage en het advies van de reclassering, en vindt dat hij geen hulp nodig heeft, heeft hij zich wel bereid verklaard om zich aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden te houden.
Strafkader
Gelet op de hoeveelheid en de aard en de ernst van de feiten, kan naar het oordeel van de rechtbank met geen andere straf worden volstaan dan een gevangenisstraf. De rechtbank zal een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 135 dagen waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft gezeten (105 dagen). Dat betekent dat, als de verdachte zich aan de hierna te noemen voorwaarden houdt, hij niet opnieuw naar de gevangenis moet. Aan het voorwaardelijk strafdeel zullen algemene en bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering geadviseerd, worden verbonden. Gelet op het recidiverisico en de complexe psychische problematiek van de verdachte acht de rechtbank het opleggen van de bijzondere voorwaarden noodzakelijk. Daarmee beoogt de rechtbank de verdachte te motiveren voor de benodigde behandeling en de benodigde hulpverlening en de verdachte te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank acht de strafmodaliteit van de voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur op zijn plaats, gelet op de complexe psychische problematiek van de verdachte. De rechtbank zal vanwege die complexe psychische problematiek aan de voorwaardelijke gevangenisstraf een proeftijd verbinden van 3 jaar.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 135 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, met een proeftijd van 3 jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals hierna omschreven, passend en geboden.
Dadelijke uitvoerbaarheid bijzondere voorwaarden
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gericht is tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op de ernst van dit feit en het recidiverisico, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte – zonder de juiste hulp en begeleiding – wederom dergelijk misdrijven zal begaan. Om die reden zal de rechtbank bevelen dat de bijzondere voorwaarden die worden opgelegd en het toezicht door de reclassering, dadelijk uitvoerbaar zijn.
De vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank ziet aanleiding om aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank zal voor het voorkomen van strafbare feiten bevelen dat de verdachte zich onthoudt van - direct en indirect - contact met:
- [slachtoffer 2] (geboren op [1962] );
- [slachtoffer 3] (geboren op [1996] ).
De rechtbank zal deze vrijheidsbeperkende maatregel opleggen voor de duur van 3 jaren. Hierbij zal de rechtbank bevelen dat voor iedere keer dat de verdachte dit contactverbod overtreedt, een vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 2 weken. Op grond van de wet zal de totale duur van de vervangende hechtenis de periode van 6 maanden niet overschrijden
Dadelijke uitvoerbaarheid vrijheidsbeperkende maatregel
Mede gelet op de brief van [slachtoffer 2] van 30 oktober 2025, waaruit blijkt dat de verdachte onlangs nog (dreigend) contact heeft gezocht met [slachtoffer 2] en zijn vrouw, moet ernstig rekening worden gehouden met de omstandigheid dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt naar de buurtbewoners die het contactverbod hebben verzocht. Daarom zal het contactverbod op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.

6.In beslag genomen voorwerpen

In de zaak met parketnummer 16/124378-25 is onder de verdachte het volgende goed in beslag genomen:
- 1 STK gereedschap (BZAK4608 / kop bijl)
6.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geen standpunt ingenomen over het beslag.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte heeft geen standpunt ingenomen over het beslag.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de inbeslaggenomen kop van een bijl verbeurd verklaren, omdat het strafbare feit in de zaak met parketnummer 16/124378-25 met behulp van dit voorwerp is begaan.
7. Vordering benadeelde partij
7.1.
Vordering van de benadeelde partijen
[slachtoffer 1] – feit 1 onder parketnummer 16/127206-25
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een immateriële schadevergoeding van € 3.000,00, te vermeerderen met wettelijke rente, en om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
[slachtoffer 3] – parketnummer 16/124378-25
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een immateriële schadevergoeding van € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, en om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van [slachtoffer 3] geheel kan worden toegewezen, omdat deze voldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] verzoekt de officier van justitie deze gedeeltelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 600,00 en voor het overige af te wijzen. Voor beide vorderingen geldt dat een bedrag van € 600,00 in lijn is met vergoedingen in soortgelijke zaken. De officier van justitie verzoekt de rechtbank om alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.3.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte verzoekt de vordering van [slachtoffer 1] geheel af te wijzen, omdat de vordering is gebaseerd op de omstandigheid dat de benadeelde partij zou zijn geraakt door de scherf van de bloempot die de verdachte vanaf het balkon heeft gegooid, maar in de aangifte heeft de benadeelde partij verklaard dat de scherf hem niet raakte. Voor wat betreft de vordering van [slachtoffer 3] heeft de advocaat verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak.
