ECLI:NL:RBMNE:2025:6166

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 november 2025
Publicatiedatum
18 november 2025
Zaaknummer
C/16/590688 / FL RK 25-329
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en kinderalimentatie in een samengesteld gezin

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 november 2025 een beschikking gegeven over de wijziging van de zorgregeling en kinderalimentatie in een samengesteld gezin. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.G. Nagel, heeft verzocht om aanpassing van de zorgregeling en de kinderalimentatie voor haar kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. Visser, heeft de verzoeken van de moeder betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders in 2016 een ouderschapsplan hebben opgesteld, waarin afspraken zijn gemaakt over de zorgregeling en de kinderalimentatie. De moeder heeft verzocht om wijziging van deze afspraken, omdat de omstandigheden zijn veranderd. De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder gedeeltelijk toegewezen. De zorgregeling voor [minderjarige 2] is gewijzigd naar een regeling van om de week, terwijl er voor [minderjarige 1] geen zorgregeling meer geldt. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie aangepast, waarbij de vader vanaf 27 februari 2025 € 364,- per maand voor [minderjarige 1] en € 89,- per maand voor [minderjarige 2] moet betalen. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Almere
Zaaknummer: C/16/590688 / FL RK 25-329
Wijziging zorgregeling en wijziging kinderalimentatie
Beschikking van 13 november 2025
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D.G. Nagel,
tegen
[verweerder],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J. Visser.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de moeder, binnengekomen op 27 februari 2025;
  • het verweerschrift met bijlagen van de vader, binnengekomen op 16 mei 2025;
  • het aanvullend verzoek van de moeder, binnengekomen op 5 juni 2025;
  • het verweerschrift van de vader op het aanvullend verzoek van de moeder, binnengekomen op 3 juli 2025;
  • de brief met bijlagen van de vader van 27 augustus 2025;
  • het bericht met bijlagen van de vader van 28 augustus 2025;
  • het bericht met bijlage van de vader van 4 september 2025.
1.2.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van
16 oktober 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat;
  • de vader met zijn advocaat;
  • [A] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
1.3.
De rechtbank heeft aan [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] gevraagd wat zij van de verzoeken vinden. [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] hebben op 27 augustus 2025 met de rechter gesproken.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De ouders zijn met elkaar getrouwd geweest.
2.2.
Zij hebben samen twee kinderen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2008 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2012 in [geboorteplaats] .
[minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] staan ingeschreven op het adres van de moeder.
2.3.
De ouders hebben samen het gezag over de kinderen. Dat betekent dat zij samen de belangrijke beslissingen over hen nemen.
2.4.
De moeder heeft met een andere ex-partner, de heer [B] (hierna: [B] ), één kind:
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 3] 2016 in [geboorteplaats] .
2.5.
De rechtbank heeft in de beschikking van 10 maart 2016 het tussen de ouders gesloten ouderschapsplan opgenomen.
2.6.
In het ouderschapsplan is onder andere een zorgregeling opgenomen tussen de vader en de kinderen. Deze zorgregeling houdt in dat de vader de kinderen om het weekend op vrijdag ophaalt en op zondag om 19:00 uur terugbrengt bij de moeder. Daarnaast haalt de vader de kinderen één avond in de week voorafgaande aan zijn weekend op bij de opvang en brengt de kinderen de volgende ochtend naar de opvang of school. De ouders hebben in het ouderschapsplan ook afspraken gemaakt over de verdeling van de vakanties en feestdagen.
2.7.
In het ouderschapsplan is ook opgenomen dat de vader vanaf 21 februari 2016 een bedrag van € 107,38 per kind per maand aan kinderalimentatie aan de moeder moet betalen. Na de wettelijke indexering (jaarlijkse verhoging) bedraagt de kinderalimentatie in 2025
€ 142,81 per kind per maand.
2.8.
