ECLI:NL:RBMNE:2025:6169

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 november 2025
Publicatiedatum
18 november 2025
Zaaknummer
16/090815-25 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging doodslag na steekincident in Lelystad

Op 19 november 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak vond plaats in Lelystad, waar de verdachte op 23 maart 2025 zijn ex-partner's ex heeft gestoken met een keukenmes. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in een noodweersituatie verkeerde, omdat de reactie op het geweld van het slachtoffer, dat hem tegen de grond duwde en een trap gaf, niet proportioneel was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard door met een mes te steken. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden, waarvan 24 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast werd een schadevergoeding van € 585,- aan het slachtoffer toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats: Lelystad
Parketnummer: 16/090815-25 (P)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudig kamer van 19 november 2025 in de strafzaak van:
[verdachte] ,
geboren op [1986] in [geboorteplaats] (Ethiopië),
ingeschreven op het adres [adres] , [woonplaats] ,
hierna: de verdachte.

1.Zitting

De strafzaak van de verdachte is inhoudelijk behandeld op de openbare zitting van 5 november 2025.
Op de zitting waren aanwezig:
  • de verdachte;
  • de officier van justitie: mr. R.E. Craenen;
  • de advocaat van de verdachte: mr. H.G. Koopman;
  • de benadeelde partij: [slachtoffer] ;

