ECLI:NL:RBMNE:2025:6246

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 oktober 2025
Publicatiedatum
20 november 2025
Zaaknummer
16-016902-25
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake zware mishandeling met een metalen steigerpijp

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 31 oktober 2025 een tussenvonnis uitgesproken in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1987 en momenteel gedetineerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte een poging tot doodslag heeft gepleegd, maar dat de zware mishandeling wel bewezen is. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 13 januari 2025 in Amersfoort, waarbij de verdachte de aangever met een metalen steigerpijp heeft geslagen. De rechtbank heeft zich onvoldoende voorgelicht geacht om een beslissing te nemen over de strafbaarheid van de verdachte en de op te leggen sanctie. Daarom heeft de rechtbank besloten de behandeling van de zaak te heropenen voor het laten opmaken van een maatregelenrapportage en het horen van deskundigen. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van dertig maanden geëist, waarvan vijftien maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De verdediging heeft verzocht om vrijspraak, stellende dat de verdachte niet de dader was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan de aangever, wat leidt tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling. De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen om meer informatie te verkrijgen over de haalbaarheid van een maatregel van terbeschikkingstelling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats: Utrecht
Parketnummers: 16-016902-25 en 21-004809-21 (vord. tul)
Tegenspraak
Tussenvonnis van de meervoudig kamer van 31 oktober 2025 in de strafzaak van:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1987 in [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. [plaats] ,
hierna: de verdachte.

1.Zitting

De strafzaak van de verdachte is inhoudelijk behandeld op de openbare zitting van 17 oktober 2025.
Op de zitting waren aanwezig:
  • de officier van justitie: mr. P. Jansen;
  • de verdachte;
  • de advocaat van de verdachte: mr. W.E.R. Geurts;
  • de advocaat van de benadeelde partij: mr. E.J.M.J. Damen.

2.Tussenvonnis

Tijdens de beraadslaging in raadkamer is gebleken dat de rechtbank zich onvoldoende voorgelicht acht over de strafbaarheid van de verdachte en de mogelijkheden tot oplegging van een passende sanctie op de hierna weergegeven bewezenverklaring van het aan de verdachte tenlastegelegde feit.
De rechtbank zal in dit tussenvonnis een beslissing geven over wat zij op basis van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen acht en over de strafbaarheid van het feit. Voor het overige zal de rechtbank de behandeling van de strafzaak heropenen om nader onderzoek te laten doen. De rechtbank zal hierna onder paragraaf 7 nader ingaan op de redenen voor heropening en welk onderzoek nog moet worden verricht.
Dat betekent dat de rechtbank pas bij eindvonnis zal beslissen over de strafbaarheid van de verdachte en de op te leggen sanctie. Verder zal zij ook dan pas op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] en de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 16/016902-25 beslissen.

3.Tenlastelegging

De officier van justitie beschuldigt de verdachte ervan dat hij, samengevat, op 13 januari 2025 in Amersfoort:
primair:heeft geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk te doden door hem in het gezicht te slaan met een metalen steigerpijp;
subsidiair:[slachtoffer] zwaar heeft mishandeld;
meer subs.:heeft geprobeerd om [slachtoffer] zwaar te mishandelen.
De volledige tekst van de beschuldiging staat in bijlage I bij dit vonnis.

4.Standpunten

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het primaire feit en dat kan worden bewezen dat de verdachte het subsidiaire feit heeft gepleegd. De standpunten van de officier van justitie over het bewijs worden – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken in paragraaf 5.1.
De officier van justitie eist dat aan de verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, waarvan vijftien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd. De officier van justitie concludeert verder tot toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf met parketnummer 16/016902-25 en tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] , inclusief de wettelijke rente, en de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte heeft primair verzocht de verdachte geheel vrij te spreken, omdat de verdachte zich op het standpunt stelt dat niet hij, maar [A] de aangever heeft geslagen. Subsidiair neemt de advocaat van de verdachte het standpunt in dat geen aanmerkelijke kans bestond op de dood en dat er ook geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel, zodat een vrijspraak moet volgen voor het primair en subsidiair ten laste gelegde. De advocaat van de verdachte voert verschillende verweren over het bewijs. Deze worden – voor zover van belang voor de beoordeling – hierna besproken onder paragraaf 5.1.
Indien de rechtbank komt tot de oplegging van een sanctie, verzoekt de raadsvrouw een deels voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd, waarbij het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan de tijd in voorarrest doorgebracht. De raadsvrouw voert daartoe aan dat de verdachte nog niet eerder de mogelijkheid is geboden om begeleid te wonen en dat dat de stabiliteit zal brengen die de verdachte nodig heeft. Mocht de rechtbank de oplegging van een maatregel van terbeschikkingstelling overwegen, dan verzoekt de raadsvrouw op de zitting de psycholoog en de reclasseringsmedewerker als deskundigen te horen.