De moeder verzoekt de rechtbank om:
I. te bepalen dat de beschikking van de rechtbank van 10 maart 2016 wordt gewijzigd en derhalve te bepalen dat de vader als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1 (voornaam)] een bedrag ad € 482,- per maand en voor [minderjarige 2 (voornaam)] € 207,- per maand en vanaf het moment dat de vader een maand geen omgang heeft met haar tot het moment dat de omgang weer is opgestart een bedrag van € 482,- per maand, dan wel een bedrag als de rechtbank meent in goede justitie te moeten bepalen, bij vooruitbetaling zal dienen te voldoen, zulks met ingang van 1 augustus 2024, dan wel een datum nadien maar vóór de datum van indiening van onderhavig verzoekschrift, dan wel met ingang van de datum van de door de rechtbank te wijzen beschikking, dan wel met ingang van een datum als de rechtbank meent in goede justitie te moeten bepalen;
II. te bepalen dat de beschikking van de rechtbank van 10 maart 2016 wordt gewijzigd voor zover het de zorgregeling betreft en derhalve te bepalen dat er tussen [minderjarige 1 (voornaam)] en de vader geen zorgregeling zal gelden en de contacten in overleg zullen plaatsvinden;
III. te bepalen dat de beschikking van de rechtbank van 10 maart 2016 wordt gewijzigd voor zover het de reguliere zorgregeling betreft en derhalve te bepalen dat er tussen de vader en [minderjarige 2 (voornaam)] een zorgregeling zal gelden van één keer in de veertien dagen van zondag 19:00 uur tot de zondag erop 19:00 uur;
IV. te bepalen dat de beschikking van de rechtbank van 10 maart 2016 wordt gewijzigd voor zover het de zorgregeling tijdens de vakanties betreft en derhalve te bepalen dat er tussen de vader en [minderjarige 2 (voornaam)] en indien en voor zover het verzoek onder II wordt afgewezen ook voor [minderjarige 1 (voornaam)] , tijdens de vakanties er een zorgregeling zal gelden waarbij de ouder bij wie [minderjarige 2 (voornaam)] c.q. de kinderen het weekend waarmee de vakantie start verblijft/verblijven in het kader van de reguliere zorgregeling het eerste deel van de vakanties heeft en de andere ouder het tweede deel van de vakanties;
V. te bepalen dat de beschikking van de rechtbank van 10 maart 2016 wordt gewijzigd voor zover het de zorgregeling tijdens de feestdagen betreft en derhalve te bepalen dat het minderjarig kind c.q. de kinderen van partijen tijdens Pinksteren en Pasen de eerste dag zullen zijn bij de ouder bij wie zij tot 19:00 uur zal/zullen verblijven in het kader van de reguliere zorgregeling en de tweede dag vanaf zondag 19:00 uur bij de ouder waar de kinderen vanaf dat moment in het kader van de reguliere zorgregeling verblijven, alsmede ten aanzien van de overige feestdagen dat het kind c.q. de kinderen zal/zullen verblijven bij de ouder bij wie zij reeds zijn in het kader van de reguliere regeling.
2.9.
De vader is het niet eens met de verzoeken van de moeder. Hij verzoekt de rechtbank om de verzoeken van de moeder onder I, III, IV en V af te wijzen.

3.De beoordeling

Wijziging zorgregeling
3.1.
De rechtbank zal de zorgregeling, zoals opgenomen in het ouderschapsplan, als volgt wijzigen:
  • [minderjarige 2 (voornaam)] verblijft om de week van zondag 19:00 uur tot de zondag daarop 19:00 uur bij de vader;
  • tussen de vader en [minderjarige 1 (voornaam)] zal niet langer een zorgregeling gelden. De contacten tussen hen zullen in onderling overleg plaatsvinden.
De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
3.2.