2.Tenlastelegging

De officier van justitie beschuldigt de verdachte ervan dat hij, samengevat:
op 23 maart 2025 in Lelystad (meermalen) met een keukenmes [slachtoffer] heeft gestoken in de buik of het lichaam;
dit is
primairtenlastegelegd als een poging tot doodslag,
subsidiairals een zware mishandeling en
meer subsidiairals een poging tot zware mishandeling;
De volledige tekst van de beschuldiging staat in bijlage I bij dit vonnis.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat kan worden bewezen dat de verdachte feit 1 primair heeft gepleegd.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte verzoekt de rechtbank om de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
De advocaat van de verdachte voert verschillende verweren over de strafbaarheid van het feit dan wel de verdachte. Deze worden - voor zover van belang voor de beoordeling - hierna besproken onder paragraaf 4.2.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Inhoud bewijsmiddelen
De rechtbank oordeelt dat het onder feit 1 primair tenlastegelegde is bewezen. De rechtbank baseert dit oordeel op de volgende bewijsmiddelen: [1]
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben in een
proces-verbaal van bevindingen [2] van 24 maart 2025 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op zondag 23 maart 2025 kregen wij een melding dat er een steekincident zou hebben plaatsgevonden op de [adres] te [woonplaats] . [3]
Uit het
proces-verbaal aangifte [4] van 25 maart 2025 blijkt dat [slachtoffer] onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, heeft verklaard:
Ik voelde een klap in mijn zij. Ik ben toen opgestaan en ik zag dat [verdachte] een mes in zijn handen had. [5]
Verbalisant [verbalisant 3] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen [6] van 24 maart 2025 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Stem 1(de rechtbank begrijpt: de politiemedewerker): 112 politie, wat is het adres van uw noodgeval?
Stem 2 (de rechtbank begrijpt: de verdachte): U spreekt met [verdachte] . Ik heb snel uit de keuken een mes kunnen pakken en toen had ik hem gestoken.
Stem 1: om wie gaat het dan?
Stem 2: [slachtoffer] , ik weet zijn achternaam niet. [7]
Stem 1: Waar heeft u hem gestoken?
Stem 2: Weet ik niet, waarschijnlijk in zijn buik ofzo.
Stem 1: Waarmee heeft u hem gestoken?
Stem 2: Met een keukenmes. [8]
Verbalisant [verbalisant 4] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen [9] van 24 maart 2025 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Aangekomen in de woning trof ik een man aan, die later bleek te zijn: [verdachte] , geboren [1986] . [10] Ik hoorde [verdachte] het volgende verklaren: “ [slachtoffer] trok mij van mijn stoel af en wij begonnen te vechten. Mijn neef, die ook in de woning was probeerde ons uit elkaar te halen, wat mij tijd gaf om op te krabbelen. Ik werd ondertussen door [slachtoffer] bij mijn keel gegrepen en ik dacht oprecht dat ik dood zou gaan. Ik kroop de keuken in en pakte een groot mes. Terwijl mijn neef een harde schop tegen zijn oogkas kreeg, stak ik [slachtoffer] in zijn buik als ik het mij goed herinner.” [11]
Uit
een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een Forensisch medische letselrapportage met benoeming als gerechtelijk deskundige, volgt onder meer het volgende, zakelijk weergegeven:
Het letsel betrof een messteek verwonding in de rechter flank. Het gevolg was een ophoping van bloed in de rechter borstholte, letsel van het middenrif, dat moest worden gehecht, en twee scheuren in de lever (in- en uitsteekopening), met als een gevolg een slagaderlijke bloeding die moest worden gestelpt. Ook was er een scheur in de rechter nier, en moest het vlies dat de rechter nier omhult, worden gehecht.
Mijn ruwe schatting is dat het mes tussen de 10 en 20 centimeter het lichaam van het slachtoffer is ingegaan.
Ik acht het niet uitgesloten dat het letsel zonder medische behandeling dodelijk zou zijn verlopen. De Abbreviated Injury Scale (AIS) beschouwt een scheur in lever en/of in nier als levensbedreigend letsel. (Bron: Duijst, W., e.a. (red). Handboek Forensische Geneeskunde. Gompel & Svacina 2021, p. 358-361.)
Zou een dergelijke steekverwonding dodelijk zijn geweest, indien er iets meer naar links, rechts, boven of onder was gestoken?
