ECLI:NL:RBMNE:2025:6240

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 november 2025
Publicatiedatum
20 november 2025
Zaaknummer
UTR 25/4644
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens het ontbreken van beroepsgronden

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 20 november 2025, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal behandeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn bijstandsaanvraag, maar heeft geen beroepsgronden ingediend. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is omdat eiser de gronden van het beroep niet heeft vermeld en dit verzuim niet tijdig heeft hersteld. Tijdens een eerdere hoorzitting was eiser geïnformeerd dat het college het bezwaarschrift kon doorsturen naar de rechtbank, maar dit heeft niet geleid tot een tijdige indiening van de beroepsgronden. De rechtbank heeft eiser meerdere keren verzocht om de gronden van beroep in te dienen, maar eiser heeft hierop niet gereageerd. Hierdoor blijft het bestreden besluit in stand en wordt het beroep niet inhoudelijk beoordeeld. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/4644

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal, het college
(gemachtigde: mr. G. Bozkurt).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van het college van 4 juni 2025.
2. Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

Wat ging er aan deze zaak vooraf?
3. Het college heeft met een besluit van 17 januari 2025 eisers bijstandsaanvraag van 23 december 2024 afgewezen. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt op 28 januari 2025. Op 14 april 2025 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
4. De bezwaarschriftencommissie sociale zekerheid van de gemeente Veenendaal (de commissie) heeft op 4 juni 2025 geadviseerd om eisers bezwaar ongegrond te verklaren. Het college heeft – in overeenstemming met dit advies – eisers bezwaarschrift met het besluit van 4 juni 2025 ongegrond verklaard. Dit besluit heeft het college op 23 juni 2025 aan eiser verzonden.
5. Tijdens een hoorzitting op 28 juli 2025 in een andere bezwaarprocedure van eiser is gebleken dat eiser het niet eens is met het besluit van 4 juni 2025 (verzonden op 23 juni 2025). Tijdens deze hoorzitting heeft een lid van de commissie gezegd dat, als eiser dat wenst, het college het bezwaarschrift rechtstreeks kan doorsturen naar de rechtbank. Dit commissielid heeft het college ook opgeroepen het bezwaarschrift door te sturen naar de rechtbank zodat de beroepstermijn van zes weken wordt veiliggesteld.
6. Op 7 augustus 2025 heeft het college eisers bezwaarschrift (van 28 januari 2025) ter behandeling als beroepschrift naar de rechtbank gezonden.
Is er sprake van een tijdig ingediend beroepschrift?
7. Gelet op wat er tijdens de hoorzitting is besproken mocht eiser erop vertrouwen dat het college op tijd zijn beroep zou doorsturen naar de rechtbank. De rechtbank gaat er dus vanuit dat eiser (op 28 juli 2025) tijdig beroep heeft ingesteld.
8. De rechtbank komt tot het oordeel dat dit beroep kennelijk niet-ontvankelijk is omdat eiser de gronden van het beroep niet heeft vermeld en dat verzuim niet tijdig heeft hersteld. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Toetsingskader
9. Iemand die beroep instelt, moet in het beroepschrift de gronden van het beroep vermelden. [1] Dat houdt in: zeggen op welke specifieke punten hij of zij het niet eens is met het bestreden besluit. Als dat niet gebeurt, kan de rechtbank na een herstelmogelijkheid het beroep op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren. [2]
Heeft eiser de gronden tijdig vermeld?
10. De rechtbank heeft eiser in haar bericht van 25 augustus 2025 verzocht om binnen vier weken de gronden van beroep in te dienen. Op 15 september 2025 heeft de rechtbank eiser een herinnering gestuurd. Op 25 september 2025 heeft de rechtbank weer een brief gestuurd en eiser gevraagd om de gronden van beroep binnen vier weken in te dienen. Omdat deze aangetekend verzonden brief retour is gekomen heeft de rechtbank een kopie van deze brief op 15 oktober 2025 nogmaals per gewone post verzonden. Eiser heeft niet gereageerd op deze brieven. Eiser heeft de beroepsgronden dus niet (tijdig) vermeld.
Zijn de gronden om een goede reden niet (op tijd) ingediend?
11. Eiser heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus geen reden voor dit verzuim gebleken.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk beoordeelt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.R. Hoogenberk, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb.
2.Dit staat in artikel 6:6 van de Awb.