5.Bewijs

5.1.
Oordeel van de rechtbank
5.1.1.
Vrijspraak primaire feit
De rechtbank oordeelt dat het primaire feit niet is bewezen en zal de verdachte daarvan vrijspreken. De officier van justitie en de verdediging komen tot dezelfde conclusie, zodat de rechtbank dit niet verder zal motiveren.
5.1.2.
Bewijsmiddelen
De rechtbank oordeelt dat het subsidiaire feit is bewezen. De rechtbank baseert dit oordeel op de bewijsmiddelen die in bijlage II van dit vonnis staan.
5.1.3.
Bewijsoverwegingen
Alternatief scenario en betrouwbaarheid getuige [getuige 1]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat niet hij, maar [A] het geweld heeft toegepast, met een knuppel. [A] zou vervolgens de knuppel hebben achtergelaten in het portiek. De getuigen hebben – volgens de verdachte – valse verklaringen afgelegd om hem de schuld in de schoenen te schuiven. De advocaat van de verdachte stelt zich op het standpunt dat de verklaringen van de getuige [getuige 1] niet kunnen worden gebruikt voor het bewijs, omdat zij volgens de politie duidelijk onder invloed was van drugs vlak na het incident en omdat zij geen onafhankelijke getuige is, omdat zij de vriendin was van [A] .
De rechtbank stelt voorop dat op de camerabeelden het geweldsincident niet te zien is en dat slechts één getuige, namelijk [getuige 1] , het geweld heeft gezien. De aangever verklaart ook dat de verdachte hem heeft geslagen, maar hij stond op dat moment met zijn rug naar de verdachte toe en heeft dit dus niet kunnen zien.
Objectief kan het volgende worden vastgesteld. Uit de bewijsmiddelen in combinatie bezien volgt dat het geweld tussen 12:51:49 en 12:52:42 in het portiek, buiten zicht van de camera, moet zijn gepleegd. Daartoe is onder meer redengevend dat verbalisanten op de cameraopnames horen dat een man heel hard onverstaanbare kreten schreeuwt, wat overeenkomt met de verklaring van getuige [getuige 1] dat het slachtoffer na de klappen op zijn hoofd ontzettend hard begon te huilen. Ook kan worden vastgesteld dat de verdachte vóór en direct na het geweldsincident buiten het portiek op de camerabeelden te zien is met iets dat lijkt op een ijzeren steigerpijp in zijn hand. Hoewel het object niet is aangetroffen door de politie, gaat de rechtbank ervan uit dat het een ijzeren steigerpijp was.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de verklaringen van [getuige 1] wel degelijk als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt en kunnen worden gebruikt voor het bewijs. Daarbij is van belang dat die verklaring in belangrijke mate wordt ondersteund door hetgeen op de camerabeelden te zien is en hetgeen de aangever heeft verklaard. Ook haar verklaring over wat er gebeurde kort voor en kort na het incident worden door de aangever en de camerabeelden bevestigd. Verder heeft zij direct bij aankomst van de politie een verklaring afgelegd, die consistent is met haar latere verklaringen. Anderzijds heeft juist de verdachte wisselende verklaringen afgelegd over zijn aanwezigheid ten tijde van het geweld en zijn (gebrek aan) herinneringen daaraan. Dat er aanwijzingen zijn dat de getuige [getuige 1] op dat moment onder invloed was van drugs, maakt nog niet dat haar waarnemingen niet kloppen. De rechtbank gebruikt deze verklaringen dan ook voor het bewijs dat het de verdachte was die met de ijzeren steigerpijp heeft geslagen.
Het dossier biedt geen (objectieve) steun voor het alternatieve scenario van de verdachte. De rechtbank wijst erop dat op de beelden te zien is dat [A] direct na het geweldsincident vanaf de portiek naar zijn auto loopt en daar een langwerpig voorwerp – naar zijn zeggen een knuppel – uit de auto pakt. Gelet daarop is het hoogst onwaarschijnlijk dat [A] vlak daarvoor in het portiek ook al een knuppel bij zich had en heeft gebruikt. Dat [A] zodanig berekenend te werk is gegaan, namelijk dat hij opzettelijk in het zicht van de camera direct na het geweld een tweede knuppel heeft gepakt om zo de verdachte erin te kunnen luizen, acht de rechtbank ook hoogst onwaarschijnlijk. De verklaring van de getuige [getuige 2] , die – kort gezegd – heeft verklaard dat [A] aan haar heeft verteld het geweld zelf te hebben gepleegd, legt verder geen gewicht in de schaal. Het gaat om een verklaring “van horen zeggen”, van een getuige die zelf niet aanwezig is geweest bij het geweld. Deze verklaring vindt verder geen steun in het dossier. De rechtbank verwerpt het alternatieve scenario van de verdachte.
Zware mishandeling?
Vervolgens is de vraag of de verdachte met zijn handelen zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht en zo ja, of hij daartoe ook opzet had.
De rechtbank stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang of het oordeel van de rechter iets inhoudt over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de aangever als gevolg van het uitgeoefende geweld een hoofdwond had die gehecht moest worden. De aangever heeft hieraan een ontsierend litteken van ongeveer vijf centimeter lang overgehouden in het gezicht, boven zijn rechterwenkbrauw. Gelet op algemene ervaringsregels moet het ervoor gehouden worden dat dat litteken blijvend zichtbaar zal zijn. Daarmee is de aangever voor de rest van zijn leven getekend en zal hij, elke keer als hij in de spiegel kijkt, aan het geweldsincident worden herinnerd. De rechtbank is van oordeel dat daarmee naar gewoon spraakgebruik sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Over het opzet overweegt de rechtbank als volgt. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte [slachtoffer] tweemaal met een steigerpijp heeft geslagen, eerst op het achterhoofd en daarna op het rechtervoorhoofd. Deze twee klappen zijn met kracht gegeven, gelet op de verklaring van [getuige 1] dat de verdachte met beide handen de pijp naar achteren bracht en dat hij – beide keren – uithaalde. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van dat handelen, kan het niet anders dan dat de verdachte ook opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Van contra-indicaties voor die conclusie is niet gebleken. Daarmee is het subsidiaire feit wettig en overtuigend bewezen.
5.2.
Bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
subsidiair:
op 13 januari 2025 te Amersfoort aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten letsel in het aangezicht, heeft toegebracht door met kracht te slaan met een metalen steigerpijp, tegen het gezicht/hoofd van deze [slachtoffer] ;
De rest van de tekst van de beschuldiging kan niet worden bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feit en kwalificatie