Het is niet ondenkbeeldig dat bv het hart zou zijn geraakt, en dat de verwonding direct dodelijk zou zijn geweest. Ook is het niet ondenkbeeldig dat het mes een (andere) slagader zou hebben geraakt, en dat het slachtoffer aan een inwendige bloeding zou zijn overleden.
3.3.3.
Bewijsoverwegingen
Vaststelling van de feiten
Op 23 maart 2025 zijn de verdachte en het slachtoffer in gesprek gegaan over de relatie tussen de verdachte en de vrouw van het slachtoffer. De verdachte en het slachtoffer waren op dat moment bevriend met elkaar. Het slachtoffer en zijn vrouw hadden relatieproblemen. Naar eigen zeggen wilde verdachte hierin aanvankelijk bemiddelen, maar kregen hij en de vrouw gaandeweg gevoelens voor elkaar. Toen het slachtoffer daarachter kwam, wilde hij hierover met de verdachte in gesprek. Dit blijkt ook uit whatsappberichten in de telefoon van de verdachte [12] . De verdachte en het slachtoffer hebben afgesproken in de woning van de verdachte. De neef van de verdachte was daar aanwezig in de tuin. Na een rustig begin is het gesprek uitgelopen op een uitbarsting van geweld. Uit de verklaring van verdachte [13] , de getuigenverklaring van de neef [14] , als ook de aangifte van het slachtoffer [15] blijkt dat het slachtoffer ineens op de verdachte afkwam en hem vastpakte en duwde. Beiden zijn op de grond terecht gekomen, waarna de neef naar binnen is gekomen en heeft geprobeerd om het slachtoffer van de verdachte af te halen. De verdachte is losgekomen, naar de keuken gegaan en heeft daar een keukenmes gepakt. Toen het slachtoffer de neef tegen zijn oogkas schopte, heeft de verdachte het slachtoffer met een keukenmes in zijn rechterflank gestoken.
Opzet op de dood
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte opzet heeft gehad, al dan niet in voorwaardelijke zijn, op de dood van het slachtoffer. De rechtbank stelt voorop dat uit het dossier en wat op de terechtzitting is besproken niet blijkt dat de verdachte het slachtoffer heeft gestoken met de uitdrukkelijke bedoeling hem van het leven te beroven. Van ‘vol’ opzet is dus geen sprake. Niettemin kan voorwaardelijk opzet op de dood bewezen worden als uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door het steken zou komen te overlijden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Het steken met een fors keukenmes in de zij van het slachtoffer levert naar het oordeel van de rechtbank een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel op. De rechtbank verwijst hierbij naar de forensisch letselrapportage. Daaruit blijkt dat er letsel is ontstaan aan de lever en de nieren, waarbij een slagaderlijke bloeding is ontstaan. Volgens de deskundige had het letsel zonder medische behandeling dodelijk kunnen zijn. Verder noemt de deskundige dat het mes, als het iets anders was geplaatst, dodelijk letsel had kunnen toebrengen aan het hart of een (andere) slagader.
Uit de uiterlijke verschijningvorm van de geweldshandeling van de verdachte – het steken met een keukenmes met een lemmet van ongeveer 19 cm [16] in de rechterflank van het slachtoffer – volgt dat hij de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer bewust heeft aanvaard.
De rechtbank overweegt hierbij dat de stelling van verdachte dat hij een willekeurig voorwerp uit de la heeft gepakt en pas achteraf ontdekte dat het een mes was, ongeloofwaardig is. Dit alleen al vanwege zijn mededeling aan 112 dat hij ‘snel uit de keuken een mes (heeft) kunnen pakken’. Voorts moet hij, gezien de vorm van het heft [17] , gevoeld hebben dat het een van zijn messen was. Tenslotte heeft hij ook naar eigen zeggen een gerichte steekbeweging gemaakt, wat niet te begrijpen is als hij geen idee had wat hij in zijn hand hield.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
op 23 maart 2025 te Lelystad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] , opzettelijk van het leven te beroven, met een keukenmes in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rest van de tekst van de beschuldiging kan niet worden bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De taal- en/of schrijffouten die in de tekst van de beschuldiging voorkomen zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Dit benadeelt de verdachte niet.