7.4.
Oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1] – feit 1 onder parketnummer 16/127206-25
Alleen schade die rechtstreeks is geleden door het bewezen verklaarde feit, komt voor vergoeding in aanmerking. In dit geval is geen sprake van rechtstreekse schade. De vordering tot schadevergoeding is onderbouwd met de omstandigheid dat de benadeelde partij is geraakt op zijn knie door de scherf van de bloempot die de verdachte heeft gegooid. Uit de aangifte volgt dat de benadeelde partij heeft verklaard dat de schijf van de bloempot hem niet raakte. De rechtbank oordeelt tegen die achtergrond dat het verband tussen het handelen van de verdachte en de geleden schade onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde niet-ontvankelijk in de vordering zal worden verklaard. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij zal worden veroordeeld in de kosten die de verdachte heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
[slachtoffer 3] – parketnummer 16/124378-25
Gelet op de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij [slachtoffer 3] , is de rechtbank van oordeel dat hij door het strafbare feit op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De benadeelde partij heeft in het verzoek tot schadevergoeding en de schriftelijke slachtofferverklaring voldoende onderbouwd en concrete gegevens overgelegd waaruit de ernst van de gevolgen blijkt. Gelet op de bedragen die in soortgelijke zaken als schadevergoeding worden toegekend, is de rechtbank van oordeel dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 300,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 april 2025. De rechtbank verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk.
De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 300,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 april 2025 tot de dag van volledige betaling. Als door de verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met
6 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
8. Vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf
De politierechter in de rechtbank Midden-Nederland heeft aan de verdachte in de zaak met parketnummer 16/026025-25 op 10 april 2025 een taakstraf van 50 uren voorwaardelijk opgelegd, met een proeftijd van 2 jaar.
8.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie eist dat de rechtbank de proeftijd verlengd met de duur van 1 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in het reclasseringsadvies van 13 oktober 2025 toevoegt aan het voorwaardelijke strafdeel. De officier van justitie wil de verdachte op deze manier een laatste kans bieden.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte verzoekt het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering of de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen, omdat de verdachte niet aanwezig was op de zitting waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd en de mededeling uitspraak pas op 30 april 2025 is uitgereikt aan de verdachte, terwijl de feiten die zouden zijn gepleegd in de proeftijd dateren van voor die mededeling, te weten 25 april 2025.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden toegewezen omdat, zoals blijkt uit dit vonnis, de verdachte zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank zal daarom de voorwaardelijke taakstraf geheel ten uitvoer leggen. De rechtbank ziet in hetgeen door de officier van justitie en de advocaat is aangevoerd geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. De verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij aanwezig was op de zitting in de zaak met parketnummer 16/026025-25 van 10 april 2025.

9.Toegepaste wetsartikelen

De opgelegde straffen en maatregelen zijn gebaseerd op de volgende wetsartikelen:
  • artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 38v, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht;
  • artikelen 3 en 11 van de Opiumwet;
  • artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat de verdachte de feiten 1, 2 en 3 onder parketnummer 16/127206-25, het feit onder parketnummer 16/124378-25 en de feiten 1 en 2 onder parketnummer 16/110326-25 heeft gepleegd, zoals hierboven in paragraaf 3.4 is omschreven;
- verklaart het overige dat in de beschuldiging staat niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in paragraaf 4.1 is vermeld;
strafbaarheid verdachte
- verklaart de verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf van 135 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
30 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 3 jarenvast;
- als
algemene voorwaardengelden dat de verdachte;
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- als
bijzondere voorwaardengelden dat de verdachte;
- zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de heer
[G] en mevrouw [H] van [instelling 1] op het adres; [adres] , [postcode] [plaats 2] . De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken. De meldplicht heeft tot doel de verdachte te kunnen begeleiden bij en controleren op de naleving van de opgelegde bijzondere voorwaarden.