Het bewezen feit is strafbaar en levert het volgende strafbare feit op:
subsidiair:zware mishandeling.

7.Heropening onderzoek

7.1.
Dubbelrapportage
De verdachte is in het kader van de onderhavige strafzaak door zowel een psycholoog als een psychiater onderzocht. De verdachte heeft aan dat laatste onderzoek niet meegewerkt, zodat daarvan een weigerrapportage is opgemaakt.
Mevrouw [klinisch psycholoog] , klinisch psycholoog, heeft op 16 juni 2025 een rapport opgemaakt, waarin zij tot de conclusie komt dat de verdachte lijdt aan enkele stoornissen, namelijk een licht verstandelijke beperking dan wel zwakbegaafdheid, een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met borderline en antisociale kenmerken en een – ten minste lichte – stoornis in middelengebruik (cannabis). Verder wordt een posttraumatische stress-stoornis (PTSS) overwogen. Hoewel er volgens de psycholoog veel aanwijzingen zijn voor verslavingsproblematiek betreffende meerdere middelen, kan dit in dit onderzoek niet worden vastgesteld dan wel uitgesloten. Verder is sprake van een sterke afhankelijkheidsbehoefte, moeite met autoriteit of opgelegde structuur, een laag zelfbeeld en een zwakke emotie- en spanningsregulatie.
De vastgestelde stoornissen zijn volgens de psycholoog levenslang aanwezig, en dus ook gelijktijdig met het bewezenverklaarde feit. Zowel de verdachte zelf als meerdere getuigen hebben verklaard dat de verdachte zich psychotisch gedroeg, met achterdocht, verward spraakgebruik en complottheorieën. De psycholoog ziet echter op basis van de informatie van het ziekenhuis, het Leger des Heils en de crisisdienst rondom de pleegdatum, zijn presentatie en houding tijdens het politieverhoor en het verhoor van de rechter-commissaris geen aanwijzingen voor het bestaan van psychotische problematiek op dat moment. Volgens de psycholoog kan ook de combinatie van de stoornissen leiden tot kortdurende warrigheid en achterdocht, ten gevolge van overspoeling met informatie en emoties, zeker in combinatie met middelengebruik. Dat kan gepaard gaan met stress gerelateerde en voorbijgaande paranoïde ideeën of dissociatieve symptomen.
Het is volgens de psycholoog dus niet te bepalen of en in hoeverre de stoornissen een rol hebben gespeeld ten tijde van het ten laste gelegde, omdat niet uit te sluiten is dat ook niet-stoornis gerelateerde factoren een rol hebben gespeeld. De psycholoog onthoudt zich daarom verder van een advies over zowel de doorwerking als een behandeling in strafrechtelijk kader. Wel schrijft de psycholoog dat de kans op gewelddadig handelen matig tot hoog is, gelet op het ontbreken van beschermende factoren. Het niveau van actuele risicofactoren is op dit moment weliswaar laag, waarschijnlijk door de structurerende en stabiliserende werking van verblijf in detentie, maar eenmaal buiten detentie zal de verdachte hoogstwaarschijnlijk opnieuw terugvallen in ongezonde manieren om zijn spanning en stress te hanteren. Daarom is het sterk de vraag of een vrijwillige behandeling een reële optie is om tot vermindering van de problematiek te komen. De psycholoog heeft zich nog de vraag gesteld of een observatie in het Pieter Baan Centrum geadviseerd moet worden, maar komt tot de conclusie dat dit niet van meerwaarde zal zijn.
7.2.
Eerdere trajecten en adviezen
Aan de verdachte zijn eerder een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) en een maatregel van verblijf in een instelling voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) opgelegd, die hij respectievelijk van 2005 tot 2010 en van 2016 tot 2018 heeft ondergaan.
Uit het psychiatrisch rapport blijkt dat de behandeling en het ingezette traject tijdens de PIJ-maatregel niet heeft geresulteerd in blijvende stabiliteit in de leefomstandigheden en gedragsverandering van de verdachte. Uit de rapporten tot 2018 volgt volgens de psychiater (p. 17 van het forensisch psychiatrisch onderzoek) dat ambulante behandeling volgens de forensische polikliniek en de reclassering (Inforsa) niet toereikend werden geacht om het risico op recidive te beïnvloeden. Hoewel afsprakentrouw, was het gedrag van de verdachte niet te beïnvloeden. Er lijkt sprake te zijn van een hoge mate van onmacht in plaats van onwil om tot gedragsverandering te komen. Een klinische behandeling werd destijds nodig bevonden waarin diagnostiek, intensieve behandeling en het stabiliseren van zijn sociaal maatschappelijke situatie de aandacht heeft, waarna aansluitend toegewerkt kan worden naar begeleid wonen, of indien haalbaar zelfstandig wonen.
7.3.
Huidig reclasseringsadvies