4.Kwalificatie en strafbaarheid

4.1
KwalificatieHet bewezen feit levert het volgende strafbare feit op:
poging doodslag
4.2
Strafbaarheid feit en verdachte
4.2.1
Beroep op rechtvaardigingsgrond dan wel schulduitsluitingsgrond
Volgens de raadsman komt de verdachte een geslaagd beroep op noodweer(exces) toe. Daartoe is aangevoerd dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte en van zijn neef. Het slachtoffer heeft als eerste geweld toegepast en de verdachte naar de grond geduwd. Nadat de neef van de verdachte erbij kwam, is de verdachte uit de greep van het slachtoffer ontsnapt richting de keuken. Hij zag dat zijn neef door het slachtoffer tegen zijn oog werd getrapt. Vervolgens kwam het slachtoffer op de verdachte af, pakte hem bij zijn kraag vast en dreigde dat hij hem af zou maken. De verdachte heeft toen een willekeurige greep gedaan in een keukenlade, hier iets uitgepakt en ter afwering een stekende beweging gemaakt richting het slachtoffer. Naderhand pas werd het verdachte duidelijk dat hij het slachtoffer met een mes had gestoken. De verdachte heeft gehandeld uit noodzakelijke zelfverdediging en moet worden ontslagen van rechtsvervolging omdat sprake is van noodweer, aldus de raadsman. Indien de rechtbank zou oordelen dat verdachte door de messteek de grenzen van een geboden verdediging heeft overschreden, komt hem een beroep op noodweerexces toe. Deze overschrijding was dan het gevolg van een hevige gemoedsbeweging bij verdachte, te weten doodsangst, die veroorzaakt was door de aanval en het dreigen door het slachtoffer.
4.2.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer niet kan slagen, omdat er niet is voldaan aan het proportionaliteitsvereiste. Een beroep op noodweerexces kan volgens de officier van justitie ook niet slagen, nu er geen sprake was van een hevige gemoedstoestand bij de verdachte.
4.2.3
Oordeel van de rechtbank
Noodweer
Beoordelingskader
Bij het beoordelen van het verweer dient de rechtbank allereerst te onderzoeken of een noodweersituatie voldoende aannemelijk is geworden. Wanneer de verdachte de noodweersituatie naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk heeft gemaakt, dient te worden beoordeeld of de door de verdachte in de praktijk gebrachte verdediging noodzakelijk was (de subsidiariteitseis) en of de grenzen van deze noodzakelijke verdediging niet zijn overschreden (de proportionaliteitseis).
Tot slot dient de rechtbank te onderzoeken of er sprake is van eigen schuld van de verdachte aan het ontstaan van de noodweersituatie (culpa in causa), die een geslaagd beroep op noodweer in de weg kan staan.
De aannemelijkheid van het noodweerscenario
De rechtbank gaat uit van het scenario, zoals hiervoor onder paragraaf 3.3.3. is beschreven. De rechtbank oordeelt het niet aannemelijk dat de verdachte, nadat hij door zijn neef was ontzet, in de keuken nog een tweede keer door het slachtoffer is aangevallen, zoals de verdachte ter terechtzitting heeft gesteld. Uit zijn mededelingen aan de politie ter plaatse volgt namelijk dat de verdachte nadat hij kon opkrabbelen naar de keuken was gegaan, een mes had gepakt en het slachtoffer had gestoken op het moment dat die de neef tegen zijn oog schopte. Toen de verdachte toestak, was het slachtoffer dus nog in worsteling met de neef en stond hij niet oog in oog met de verdachte in de keuken. Dit strookt met de verklaring van het slachtoffer, die zichzelf in zoverre niet heeft gespaard door te erkennen dat hij als eerste geweld heeft gebruikt door de verdachte richting de grond te duwen.
Verder volgt uit de verklaringen van de verdachte en zijn neef, alsmede het geconstateerde letsel, dat het slachtoffer ook de neef in het gezicht heeft getrapt. Gezien dit geweld van de kant van het slachtoffer is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding.
Subsidiariteitseis
De rechtbank is, net als de officier van justitie en de advocaat van de verdachte, van oordeel dat is voldaan aan de eis van noodzakelijkheid, ofwel subsidiariteit. Toen de verdachte was opgekrabbeld, bevond het slachtoffer zich nog steeds in de woning, en had hij bovendien net de neef geschopt. Ook bevond het slachtoffer zich in de looproute naar de buitendeur. Gelet op het voorgaande is aannemelijk dat de verdachte zich niet aan de situatie had kunnen onttrekken, en dat enige vorm van (zelf)verdediging noodzakelijk was.
Proportionaliteitseis
Hiervoor is overwogen dat het geweld door het slachtoffer bestond uit het tegen de grond duwen van de verdachte en het trappen tegen het oog van de neef. Tot deze mate van geweld, en de dreiging die daarvan uitging voor mogelijk meer geweld, staat het toebrengen van een potentieel dodelijke messteek in geen verhouding. De rechtbank oordeelt dan ook dat niet is voldaan aan het vereiste van proportionaliteit. Met andere woorden: de verdachte mocht zich verdedigen, maar hij heeft daarvoor een veel te heftig middel gekozen. Hierop strandt het beroep op noodweer.
Noodweer(exces)
Indien er sprake is geweest van een noodweersituatie waarin verdachte disproportioneel heeft gehandeld, kan hem een beroep op noodweerexces toekomen indien de overschrijding van de grenzen van een geboden verdediging het gevolg is van een hevige gemoedsbeweging, die is veroorzaakt door de aanval.
De rechtbank is van oordeel dat de verdediging niet aannemelijk heeft gemaakt dat bij verdachte in die zin sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging. Bij de verdachte zal sprake zijn geweest van een zekere gemoedsbeweging als gevolg van de aanval, maar gezien de aard en mate van het geweld - tegen de grond duwen, worstelen en eenmaal trappen - kan hierdoor niet de door de verdediging gestelde doodsangst teweeg zijn gebracht. Bij de vraag of de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging het onmiddellijk gevolg is geweest van een door de aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging betrekt de rechtbank ook de
matewaarin die grenzen zijn overschreden. [18] Een potentieel dodelijke messteek is onder deze omstandigheden zodanig disproportioneel, dat de poging doodslag ook om die reden niet kan worden aangemerkt als een gevolg van een door de aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging.
Conclusie
De rechtbank verwerpt zowel het beroep op noodweer als het beroep op noodweer(exces). Het feit en de verdachte zijn daarom strafbaar.