De rechtbank kan een zorgregeling wijzigen als de omstandigheden zijn gewijzigd. [1] De ouders zijn het erover eens dat daarvan sprake is. In afwijking van de afspraken in het ouderschapsplan zijn de ouders namelijk medio 2023 een co-ouderschapsregeling overeengekomen, waarbij er tussen de vader en de kinderen een zorgregeling zou gelden van om de week van zondag 19:00 uur tot de zondag daarop 19:00 uur. Voor [minderjarige 1 (voornaam)] is deze regeling op 2 augustus 2023 beëindigd. Het contact tussen hem en de vader is sindsdien verbroken. De ouders zijn het er om die reden ook over eens dat er voor [minderjarige 1 (voornaam)] op dit moment geen zorgregeling moet gelden en dat het contact tussen hem en de vader in onderling overleg moet plaatsvinden. De rechtbank zal dit daarom zo bepalen. Verder zijn de ouders het erover eens dat er ten aanzien van [minderjarige 2 (voornaam)] een zorgregeling moet worden vastgelegd, waarbij zij de ene week bij de vader en de andere week bij de moeder verblijft. De ouders zijn het echter niet eens over de formulering van deze regeling. De moeder vindt dat dit geformuleerd moet worden als ‘één keer in de veertien dagen’ of ‘om de week’, terwijl de vader wil dat in de regeling wordt opgenomen dat [minderjarige 2 (voornaam)] in de even weken bij de vader verblijft en in de oneven weken bij de moeder. De rechtbank vindt de formulering ‘om de week’ het meest passend. Dit is voor iedereen duidelijk en voorkomt discussies tussen de ouders als het jaar eindigt in een oneven week en het nieuwe jaar start met een oneven week. Tijdens de zitting is besproken dat de vader [minderjarige 2 (voornaam)] op zondag 26 oktober ophaalt bij de moeder en dat [minderjarige 2 (voornaam)] dan tot zondag 2 november bij de vader verblijft. De gewijzigde regeling zal daarom vanaf
26 oktober 2025 gelden.
Wijziging verdeling vakanties en feestdagen
3.3.
De rechtbank zal de verdeling van de vakanties en feestdagen, zoals opgenomen in het ouderschapsplan, als volgt wijzigen:
  • tijdens de vakanties, met uitzondering van de zomervakanties en de kerstvakanties, verblijft [minderjarige 2 (voornaam)] het eerste deel van de vakanties bij de ouder bij wie zij volgens de reguliere zorgregeling de zaterdag waarmee de vakantie start verblijft en het tweede deel van de vakantie bij de andere ouder. Er vindt aan het begin van de vakantie dus geen wisseling plaats op zondag om 19:00 uur;
  • in de zomervakanties verblijft [minderjarige 2 (voornaam)] het eerste deel van de vakantie bij de ouder bij wie zij volgens de reguliere zorgregeling vanaf de eerste zondag van de vakantie 19:00 uur verblijft. Dit betekent dat als [minderjarige 2 (voornaam)] de week vóór de zomervakantie bij de moeder verblijft, zij vanaf zondagavond 19.00 uur de eerste drie weken van de zomervakantie bij de vader verblijft, en andersom;
  • tijdens de kerstvakanties loopt de reguliere zorgregeling door. Hierbij geldt dat [minderjarige 2 (voornaam)] één kerstdag bij de vader en één kerstdag bij de moeder doorbrengt. Als [minderjarige 2 (voornaam)] volgens de reguliere zorgregeling in de week met kerst bij de vader verblijft, wordt de voorkeur van de vader gevolgd voor de verdeling van de kerstdagen, en andersom;
  • tijdens Pinksteren en Pasen verblijft [minderjarige 2 (voornaam)] de eerste dag bij de ouder bij wie zij tot zondag 19:00 uur zal verblijven in het kader van de reguliere zorgregeling en de tweede dag vanaf zondag 19:00 uur bij de ouder waar [minderjarige 2 (voornaam)] vanaf dat moment in het kader van de reguliere zorgregeling verblijft;
  • tijdens de overige feestdagen blijft de reguliere zorgregeling gelden.
De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
3.4.
In het vaststellen van de verdeling van de vakanties en feestdagen volgt de rechtbank het verzoek van de moeder. Dit verzoek komt de rechtbank niet onredelijk voor en de vader heeft geen tegenvoorstel gedaan. Om discussies tussen de ouders te voorkomen heeft de rechtbank naar aanleiding van hetgeen ter zitting besproken de door de moeder verzochte regeling op een aantal punten nader gespecificeerd.
Wijziging kinderalimentatie
3.5.