Uit het rapport van de Verslavingsreclassering GGZ Tactus van 3 oktober 2025 volgt dat het recidivegevaar en het risico op letsel als hoog worden ingeschat, vanwege instabiliteit op alle leefgebieden en zijn verleden met aanhoudend delictgedrag. Het risico op onttrekken aan de voorwaarden wordt ingeschat als gemiddeld. De verdachte stelt zich wel gemotiveerd op, maar volgens de reclassering moet er rekening mee worden gehouden dat de verdachte moeite heeft met autoriteit en opgelegde structuur. De reclassering heeft om die laatste reden twijfels over de haalbaarheid van en de motivatie van de verdachte voor het ondergaan van een klinische behandeling. Tegelijkertijd wordt door de reclassering een strak voorwaardelijk kader als noodzakelijk geacht om stabiliteit te kunnen waarborgen. De reclassering ziet nog mogelijkheden de risico’s te beheersen binnen een kader van reclasseringstoezicht.
De reclassering adviseert aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden:
  • Meldplicht bij reclassering
  • Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
  • Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
  • Drugsverbod
  • Contactverbod
  • Dagbesteding
  • Meewerken aan schuldhulpverlening
  • Meewerken aan middelencontrole
7.4.
Overwegingen rechtbank
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit, te weten zware mishandeling. Uit het strafblad van de verdachte volgt dat de verdachte zich in 2021 al eerder schuldig heeft gemaakt aan geweldsdelicten, namelijk een poging tot zware mishandeling en bedreiging van zijn ex-vriendin. De verdachte heeft in die zaak een voorwaardelijke straf gekregen waarvan nu tevens een vordering tot tenuitvoerlegging aanhangig is. De verdachte is verder al veelvuldig veroordeeld voor verschillende misdrijven; grotendeels vermogensdelicten.
Uit de bovengenoemde rapporten blijkt – kort gezegd – dat er veel zorgen zijn over het gebrek aan structuur in het leven van de verdachte, het middelengebruik in combinatie met de bestaande psychische problematiek en het hoge risico op herhaling van geweld. Zowel de psycholoog als de reclassering uiten twijfels over de haalbaarheid van ambulante behandeling in een voorwaardelijk kader.
Mede in het licht van de ernst van het gepleegde feit, roept dit alles de vraag op of het door de reclassering geadviseerde kader een passende afdoening is in deze zaak, met name gelet op het belang de maatschappij voor herhaling te beschermen. Daarbij speelt een rol dat onvoldoende duidelijk is geworden wat de aanleiding was voor deze plotselinge uitbarsting van geweld en welke factoren – al dan niet gerelateerd aan de stoornissen van de verdachte – daarbij een rol hebben gespeeld. Verder volgt uit het reclasseringsrapport niet waarom de reclassering een ambulante behandeling nu wel toereikend vindt om het recidiverisico te beïnvloeden, terwijl in 2018 daarvoor nog een langdurige klinische behandeling nodig werd geacht. De rechtbank wijst er in dat kader ook op dat uit het strafblad niet alleen volgt dat de verdachte na afloop van de ISD-maatregel in 2018 in beeld blijft komen met strafbare feiten, maar dat het nu, anders dan daarvoor, ook tweemaal gaat om ernstige geweldsincidenten. Aan een klinische behandeling in voorwaardelijk kader wenst de verdachte echter (vooralsnog) niet mee te werken.
Het voorgaande doet de vraag rijzen of een maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden, dan wel dwangverpleging, een meer passende afdoening kan zijn. De rechtbank stelt vast dat in beginsel aan de vereisten voor het opleggen van een maatregel van terbeschikkingstelling, als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht, is voldaan. De deskundigen hebben zich echter in de rapporten niet met zoveel woorden uitgelaten over de wenselijkheid daarvan, zodat de rechtbank zich onvoldoende voorgelicht acht om te komen tot een passende afdoening in deze zaak.
De rechtbank zal daarom het onderzoek heropenen om de reclassering nader onderzoek te laten doen naar de haalbaarheid van een maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden en daartoe een maatregelenrapport op te laten stellen. Vervolgens wenst de rechtbank de reclassering en de psycholoog op de zitting te horen, zodat de rechtbank, de officier van justitie en de verdediging hen kunnen bevragen over de wenselijkheid en haalbaarheid van zowel een voorwaardelijk strafkader als een maatregel van terbeschikkingstelling. De rechtbank zal de psycholoog bovendien bevragen over (haar conclusie) met betrekking tot de mogelijke doorwerking van de vastgestelde stoornissen in het bewezenverklaarde handelen.