5.Straf

5.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie eist dat de verdachte wordt veroordeeld tot:
- een gevangenisstraf van 40 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarden kort gezegd:
 een meldplicht;
 meewerken aan een ambulante behandeling;
 een contactverbod met het slachtoffer;
 een locatieverbod;
De officier van justitie vordert om bij een veroordeling de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.
5.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte verzoekt om bij oplegging van een straf rekening te houden met de gang van zaken die is geschetst in het kader van de strafuitsluitingsgrond. Verder voert hij aan dat een gevangenisstraf het positieve traject dat zijn cliënt is gestart zal ondermijnen. Verzocht wordt om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijke strafdeel gelijk is aan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Eventueel kan daarnaast nog een taakstraf worden opgelegd.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De aard en de ernst van de feiten
De verdachte heeft het slachtoffer eenmaal in zijn buik gestoken met een keukenmes. Hiermee heeft hij een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke gezondheid van het slachtoffer en zijn gevoel van veiligheid. Het slachtoffer heeft tot op de dag van vandaag nog steeds last van zijn letsel. Dit is zonder meer een ernstig feit.
De persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennis genomen van:
- het uittreksel justitiële documentatie van 27 juni 2025;
- een rapport van Reclassering Nederland van 15 september 2025.
Uit het rapport van de reclassering en hetgeen ter zitting is besproken blijkt dat het nu goed gaat met verdachte. Hij heeft een WIA-uitkering, maar is met het UWV bezig om weer aan het werk te gaan. Daarnaast krijgt hij begeleiding van Solvid Ondernemen, met als doel dat de verdachte als ZZP’er aan de slag kan gaan.
De op te leggen strafDe rechtbank heeft bij het bepalen van de soort en zwaarte van de straf gelet op de straffen die doorgaans worden opgelegd in vergelijkbare zaken. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het bewezen verklaarde feit, mede vanuit een oogpunt van normbevestiging en generale preventie, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. De rechtbank houdt, in het voordeel van de verdachte, ook rekening met de omstandigheid dat het slachtoffer de eerste geweldshandeling heeft gepleegd, in de woning van het slachtoffer. Daarbij is, gezien de voorgeschiedenis zoals die blijkt uit het dossier, aannemelijk dat verdachte een vreedzaam gesprek voor ogen stond. Hoewel hij dus in ernstige mate verkeerd heeft gehandeld, was hij in zekere zin ook door de situatie overvallen.
Alles afwegende oordeelt de rechtbank een gevangenisstraf van 27 maanden waarvan 24 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van het voorarrest passend en geboden. Dit betekent dat de verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis, maar dat er gedurende twee jaar een duidelijke waarschuwing geldt om nieuw strafbaar gedrag te voorkomen.
De rechtbank legt daarbij enkel als bijzondere voorwaarde een contactverbod met het slachtoffer op. Indien de verdachte wel op enige wijze contact met het slachtoffer opneemt, zal de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf alsnog ten uitvoer worden gelegd. De reclassering heeft tevens geadviseerd om een locatieverbod op te leggen. Nu niet is gebleken dat de verdachte heeft geprobeerd contact te leggen met het slachtoffer of bij zijn woning in de buurt te komen, komt de rechtbank tot het oordeel dat een dergelijk ruim locatiegebod disproportioneel is. De rechtbank oordeelt een ambulante behandeling en een meldplicht evenmin geboden, nu het om een incident in een heel specifieke situatie gaat en er geen aanwijzingen zijn die zien op een verhoogd risico op herhaling.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de op te leggen straf tegemoet moet komen aan het leed van het slachtoffer. De rechtbank legt daarom aan de verdachte ook een taakstraf op voor de duur van 240 uren, te vervangen voor 120 dagen vervangende hechtenis indien de verdachte de taakstraf niet (tijdig) naar behoren verricht.
De rechtbank wijkt bij de straf af van de eis van de officier van justitie, met name omdat zij zwaarder meeweegt dat de verdachte is aangevallen, in zijn eigen woning.
De voorlopige hechtenis
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het geschorste bevel voorlopige hechtenis opheffen.