De rechtbank beslist dat de vader vanaf 27 februari 2025 een bedrag van € 364,- per maand voor [minderjarige 1 (voornaam)] en € 89,- per maand voor [minderjarige 2 (voornaam)] aan de moeder moet betalen. Wanneer de vader de zorgregeling langer dan een maand niet na kan komen door verblijf in het buitenland, zal hij gedurende die periode ook voor [minderjarige 2 (voornaam)] een bedrag van € 364,- per maand aan de moeder moeten betalen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van de ouders, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
De reden voor de wijziging
3.6.
De rechtbank kan de kinderalimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd. [2] Daarvan is hier sprake. Zoals ook al eerder benoemd zijn de ouders vanaf
1 juni 2023 een co-ouderschapsregeling overeengekomen, waarbij tussen de vader en de kinderen een zorgregeling geldt van om de week van zondag 19:00 uur tot de zondag daarop 19:00 uur. Voor [minderjarige 1 (voornaam)] is deze regeling op 2 augustus 2023 beëindigd. Het contact tussen hem en de vader is sindsdien verbroken.
3.7.
De rechtbank zal hierna beoordelen of er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden die een wijziging van de kinderalimentatie rechtvaardigt.
De ingangsdatum
3.8.
Voordat de rechtbank opnieuw kan gaan rekenen, moet zij weten welke gegevens en belastingtarieven zij moet gebruiken bij die berekening. Daarom moet de rechtbank eerst beslissen vanaf welk moment opnieuw moet worden gerekend.
3.9.
De moeder verzoekt de ingangsdatum primair vast te stellen op 1 augustus 2024, omdat de vader sinds medio 2023, maar in ieder geval sinds 9 juli 2024, rekening heeft kunnen houden met de omstandigheid dat de door hem te betalen kinderalimentatie kan worden gewijzigd. De zorgregeling tussen de vader en de kinderen is namelijk medio 2023 veranderd en de moeder heeft de vader voor het eerst op 9 juli 2024 aangeschreven en verzocht om zijn financiële gegevens over te leggen.
3.10.
De vader vindt daarentegen dat de ingangsdatum moet worden vastgesteld op de datum van de beschikking, omdat de behandeling van de zaak lang op zich heeft laten wachten.
3.11.
De rechtbank hanteert als ingangsdatum 27 februari 2025. Dit is de datum waarop de moeder haar verzoekschrift tot wijziging van de kinderalimentatie heeft ingediend. De vader kon vanaf dat moment rekening houden met een wijziging van de kinderalimentatie. De moeder stelt dat de vader hier al vanaf 9 juli 2024 rekening mee kon houden, maar de rechtbank vindt dat niet redelijk, omdat de ouders vanaf toen met elkaar in overleg waren over een wijziging van de kinderalimentatie.
Onderhoudsplichtigen
3.12.
De moeder is onderhoudsplichtig voor [minderjarige 1 (voornaam)] , [minderjarige 2 (voornaam)] en [minderjarige 3 (voornaam)] .
De vader is onderhoudsplichtig voor [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] .
[B] is onderhoudsplichtig voor [minderjarige 3 (voornaam)] .
3.13.
Als iemand onderhoudsplichtig is voor meerdere kinderen, dan moet de rechtbank
beoordelen of diegene in staat is om aan al zijn onderhoudsverplichtingen te voldoen. De Hoge Raad heeft daarbij bepaald dat het beschikbare geld gelijk over de
kinderen moet worden verdeeld, tenzij er bijzondere redenen zijn waarom dit anders moet
worden verdeeld. Een reden voor zo’n andere verdeling kan zijn dat het ene kind meer kost dan het andere kind. [3] Hoeveel een kind kost, hangt namelijk samen met hoeveel partijen te
besteden hadden/hebben. De rechtbank onderzoekt dus eerst wat de kosten van elk kind zijn. Dat wordt ook wel de ‘behoefte’ van het kind genoemd.
De behoefte van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)]
3.14.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De rechtbank stelt de behoefte van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] vast op een bedrag van € 786,- per kind per maand. Zij heeft dat als volgt berekend.
3.15.