8.Voorlopige hechtenis

Nu het onderzoek heropend wordt, zal de rechtbank ambtshalve beslissen of de voorlopige hechtenis nog langer moet voortduren.
De rechtbank oordeelt dat de ernstige bezwaren voor het primaire feit zijn komen te vervallen. De ernstige bezwaren bestaan wel nog altijd voor het subsidiaire feit, omdat de rechtbank komt tot een bewezenverklaring. De gronden die tot het bevel tot voorlopige hechtenis hebben geleid zijn nog altijd aanwezig, met uitzondering van de twaalfjaarsgrond die op 15 juli 2025 is komen te vervallen. Een geval als bedoeld in artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering doet zich nog niet voor, gelet op de reële mogelijkheid dat aan de verdachte een maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd. De rechtbank ziet daarom geen redenen de voorlopige hechtenis op te heffen.
De rechtbank ziet ambtshalve evenmin redenen over te gaan tot het schorsen van de voorlopige hechtenis. De rechtbank ziet niet hoe het recidiverisico kan worden ingeperkt. Of de voorwaarden als genoemd in het reclasseringsrapport daartoe volstaan is minst genomen onzeker. Dat volgt uit de overwegingen onder paragraaf 7. Dat betekent dat het strafvorderlijk belang op dit moment zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van de verdachte bij een schorsing.

