ECLI:NL:RBMNE:2025:6236

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 november 2025
Publicatiedatum
20 november 2025
Zaaknummer
11633775 \ UC EXPL 25-3002
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van reparatiekosten en benzinekosten na verweer van verjaring en rechtsverwerking

In deze zaak vordert de eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, het restantbedrag voor reparatiewerkzaamheden aan de auto van de gedaagde, die eveneens een besloten vennootschap is. De eiseres heeft reparaties uitgevoerd en een leenauto ter beschikking gesteld aan de gedaagde. De vordering omvat btw, eigen risico en benzinekosten voor de leenauto, met een totaalbedrag van € 2.869,01. De gedaagde beroept zich op verjaring en rechtsverwerking, maar het verweer wordt door de kantonrechter verworpen. De kantonrechter oordeelt dat de vorderingen van de eiseres niet zijn verjaard, omdat de verjaringstermijn is gestuit door brieven van de eiseres. De kantonrechter wijst de vorderingen grotendeels toe, inclusief de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11633775 \ UC EXPL 25-3002
Vonnis van 19 november 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. O.M. Spronken,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
vertegenwoordigd door haar bestuurder: de heer [A] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 12 maart 2025 met producties,
- de conclusie van antwoord,
- de brieven aan partijen waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
De mondelinge behandeling vond plaats op 17 september 2025. Daarbij was [B] (operationeel manager bij [eiseres] ) aanwezig met de gemachtigde mr. O.M. Spronken. Namens [gedaagde] was [A] (bestuurder van [gedaagde] ) aanwezig. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken.
1.3.
Ten slotte is bepaald dat vandaag het vonnis wordt gewezen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiseres] heeft voor [gedaagde] reparatiewerkzaamheden aan een auto verricht en aan haar een leenauto in gebruik gegeven voor de duur van de reparaties. De factuur van het herstel is gedeeltelijk betaald door de verzekeraar van [gedaagde] . De factuur voor het aftanken van de leenauto, is niet betaald. Het restantbedrag dat [eiseres] van [gedaagde] in deze procedure vordert (€ 2.869,01) bestaat uit de btw, het eigen risico en de benzine voor de leenauto. Daarnaast vordert [eiseres] rente en kosten.
2.2.
[gedaagde] stelt dat de vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen, omdat zij zijn verjaard dan wel dat er sprake is van rechtsverwerking aan de zijde van [eiseres] .
2.3.
Het verweer van [gedaagde] slaagt niet. De kantonrechter wijst daarom de hoofdsom (€ 2.869,01) en de incassokosten toe. Wat betreft de gevorderde rente wordt de wettelijke rente toegewezen over de benzinekosten voor de leenauto. De wettelijke handelsrente wordt toegewezen over de rest van de hoofdsom.