In het ouderschapsplan is opgenomen dat de kosten van de kinderen zijn begroot op
€ 841,66 per maand. De ouders zijn hierbij uitgegaan van een lijstje met de vaste lasten voor de kinderen. Uit de stellingen van de ouders valt af te leiden dat zij vinden dat de behoefte van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] opnieuw moet worden vastgesteld op basis van de behoeftetabel, die als bijlage bij het Rapport Alimentatienormen van 2016 is gevoegd.
3.16.
De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI). Hoe meer ouders te besteden hebben, hoe meer zij kunnen uitgeven aan hun kind. De rechtbank moet daarom eerst vaststellen wat de ouders te besteden hadden toen zij nog bij elkaar waren. De ouders zijn begin 2016 gescheiden. De rechtbank gaat daarom voor het berekenen van de behoefte uit van het inkomen van de moeder in 2016. Van de vader heeft de rechtbank geen inkomensgegevens over 2016, maar wel over 2015. De rechtbank gaat ervan uit dat het inkomen van de vader in 2016 gelijk is gebleven ten opzichte van 2015 en gebruikt daarom voor de berekening het inkomen van de vader in 2015.
3.17.
Voor het inkomen van de moeder in 2016 gaat de rechtbank uit van de jaaropgaaf over de periode van 1 januari tot 1 mei 2016, waarop een inkomen van € 20.420,- bruto is vermeld. Vanaf 1 mei 2016 ontving de moeder een bedrag van in totaal (11.566 + 9.096 =) € 20.662,- aan uitkeringen. Verder wordt rekening gehouden met de inkomensafhankelijke combinatiekorting waar de moeder toen recht op had. Het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de moeder bedroeg dan in 2016 € 2.631,- per maand. [4]
3.18.
Voor het inkomen van de vader in 2016 gaat de rechtbank, zoals hiervoor is vermeld, uit van de jaaropgaaf over 2015, waarop een inkomen van € 38.589,- bruto per jaar is vermeld. Het netto besteedbaar inkomen van de vader bedroeg dan in 2016 € 2.336,- per maand. [5]
3.19.
Het netto besteedbaar gezinsinkomen van de ouders bedroeg dan € 4.967,- per maand in 2016.
3.20.
Nu de rechtbank weet wat de ouders te besteden hadden, kan de rechtbank berekenen welk gedeelte daarvan ongeveer aan de kinderen werd uitgegeven en wat dus de behoefte van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] is. Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de tabellen die het Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) heeft ontwikkeld. Uit die tabellen volgt dat ouders bij een netto besteedbaar gezinsinkomen van € 4.967,-, gemiddeld € 1.181,- per maand uitgaven voor hun kinderen in 2016. Gecorrigeerd in verband met de inflatie (geïndexeerd) is dat in 2025 afgerond € 1.571,- per maand, dus afgerond € 786,- per kind per maand. [6]
De behoefte van [minderjarige 3 (voornaam)]
3.21.
De moeder heeft niets gesteld over de behoefte van [minderjarige 3 (voornaam)] . De rechtbank kan de behoefte van [minderjarige 3 (voornaam)] ook niet exact berekenen met de gegevens die zij heeft. Van [B] heeft de rechtbank namelijk alleen inkomensgegevens over 2022, terwijl zij die van de moeder alleen over 2016 en 2024 heeft. Op basis van de gegevens die de rechtbank heeft schat de rechtbank de behoefte van [minderjarige 3 (voornaam)] in 2025 op € 600,- per maand.
De draagkracht van de ouders
3.22.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van hun kinderen voorzien. [7]
3.23.
Voor het bepalen van de draagkracht van de ouders past de rechtbank de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld toe. Het netto besteedbaar inkomen van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van de kinderen.
3.24.
Bij een netto besteedbaar inkomen vanaf € 2.125,- per maand in 2025 maakt de rechtbank daarvoor gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachtformule’. In die formule wordt uitgegaan van een woonbudget van 30% van het netto besteedbaar inkomen per maand. De ouders worden geacht vanuit het woonbudget alle redelijke lasten voor een woning passend bij hun inkomen te kunnen voldoen. Daarnaast wordt rekening gehouden met een forfaitair (vaststaand) bedrag voor redelijke kosten van levensonderhoud, dat ieder jaar wordt bijgesteld. In 2025 is dat een bedrag van € 1.310,- per maand. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het netto besteedbaar inkomen blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. De berekening van de draagkracht ziet er dan als volgt uit:
70% [NBI – (0,3 x NBI + 1.310)].