6.Vordering benadeelde partij

6.1.
Vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 6.585,- bestaande materiële schade, ten gevolge van het aan de verdachte ten laste gelegde feit.
6.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de vordering van [slachtoffer] voor een gedeelte van € 4.085,- dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
6.3.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte heeft primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op het verzochte ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair kan het gevorderde bedrag worden toegewezen, met uitzondering van de kostenpost ‘verlies inkomen’ ter hoogte van € 6.000,-.
6.4.
Oordeel van de rechtbank
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadeposten eigen risico en bezoek ziekenhuis ter hoogte van in totaal € 585,- komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 585,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 23 maart 2025 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank toewijst. Dit ziet op de gederfde inkomsten. Uit de onderbouwing blijkt niet wanneer het slachtoffer had moeten werken en hoeveel inkomen hij heeft misgelopen. Nader onderzoek hiernaar zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 585,- te vermeerderen met de hierboven vermelde wettelijke rente tot de dag van volledige betaling. Als verdachte niet betaalt, zal deze verplichting worden aangevuld met 11 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Proceskostenveroordeling
De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

7.Toegepaste wetsartikelen

De opgelegde straffen zijn gebaseerd op de volgende wetsartikelen:
- artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat de verdachte het feit heeft gepleegd, zoals hierboven in paragraaf 3.4 is omschreven;
- verklaart het overige dat in de beschuldiging staat niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in paragraaf 4.1 is vermeld;
strafbaarheid verdachte
- verklaart de verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
27 (zevenentwintig) maanden;
- bepaalt dat van de
gevangenisstrafeen gedeelte van
24 (vierentwintig) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd:
* op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren [1992] , zolang het openbaar ministerie dit noodzakelijk acht;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door
120 (honderdtwintig) dagenhechtenis;
vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [slachtoffer]
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 585,- bestaande uit een vergoeding voor materiële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 maart 2025 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 585,- te betalen, vermeerderd met de hierboven vermelde wettelijke rente tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 11 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Dit vonnis is gewezen door mr. V.A. Groeneveld, voorzitter, mrs. A.Ş. Doğan en S.M. van Meer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.D. Brenker, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 19 november 2025.
Mr. Doğan is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 maart 2025 te Lelystad, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] ,
opzettelijk van het leven te beroven,
met een keukenmes eenmaal/meermaals in de buik/het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 maart 2025 te Lelystad, althans in Nederland aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten inwendig letsel aan zijn lever en/of nier en/of long, heeft toegebracht door met een keukenmes in zijn buik en/of lichaam te steken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 maart 2025 te Lelystad, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een keukenmes eenmaal/meermaals in de buik/het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 25 juni 2025, met onderzoeksnaam Doberman, opgemaakt door politie Midden-Nederland, pagina’s 1 tot en met 215. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344 eerste lid onder 5 van het Wetboek van Strafvordering worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
2.Pagina 37.
3.Pagina 37.
4.Pagina 82.
5.Pagina 84.
6.Pagina 72.
7.Pagina 72.
8.Pagina 73.
9.Pagina 31.
10.Pagina 31.
11.Pagina 32.
12.Pagina 130.
13.Pagina 32.
14.Pagina 43.
15.Pagina 83.
16.Pagina 118.
17.Foto op pagina 71.
18.Zie Hoge Raad 8 april 2008, NJ 2008, 312.