3.De beoordeling

3.1.
[eiseres] heeft twee facturen naar [gedaagde] gestuurd. Factuur I ziet op benzinekosten en factuur II ziet op de reparatie van de auto.
Factuurdatum
Factuurnummer
Bedrag
I
12-03-2019
606739
€ 83,25
II
06-11-2019
608966
€ 8.186,28
Totaal
€ 8.269,53
3.2.
Tussen partijen staat vast dat [eiseres] in opdracht van [gedaagde] herstelwerkzaamheden heeft verricht aan een personenauto met het kenteken [kenteken] (hierna: de auto) en dat [gedaagde] een leenauto in gebruik heeft gehad voor de duur van de reparatie van de auto.
3.3.
Op 23 maart 2020 heeft de verzekeraar van [gedaagde] aan [eiseres] een betaling gedaan van € 5.400,52 voor de reparatiewerkzaamheden aan de auto. Volgens [eiseres] moet [gedaagde] daarom alleen nog de verrekenbare btw van € 1.420,76 en het eigen risico van € 1.365,00 betalen (totaal € 2.785,76) met betrekking tot de factuur van de reparatiewerkzaamheden. [eiseres] vordert nakoming van de betalingsverplichting van [gedaagde] .
3.4.
Verder moet [gedaagde] volgens [eiseres] € 83,25 betalen voor de brandstofkosten van de leenauto die [eiseres] aan [gedaagde] had meegegeven. De afspraak hierover was dat [gedaagde] de leenauto weer volgetankt moest inleveren bij [eiseres] . Dat dit de afspraak was, heeft [gedaagde] niet betwist. [gedaagde] had de auto vóór inlevering niet volgetankt, waardoor [eiseres] zelf de auto heeft volgetankt en die schade wil [eiseres] vergoed krijgen.
3.5.
De vorderingen van [eiseres] worden grotendeels toegewezen. Dit oordeel legt de kantonrechter hierna uit.
[gedaagde] moet € 2.869,01 aan [eiseres] betalen
Opeisbaarheid van de vorderingen - De betaaltermijn is 30 dagen
3.6.
Wat betreft de opeisbaarheid van de gefactureerde bedragen, kan niet worden teruggevallen op bepalingen uit de algemene voorwaarden van [eiseres] . [gedaagde] heeft aangevoerd dat de algemene voorwaarden niet van toepassing zijn omdat deze niet voor of tijdens het sluiten van de overeenkomst aan haar ter hand zijn gesteld en [eiseres] heeft dit niet betwist.
3.7.
[eiseres] stelt dat de vorderingen opeisbaar zijn geworden op de 31e dag na de respectievelijke factuurdata van 12 maart 2019 en 6 november 2019, vanwege de betalingstermijn van 30 dagen die op de facturen staat. Volgens [gedaagde] is de verjaringstermijn van
beidegefactureerde bedragen gaan lopen op 21 januari 2019 en zijn de vorderingen daarom op 22 januari 2024 verjaard. De kantonrechter volgt [gedaagde] hierin niet, omdat zij op die datum (21 januari 2019) de auto heeft ingeleverd voor reparatie bij [eiseres] en de leenauto heeft meegekregen; op die datum zijn de vorderingen van [eiseres] niet ontstaan dan wel opeisbaar geworden. Ook al zouden de vorderingen van [eiseres] op 21 januari 2019 opeisbaar zijn geworden, dan nog slaagt het beroep van [gedaagde] op verjaring en rechtsverwerking niet. Daartoe overweegt de kantonrechter het hierna volgende.
Geen sprake van verjaring
3.8.
Anders dan [gedaagde] aanvoert waren beide vorderingen van [eiseres] niet verjaard toen [gedaagde] werd gedagvaard. De vorderingen van [eiseres] op [gedaagde] verjaren 5 jaar en 1 dag nádat de vorderingen op [gedaagde] opeisbaar zijn geworden. [1] Na stuiting van de verjaring door [eiseres] (waardoor van de verjaringstermijn opnieuw start) wordt deze termijn telkens met 5 jaar verlengd. [2]
3.9.
Gesteld en niet weersproken is dat [gedaagde] de brieven van [eiseres] van 4 april 2022 en 1 juni 2022 heeft ontvangen. In de brief van 4 april 2022 staat dat [eiseres] haar vorderingen op [gedaagde] volledig handhaaft. In de brief van 1 juni 2022 verwijst [eiseres] naar de inhoud van haar brief van 4 april 2022 en meldt zij dat zij de inhoud van die brief handhaaft. Dat de facturen zijn ontvangen heeft [gedaagde] niet betwist. Met de brief van 4 april 2022 (en ook met de brief van 1 juni 2022) heeft [eiseres] de verjaring van haar vorderingen dus gestuit en is opnieuw een termijn van 5 jaar gaan lopen. [eiseres] heeft [gedaagde] binnen de (nieuwe) verjaringstermijn gedagvaard; haar vorderingen zijn dus niet verjaard.
Geen sprake van rechtsverwerking
3.10.