De draagkracht van de moeder
3.25.
De draagkracht van de moeder berekent de rechtbank op € 1.140,- per maand. [8] De rechtbank legt hierna uit hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.26.
Voor het inkomen gaat de rechtbank uit van de jaaropgaaf over 2024, waarop een inkomen van € 44.408,- bruto per jaar is vermeld. Verder wordt rekening gehouden met een kindgebonden budget en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Het netto besteedbaar inkomen is dan € 4.198,- per maand.
3.27.
Volgens de hiervoor vermelde draagkrachtformule geldend in 2025 heeft de moeder een draagkracht van (70% [4.198 – (0,3 x 4.198 + 1.310)]=) € 1.140,- per maand.
De draagkracht van de vader
3.28.
De draagkracht van de vader berekent de rechtbank op € 949,- per maand. [9] De rechtbank legt hierna uit hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.29.
Voor het inkomen gaat de rechtbank uit van de jaaropgaaf over 2024, waarop een inkomen van € 64.023,- bruto per jaar is vermeld. Het netto besteedbaar inkomen is dan
€ 3.809,- per maand.
3.30.
Volgens de hiervoor vermelde draagkrachtformule geldend in 2025 heeft de vader een draagkracht van (70% [3.809 – (0,3 x 3.809 + 1.310)]=) € 949,- per maand.
De verdeling van de kosten
3.31.
Nu duidelijk is wat de behoefte van de kinderen is en wat de draagkracht van de ouders is, kan de rechtbank berekenen voor welk deel van de kosten ieder van de ouders verantwoordelijk is. Aangezien er sprake is van een duidelijk verschil in de behoefte van de kinderen waarvoor de moeder onderhoudsplichtig is, zal haar draagkracht naar rato van de verschillende behoeften moeten worden verdeeld. Hierbij zal, in beginsel, ook rekening moeten worden gehouden met de onderhoudsplicht van de andere onderhoudsplichtigen, omdat de omvang van ieders onderhoudsverplichting moet worden vastgesteld naar rato van ieders draagkracht. [10]
3.32.
De rechtbank zal per ‘gezin’ de volledige draagkracht van iedere onderhoudsplichtige vergelijken om het ‘ideale’ aandeel van iedere onderhoudsplichtige in de kosten van zijn/haar kind(eren) te bepalen. Daarbij zal worden bekeken of iedere onderhoudsplichtigen voldoende draagkracht hebben om de berekende aandelen te kunnen betalen.
3.33.
Omdat de moeder geen recente inkomensgegevens van [B] heeft overgelegd, kan de rechtbank niet vaststellen hoe groot de aandelen van de moeder en [B] in de kosten van [minderjarige 3 (voornaam)] zijn. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de moeder en [B] ieder de helft van de kosten van [minderjarige 3 (voornaam)] dragen, oftewel € 300,- per maand.
3.34.
Voor [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] hebben de ouders in totaal (1.140 + 949 =) € 2.089,- per maand beschikbaar. De behoefte van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] is in totaal € 1.571,- per maand. De ouders hebben dus samen voldoende draagkracht om in de kosten voor [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] te voorzien. Het totale aandeel van de moeder in de kosten van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] bedraagt (1.140 / 2.089 x 1.571 =) afgerond € 857,- per maand.
3.35.
De ideale aandelen van de moeder in de kosten voor [minderjarige 1 (voornaam)] , [minderjarige 2 (voornaam)] en [minderjarige 3 (voornaam)] bedragen in totaal (300 + 857 =) € 1.157,- per maand. De feitelijke draagkracht van de moeder van
€ 1.140,- per maand is onvoldoende om deze aandelen te kunnen voldoen. Het tekort bedraagt € 17,- per maand. De rechtbank zal de draagkracht van de moeder verdelen naar rato van de hiervoor berekende aandelen in de kosten van [minderjarige 1 (voornaam)] , [minderjarige 2 (voornaam)] en [minderjarige 3 (voornaam)] . De door de moeder te betalen bijdrage voor [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] bedraagt dan in totaal (857 / 1.157 x 1.140 =) afgerond € 844,- per maand, dus € 422,- per kind per maand.