9.De beslissing

De rechtbank:
heropening
- heropent en schorst het onderzoek ter terechtzitting;
- beveelt dat het onderzoek ter terechtzitting zal worden hervat op de terechtzitting van
16 januari 2026 om 15.00 uur, wegens de klemmende reden dat genoemd nader onderzoek niet binnen één maand zal zijn voltooid;
oproepingen
- beveelt de oproeping van de verdachte tegen voornoemd tijdstip;
- beveelt de kennisgeving van de dag en het tijdstip van de hierboven genoemde terechtzitting aan de raadsvrouw van de verdachte;
- beveelt de kennisgeving van de dag en het tijdstip van de hierboven genoemde terechtzitting aan de benadeelde partij [slachtoffer] en zijn advocaat mr. E.J.M.J. Damen;
- beveelt de oproeping als deskundige tegen de dag en het tijdstip van de hierboven genoemde terechtzitting van:
  • mevrouw L. de Lange, reclasseringswerker van Verslavingsreclassering GGZ Tactus;
  • mevrouw [klinisch psycholoog] , klinisch psycholoog.
opdracht opmaken maatregelenrapportage
- beveelt de officier van justitie dat over verdachte een nader advies wordt uitgebracht door Reclassering Nederland over de haalbaarheid van een maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden en daartoe een maatregelenrapport op te stellen, welk advies
uiterlijk op 2 januari 2026aan de rechtbank dient te worden toegezonden;
- stelt de stukken in handen van de officier van justitie om te bevorderen dat dit zo spoedig mogelijk wordt gedaan;
reserveren beschikbare tijd
- bepaalt dat voor de behandeling van de zaak op de volgende zitting 90 minuten dienen te worden uitgetrokken.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.R.H. Koekoek, voorzitter, mr. O. Böhmer en mr. S.D. Groen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.C. van Grinsven, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2025.
Bijlage I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is na wijziging van de tenlastelegging op de zitting van 17 oktober 2025 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 januari 2025 te Amersfoort ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, deze [slachtoffer] (met kracht) heeft geslagen met een metalen (steiger)pijp/buis althans een hard voorwerp, op/tegen het gezicht/hoofd van deze [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 januari 2025 te Amersfoort aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten letsel in het aangezicht, heeft toegebracht door (met kracht) te slaan met een metalen (steiger)pijp/buis althans een hard voorwerp, op/tegen het gezicht/hoofd van deze [slachtoffer] ;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 januari 2025 te Amersfoort ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, deze [slachtoffer] (met kracht) heeft geslagen met een metalen (steiger)pijp/buis althans een hard voorwerp, op/tegen het gezicht/hoofd van deze [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Bijlage II: Bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Midden-Nederland, district Oost-Utrecht, Amersfoort, met proces-verbaalnummer PL0900-2025012827, te weten:
  • het proces-verbaal van voorgeleiding, doorgenummerd pagina 1 tot en met 76 (hierna: PV VGL) en
  • het proces-verbaal ten behoeve van de raadkamer II, doorgenummerd pagina 1 tot en met 7 (hierna: PV RDK II).
Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, opgemaakt proces-verbaal.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1.
Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , van 14 januari 2025, voor zover inhoudende (p. 6 PV VGL):
Op 13 januari 2025 omstreeks 13:00 uur zag ik [verdachte] met een steigerpijp in zijn hand uit de portiek van [A] flat aan de [straat] in Amersfoort kwam lopen. Ik liep vervolgens de portiek binnen. Ik liep naar de trap en zag daar [getuige 1] staan. Ik hoorde dat [verdachte] achter mij aan liep naar de trap. Ik wilde de trap op lopen en vervolgens voelde ik dat ik van achteren werd geraakt met een ijzeren voorwerp. Ik heb nu heel veel pijn, mijn hoofd zit onder het bloed, ik heb hechtingen in mijn voorhoofd.