[gedaagde] doet ook een beroep op rechtsverwerking. Na haar reactie van 13 juni 2022 op de brief van [eiseres] van 1 juni 2022 heeft zij naar eigen zeggen 30 maanden niets van [eiseres] gehoord. [gedaagde] stelt dat dit, in combinatie met dat in brieven van [eiseres] staat dat als [gedaagde] niet betaalt zij een juridische procedure kan starten, betekent dat zij erop mocht vertrouwen dat [eiseres] geen procedure meer zou beginnen ter verkrijging van (volledige) betaling van de facturen. De kantonrechter gaat niet mee met deze stelling van [gedaagde] . [eiseres] heeft in haar brieven van 4 april 2022 en 9 december 2024 weliswaar vermeld dat de vorderingen aan een rechter worden voorgelegd als [gedaagde] deze niet betaalt, maar zij heeft daarin geen termijn genoemd waarbinnen zij dit zal doen. Dit zou eventueel anders kunnen zijn als [eiseres] wel een mededeling zou hebben gedaan binnen welke termijn zij een procedure zou starten. De stelling van [gedaagde] dat [eiseres] verplicht zou zijn om binnen 6 maanden na de melding dat zij een procedure zou kunnen starten daadwerkelijk een procedure moet starten en/of dat bij gebrek daarvan [eiseres] haar recht op betaling van de facturen verwerkt, vindt (wat betreft deze zaak) geen steun in het recht.
Conclusie
3.11.
Omdat de verweren van [gedaagde] tegen de hoofdvorderingen niet slagen, moet [gedaagde] de hoofdsom van (€ 2.785,76 + € 83,25 =) € 2.869,01 aan [eiseres] betalen.
De wettelijke (handels)rente
3.12.
[eiseres] heeft in haar dagvaarding de wettelijke handelsrente tot 5 maart 2025 berekend over de hoofdsom van € 2.869,01 en vordert dat [gedaagde] dit betaalt. Ook vordert zij dat [gedaagde] de wettelijke handelsrente vanaf 5 maart 2025 betaalt. De kantonrechter wijst dit gedeeltelijk af.
3.13.
De wettelijke handelsrente wordt toegewezen over € 2.785,76, het openstaande bedrag van de reparatiewerkzaamheden. De grondslag van dit deel van de vordering van [eiseres] is nakoming van een verbintenis uit een handelsovereenkomst en hierover mag de wettelijke handelsrente worden gerekend. [3] Niet weersproken is dat de wettelijke handelsrente met ingang van de 31e dag na de factuur van 6 november 2019 verschuldigd is.
3.14.
De wettelijke rente wordt toegewezen over € 83,25, de benzinekosten. [gedaagde] had de verplichting om de leenauto bij het retourneren afgetankt in te leveren. Dat heeft zij niet gedaan. De benzinekosten die [eiseres] heeft moeten maken zijn schade als gevolg van de schending van deze verplichting aan de kant van [gedaagde] en deze tekortkoming kan [gedaagde] worden toegerekend. De grondslag voor deze vordering is dus niet nakoming van een verbintenis uit een tussen partijen gesloten overeenkomst, maar wanprestatie. [4] De rente die over deze schade verschuldigd is, is de wettelijke rente en niet de wettelijke handelsrente. Niet weersproken is dat de rente met ingang van de 31e dag na de factuur van 12 maart 2019 verschuldigd is.
De buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen
3.15.
[eiseres] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). [eiseres] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [eiseres] heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. Daarom wordt een bedrag van € 411,90 toegewezen.
[gedaagde] moet de proceskosten van [eiseres] betalen
3.16.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en wordt daarom in de kosten veroordeeld. [5] Dit betekent dat [gedaagde] haar eigen proceskosten moet dragen en de proceskosten (inclusief nakosten) van [eiseres] aan haar moet betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
122,35
- griffierecht
514,00
- salaris gemachtigde
542,00
(2 punten × € 271,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.313,35
Uitvoerbaar bij voorraad
3.17.
De kantonrechter verklaart deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad, zoals [eiseres] heeft gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van de partijen hoger beroep instelt tegen deze beslising. De beslissing geldt in dat geval tot het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 2.869,01:
  • te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het bedrag van € 83,25 (aan benzinekosten) en
  • te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het bedrag van € 2.785,76 (aan btw en eigen risico),
telkens vanaf de vervaldata van de respectieve facturen tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 411,90 aan buitengerechtelijke incassokosten,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten; zij moet de proceskosten van [eiseres] van € 1.313,35 aan haar betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2025. [6]

Voetnoten

1.Artikel 3:307 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 3:310 lid 1 BW.
2.Artikel 3:319 lid 1 en lid 2 BW.
3.Artikel 6:119a lid 1 BW.
4.Artikel 6:74 lid 1 BW
5.Zie artikel 237 lid 1 eerste zin van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
6.Type: 61312