3.36.
Ten aanzien van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] blijft er, na aftrek van de hiervoor vermelde bijdrage van de moeder in hun kosten, een bedrag over van (1.571 -/- 844 =) € 727,- per maand, dus afgerond € 364,- per kind per maand, waarin door de vader moet worden voorzien. De draagkracht van de vader is voldoende om deze bijdrage te betalen.
De zorgkorting ten aanzien van [minderjarige 2 (voornaam)]
3.37.
De vader maakt op de dagen dat [minderjarige 2 (voornaam)] bij hem verblijft kosten voor onder andere eten en drinken en energielasten: de verblijfskosten. Daarmee voldoet de vader – deels – aan zijn onderhoudsverplichting. De rechtbank kan de bijdrage van de vader verlagen met een percentage van de behoefte van [minderjarige 2 (voornaam)] of een deel daarvan: de ‘zorgkorting’.
3.38.
De ouders zijn het erover eens dat er ten aanzien van [minderjarige 2 (voornaam)] een zorgkorting moet gelden van 35% van de behoefte. Dit brengt een korting van € 275,- per maand met zich mee. Dat betekent dat de vader voor [minderjarige 2 (voornaam)] een bedrag van (364 -/- 275 =) € 89,- per maand moet betalen.
3.39.
Wanneer de vader de zorgregeling langer dan een maand niet na kan komen door verblijf in het buitenland, zal de hiervoor genoemde zorgkorting niet gelden. De vader heeft niet betwist dat hij militair is. Hierdoor kan de situatie zich voordoen dat de vader voor langere tijd wordt uitgezonden naar het buitenland. De vader stelt weliswaar dat die kans niet bestaat, maar heeft dit niet (met stukken) onderbouwd. Mocht de vader wel voor langere tijd worden uitgezonden, dan vindt de rechtbank het niet redelijk dat de zorgkorting in die periode wordt toegepast. Hij maakt dan immers geen verblijfskosten voor [minderjarige 2 (voornaam)] . In die periode zal de vader daarom het bedrag van € 364,- per maand aan de moeder moeten betalen. Ten aanzien van de moeder heeft de rechtbank geen reden om aan te nemen dat zij voor een dusdanig lange periode naar het buitenland zal moeten, waardoor zij daarvoor geen regeling zal vastleggen.
Geen zorgkorting ten aanzien van [minderjarige 1 (voornaam)]
3.40.
Nu het contact tussen [minderjarige 1 (voornaam)] en de vader is verbroken en er met ingang van deze beschikking ook geen zorgregeling meer geldt tussen hen, zal de rechtbank geen zorgkorting toepassen op het bedrag dat de vader voor [minderjarige 1 (voornaam)] aan de moeder moet betalen. Het enkele feit dat de vader de telefoonrekening van [minderjarige 1 (voornaam)] betaalt, leidt niet tot een ander oordeel, te meer nu de moeder tijdens de zitting heeft aangegeven de kosten voor de telefoonrekening van [minderjarige 1 (voornaam)] over te zullen nemen.
Alimentatie vooruitbetalen
3.41.
De rechtbank beslist dat de vader de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand moet betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt zullen worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.42.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht.
Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van de ouders hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de zorgregeling, zoals opgenomen in het ouderschapsplan van
21 februari 2016, aangehecht aan de beschikking van deze rechtbank van 10 maart 2016, als volgt:
  • [minderjarige 2 (voornaam)] verblijft om de week van zondag 19:00 uur tot de zondag daarop 19:00 uur bij de vader;
  • tussen de vader en [minderjarige 1 (voornaam)] zal niet langer een zorgregeling gelden. De contacten tussen hen zullen in onderling overleg plaatsvinden;
4.2.