2.
Een proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1] van 14 januari 2025, voor zover inhoudende (p. 20 en 21 PV VGL):
Op 13 januari 2025 zag ik dat [verdachte] een ijzeren pijp vast had en dat hij naar beneden liep, naar de portiekdeur. Ik zag dat [verdachte] met beide handen de pijp naar achteren bracht en dat hij uithaalde en dat hij [slachtoffer] met de pijp op zijn achterhoofd raakte. Ik zag dat [slachtoffer] zich omdraaide. Ik zag dat [verdachte] opnieuw uithaalde en dat hij [slachtoffer] nog een keer raakte op zijn rechtervoorhoofd. Ik zag dat [slachtoffer] op de grond viel en hoorde dat hij ontzettend hard begon te huilen. Ik zag dat het bloed uit zijn hoofd kwam.
3.
Een proces-verbaal van bevindingen ( van 14 januari 2025, voor zover inhoudende (p. 32 PV VGL):
Ik hoorde [A] zeggen dat hij zijn beveiligingsbeelden aan ons wilde geven. Hij stuurde mij twee filmpjes. In het eerste filmpje komt een man op een fatbike aanfietsen. Volgens [A] is dit [slachtoffer] . In het tweede filmpje zijn drie personen te zien. Een vrouw met rood haar, een man met een petje en een grijskleurige buis en een man die een cilindervormig voorwerp uit een geparkeerde BMW haalt. Volgens [A] is de vrouw [getuige 1] , zijn vriendin. De man met de grijskleurige buis betreft [verdachte] en de derde man betreft [A] .
4.
Een proces-verbaal van bevindingen (camerabeelden) van 15 januari 2025, voor zover inhoudende (p. 35 tot en met 44 PV VGL):
Op maandag 13 januari 2025 omstreeks 13.00 uur vond een zware mishandeling plaats op de [straat] te Amersfoort. Op de [adres] was ten tijde van de zware mishandeling een beveiligingscamera aanwezig. Ook waren de beelden voorzien van audio.
In totaal zijn op de beelden vier verschillende personen te zien:
Persoon 1 (rood omcirkeld), hierna te noemen: Slachtoffer [slachtoffer] .
Persoon 2 (blauw omcirkeld), hierna te noemen: verdachte [verdachte] .
Persoon 3 (groen omcirkeld), Hierna te noemen: getuige [A] .
Persoon 4 (geel omcirkeld), hierna te noemen: getuige [getuige 1] .
Op de beelden was een datum en tijdstip te zien. Alle genoemde tijdstippen vonden plaats op 13 januari 2025.
Still 1: 12.51.17 uur.
Ik zag dat slachtoffer [slachtoffer] aan kwam fietsen.
Still 2: 12.51.49 uur
Ik zag dat:
- verdachte [verdachte] (blauw) uit de portiek naar buiten liep;
- verdachte [verdachte] een metalen buis/pijp in zijn rechterhand vasthield;
- verdachte [verdachte] en slachtoffer [slachtoffer] (rood) met elkaar praatten.
Still 3: 12.52.42 uur
Ik zag dat verdachte [verdachte] de metalen pijp/buis horizontaal in de lucht hield/bracht.
Still 4: 12.52.43 uur
Ik zag dat verdachte [verdachte] de metalen pijp/buis met zijn rechterhand omhooghield.
Still 5: 12.52.45 uur
Ik zag dat:
- verdachte [verdachte] (blauw) de metalen pijp/buis in zijn rechterhand vasthield;
- getuige [A] in de richting van verdachte [verdachte] liep.
Ik hoorde op de achtergrond dat een vrouwenstem hard schreeuwde: “Hee, Hee”.
Still 7: 12.52.56 uur
Ik zag dat:
- verdachte [verdachte] in zijn rechterhand de metalen buis/pijp vasthield.
Ik hoorde dat er een man heel hard schreeuwde. Ik hoorde dat het geen woorden waren wat de man schreeuwde, maar dat het letterlijk een soort onverstaanbare schreeuw/kreet was.
5.
De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan op de zitting van 17 oktober 2025, te weten:
Als bijlage 3 bij de vordering van de benadeelde partij van 11 juli 2025 zijn een aantal foto’s gevoegd van het huidige letsel en litteken van [slachtoffer] . Daarop is te zien dat het slachtoffer boven zijn rechterwenkbrauw een witgekleurd litteken heeft, van ongeveer vijf centimeter lang, dat ligt verzonken in de huid.