De reclassering bepaalt welke gespreksonderwerpen van belang zijn om een inschatting te kunnen maken van de recidive- en veiligheidsrisico’s, waarbij de privacy van de verdachte zoveel mogelijk gerespecteerd zal worden. De verdachte moet op een constructieve wijze meewerken aan deze gesprekken en openheid van zaken geven over de door de reclassering bepaalde gespreksonderwerpen, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich laat behandelen door [instelling 2] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start nadat de intakeprocedure is voltooid. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor stabilisatie, observatie en/of verdere diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal de verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
- verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, indien de reclassering dat geïndiceerd acht, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start op het moment dat een geschikte woonvoorziening gevonden is. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering
dadelijk uitvoerbaarzijn;
oplegging vrijheidsbeperkende maatregel (contactverbod)
- legt aan de verdachte op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van
3 (drie)jaren;
- beveelt dat de verdachte zich onthoudt van – direct en indirect – contact met
- [slachtoffer 2] (geboren op [1962] );
- [slachtoffer 3] (geboren op [1996] );
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval door de verdachte niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt maximaal 2 (twee) weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 (zes) maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
- beveelt dat de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
beslag in de zaak met parketnummer 16/124378-25
- verklaart het volgende voorwerp verbeurd: 1 STK gereedschap (BZAK4608 / kop bijl)
benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1, parketnummer 16/127206-25)
- verklaart benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
benadeelde partij [slachtoffer 3] (parketnummer 16/124378-25)
- wijst de vordering van [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van
€ 300,00aan immateriële schade;
- veroordeelt de verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 april 2025 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [slachtoffer 3] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt de verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 300,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 april 2025 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 6 dagen gijzeling;
- bepaalt dat de verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 16/026025-25
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland bij vonnis van 10 april 2025 opgelegde voorwaardelijke taakstraf van 50 uren.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.T. Könning, voorzitter, mr. I.G.C. Bij de Vaate en
mr. S.D. Groen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Benschop, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 14 november 2025.
De voorzitter is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
in de zaak met parketnummer 16/127206-25:
feit 1hij op of omstreeks 30 maart 2025 te Soest [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door:
- in de richting van die [slachtoffer 1] te schreeuwen: “Ik maak je kanker dood”, “ik steek je kanker dood”, “ik weet waar je woont”, “ik pak je nog wel” en/of “ik prik je leeg”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- (scherven van) een bloempot in de richting van die [slachtoffer 1] te gooien;
feit 2hij op of omstreeks 25 april 2025 te Soest [slachtoffer 2] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer 2] eenmaal tegen een been te schoppen en/of
- meermalen met gebalde vuist tegen de rug en/of nek van die [slachtoffer 2] te slaan;
feit 3hij op of omstreeks 25 april 2025 te Soest opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 63,69 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
in de zaak met parketnummer 16/124378-25:
hij op of omstreeks 22 april 2025 te Soest [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen “kut buitenlander, ik maak je dood” en/of “kom dan, kom dan”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl hij, verdachte, een bijl(kop), althans een scherp en/of puntig voorwerp in zijn hand had en/of hiermee dreigend eenmaal of meermalen een zwaaiende beweging maakte richting voornoemde [slachtoffer 3] ;
in de zaak met parketnummer 16/110326-25:
feit 1hij op of omstreeks 5 april 2025 te Soest [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door:
- een mes, althans een scherp voorwerp aan die [slachtoffer 4] te tonen en/of
- die [slachtoffer 4] (daarbij) dreigend de woorden toe te voegen “jij bent het probleem vieze buitenlander” en/of “je weet waar ik woon, dus je bent welkom!”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
feit 2hij op of omstreeks 5 april 2025 te Soest een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een veerdrukpistool, merk Desert Eagle
en/of
een boksbeugel, zijnde een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Midden-Nederland met proces-verbaalnummer PL0900-2025113106, genummerd pagina 1 tot en met 93. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, opgemaakt proces-verbaal. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344 eerste lid onder 5 van het Wetboek van Strafvordering worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
2.Pagina 14.
3.Pagina 15.
4.Pagina 19.
5.Pagina 37.
6.Pagina 38.
7.Pagina 42.
8.Pagina 45.
9.Pagina 54.
10.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Midden-Nederland met proces-verbaalnummer PL0900-2025130510, genummerd pagina 1 tot en met 46. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, opgemaakt proces-verbaal. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344 eerste lid onder 5 van het Wetboek van Strafvordering worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
11.Pagina 5.
12.Pagina 6.
13.Pagina 7.
14.Pagina 8.
15.Pagina 11.
16.Pagina 12.
17.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Midden-Nederland met proces-verbaalnummer PL0900-2025110140, genummerd pagina 1 tot en met 74. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, opgemaakt proces-verbaal. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344 eerste lid onder 5 van het Wetboek van Strafvordering worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
18.Pagina 7.
19.Pagina 8.
20.Pagina 9.
21.Pagina 11.
22.Pagina 12.
23.Pagina 16.
24.Pagina 16.
25.Pagina 21 en 22.