wijzigt de verdeling van de vakanties en feestdagen, zoals opgenomen in het ouderschapsplan van 21 februari 2016, aangehecht aan de beschikking van deze rechtbank van 10 maart 2016, als volgt:
  • tijdens de vakanties, met uitzondering van de zomervakanties en de kerstvakanties, verblijft [minderjarige 2 (voornaam)] het eerste deel van de vakanties bij de ouder bij wie zij volgens de reguliere zorgregeling de zaterdag waarmee de vakantie start verblijft en het tweede deel van de vakantie bij de andere ouder. Er vindt aan het begin van de vakantie dus geen wisseling plaats op zondag om 19:00 uur;
  • in de zomervakanties verblijft [minderjarige 2 (voornaam)] het eerste deel van de vakantie bij de ouder bij wie zij volgens de reguliere zorgregeling vanaf de eerste zondag van de vakantie 19:00 uur verblijft. Dit betekent dat als [minderjarige 2 (voornaam)] de week vóór de zomervakantie bij de moeder verblijft, zij vanaf zondagavond 19.00 uur de eerste drie weken van de zomervakantie bij de vader verblijft, en andersom;
  • tijdens de kerstvakanties loopt de reguliere zorgregeling door. Hierbij geldt dat [minderjarige 2 (voornaam)] één kerstdag bij de vader en één kerstdag bij de moeder doorbrengt. Als [minderjarige 2 (voornaam)] volgens de reguliere zorgregeling in de week met kerst bij de vader verblijft, wordt de voorkeur van de vader gevolgd voor de verdeling van de kerstdagen, en andersom;
  • tijdens Pinksteren en Pasen verblijft [minderjarige 2 (voornaam)] de eerste dag bij de ouder bij wie zij tot zondag 19:00 uur zal verblijven in het kader van de reguliere zorgregeling en de tweede dag vanaf zondag 19:00 uur bij de ouder waar [minderjarige 2 (voornaam)] vanaf dat moment in het kader van de reguliere zorgregeling verblijft;
  • tijdens de overige feestdagen blijft de reguliere zorgregeling gelden;
4.3.
wijzigt de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie, zoals die was vastgelegd in het ouderschapsplan van 21 februari 2016, aangehecht aan de beschikking van deze rechtbank van 10 maart 2016, en bepaalt dat deze kinderalimentatie vanaf
27 februari 2025 € 364,- per maand voor [minderjarige 1 (voornaam)] en € 89,- per maand voor [minderjarige 2 (voornaam)] bedraagt;
4.4.
bepaalt dat wanneer de vader de zorgregeling met [minderjarige 2 (voornaam)] langer dan een maand niet na kan komen door verblijf in het buitenland, hij gedurende die periode een bedrag van
€ 364,- per maand aan kinderalimentatie voor [minderjarige 2 (voornaam)] aan de moeder moet betalen;
4.5.
beslist dat de vader vanaf vandaag deze alimentatie steeds vóór de eerste van de maand moet betalen;
4.6.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
wijst de verzoeken van de ouders voor het overige af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. M.C. Oostendorp, (kinder)rechter, en ondertekend door mr. L.P. de Haas, (kinder)rechter, in samenwerking met L.J. Pel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 november 2025.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlage 1: netto besteedbaar inkomen van de moeder
Bijlage 2: netto besteedbaar inkomen van de vader
Bijlage 3: netto besteedbaar gezinsinkomen voor scheiding en eigen aandeel kosten kinderen
Bijlage 4: draagkracht van de moeder
Bijlage 5: draagkracht van de vader

Voetnoten

1.Artikel 1:253a lid 4 Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 1:377e lid 1 BW.
2.Artikel 1:401 lid 1 van het BW.
3.Hoge Raad 13 december 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0451 en Hoge Raad 9 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:314.
4.Bijlage 1: netto besteedbaar inkomen van de moeder.
5.Bijlage 2: netto besteedbaar inkomen van de vader.
6.Bijlage 3: netto besteedbaar gezinsinkomen voor scheiding en eigen aandeel kosten kinderen.
7.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.
8.Bijlage 4: draagkracht van de moeder.
9.Bijlage 5: draagkracht van de vader.
10.Hoge Raad 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX1295.