ECLI:NL:RBMNE:2025:6294

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 november 2025
Publicatiedatum
24 november 2025
Zaaknummer
16-394588-24
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor afpersing en wapenbezit in het jeugdstrafrecht

Op 21 november 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2007, die beschuldigd werd van afpersing en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor de afpersing van [slachtoffer 1] op 10 december 2024 in Montfoort, waarbij hij onder bedreiging met een vuurwapen een horloge heeft geëist. De verdachte heeft de feiten bekend, maar werd vrijgesproken van de bedreiging van [slachtoffer 3]. De rechtbank legde een werkstraf op van 60 uur en een deels voorwaardelijke jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 132 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de positieve ontwikkeling die hij sinds zijn voorlopige hechtenis heeft doorgemaakt. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de schadevergoeding voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vaststelde op respectievelijk € 2.537,54 en € 2.500,00. De vorderingen van [C] en [slachtoffer 3] werden niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank benadrukte het belang van toezicht en begeleiding voor de verdachte om recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Jeugdstrafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-394588-24
Vonnis van de meervoudige kamer van 21 november 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2007 in [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] , [postcode] in [plaats] ,
hierna: [verdachte] .

1.Zitting

De strafzaak van [verdachte] is inhoudelijk behandeld op de besloten zitting van 7 november 2025.
Op de zitting waren aanwezig:
  • [verdachte] ;
  • de officier van justitie: mr. L.A. Lepoutre;
  • de advocaat van [verdachte] : mr. F. Tosun;
  • de moeder van [verdachte] : mw. A.N.I. Mahbob;
  • de advocaat van de benadeelde partijen: mr. J. Faber;
  • de deskundige van de Raad voor de Kinderbescherming: mw. [A] ;
  • de deskundige van De Jeugd- & Gezinsbeschermers: mw. [B] .

2.Tenlastelegging

De officier van justitie beschuldigt [verdachte] ervan dat hij op 10 december 2024 in Montfoort, samengevat:
feit 1[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot afgifte van een horloge door hem tegen het hoofd te slaan, een vuurwapen op hem te richten, met zijn arm de nek van [slachtoffer 2] vast te houden en het vuurwapen op haar hoofd te richten;
feit 2[slachtoffer 3] heeft bedreigd met de dood of zware mishandeling door een vuurwapen op hem te richten;
feit 3een vuurwapen (een omgebouwd pistool) voorhanden had.
De volledige tekst van de beschuldiging staat in bijlage 1 bij dit vonnis.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat kan worden bewezen dat [verdachte] de hele beschuldiging heeft gepleegd.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van [verdachte] verzoekt de rechtbank om hem vrij te spreken van feit 2.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 2
De rechtbank oordeelt dat niet is bewezen dat [verdachte] [slachtoffer 3] heeft bedreigd. [slachtoffer 3] heeft in zijn aangifte verklaard dat [verdachte] het vuurwapen ook op hem heeft gericht, maar dit wordt door [verdachte] ontkend en vindt ook geen steun in andere bewijsmiddelen.
De rechtbank kan zich voorstellen dat de situatie voor [slachtoffer 3] bedreigend is geweest, maar acht niet wettig en overtuigend bewezen dat [slachtoffer 3] met het vuurwapen door [verdachte] is bedreigd. De rechtbank spreekt [verdachte] daarom vrij van feit 2 op de beschuldiging.
Bewijsmiddelen feit 1 en 3
De rechtbank oordeelt dat is bewezen dat [verdachte] [slachtoffer 1] heeft gedwongen om zijn horloge af te geven (feit 1) en dat [verdachte] een vuurwapen voorhanden had (feit 3). [verdachte] bekent dat hij deze feiten heeft gepleegd en voor deze feiten is ook niet om vrijspraak gevraagd. In die situatie hoeft de rechtbank de inhoud van de bewijsmiddelen niet op te schrijven. De rechtbank noemt daarom alleen de bewijsmiddelen waarop zij haar oordeel baseert: [1]
- de verklaring van [verdachte] op de zitting;
- het proces-verbaal van de aangifte van [slachtoffer 1] ; [2]
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] ; [3]
- het proces-verbaal van categorisering van het vuurwapen. [4]
Er zijn meerdere feiten bewezen verklaard. De bewijsmiddelen worden alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarover deze gaan.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat [verdachte] :
feit 1op 10 december 2024 te Montfoort, op de openbare weg, op de [locatie] , met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een horloge, dat geheel aan die [slachtoffer 1] toebehoorde, door
- die [slachtoffer 1] tegen het hoofd te slaan,
- die [slachtoffer 1] de woorden toe te voegen "kankerhorloge, kankerhorloge", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking,
- die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een vuurwapen te tonen,
- een vuurwapen op die [slachtoffer 1] te richten,
- die [slachtoffer 1] meerdere malen met zijn, verdachtes, hand en met een vuurwapen tegen het hoofd en het lichaam te slaan,
- met zijn arm de nek/keel van die [slachtoffer 2] vast te houden en hierbij een vuurwapen op het hoofd van die [slachtoffer 2] te richten, en
- die [slachtoffer 1] de woorden toe te voegen "geef mij het horloge, geef mij het horloge" en “geef mij dat kankerhorloge of ik doe je vrouw wat aan", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
feit 3op 10 december 2024 te Montfoort, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd pistool van het merk Blow, model TR92K, kaliber 9mm P.A.K., zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.
De rest van de tekst van de beschuldiging kan niet worden bewezen. [verdachte] wordt daarvan vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid

4.1
KwalificatieDe bewezen feiten leveren de volgende strafbare feiten op:
feit 1
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg;
feit 3
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
4.2
Strafbaarheid feiten en verdachteDe feiten zijn strafbaar en [verdachte] is daar strafbaar voor.

5.Straf

5.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie eist dat [verdachte] wordt veroordeeld tot jeugddetentie van 180 dagen met aftrek van het voorarrest van 48 dagen. Het nog resterende deel van 132 dagen dient voorwaardelijk te worden opgelegd met een proeftijd van twee jaar, onder de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerd en met dadelijke uitvoerbaarheid daarvan. Daarnaast eist de officier van justitie een onvoorwaardelijke werkstraf van 150 uur.
5.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van [verdachte] verzoekt aan [verdachte] een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met een onvoorwaardelijk deel gelijk aan de duur van het voorarrest. De advocaat van [verdachte] verzoekt niet óók nog een taakstraf op te leggen, omdat dat niet is geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder [verdachte] deze feiten heeft gepleegd en zijn persoonlijke omstandigheden.
Ernst en omstandigheden van de feiten
[verdachte] heeft op 10 december 2024 op de openbare weg in Montfoort een gewelddadige straatroof gepleegd. Hij is de heer [slachtoffer 1] van achteren genaderd, heeft hem hard op zijn hoofd geslagen en onder dreiging van een vuurwapen geëist dat het slachtoffer zijn kostbare Rolex-horloge af zou staan. Daarna heeft [verdachte] nog meerdere malen hard met het vuurwapen op het hoofd van [slachtoffer 1] geslagen. Toen dat er niet toe leidde dat het horloge werd afgestaan, heeft [verdachte] zijn arm om de nek van de partner van [slachtoffer 1] (mevrouw [slachtoffer 2] ) geklemd en het vuurwapen op haar hoofd gericht, waarbij hij dreigde de vrouw iets aan te doen als het horloge niet werd afgegeven. Onder die druk heeft [slachtoffer 1] zijn horloge afgegeven en [verdachte] is daarmee weggevlucht.
[verdachte] heeft de straatroof in opdracht van anderen gepleegd, waarbij niet helemaal duidelijk is geworden of hij door hen onder druk is gezet of het deed om snel geld te verdienen. Hoe dan ook geldt dat [verdachte] weerstand had moeten bieden aan die anderen en zich niet had moeten laten beïnvloeden tot het begaan van deze ernstige strafbare feiten. [verdachte] heeft het vuurwapen kort voor het geweld in handen gekregen en dacht dat het om een nepwapen ging. Door met het vuurwapen te dreigen en te slaan heeft hij een enorm risico genomen, als het wapen geladen zou zijn geweest en bij het geweld was afgegaan hadden de gevolgen verstrekkend kunnen zijn.
De rechtbank rekent [verdachte] zwaar aan dat zijn handelen uitsluitend gericht is geweest op het buitmaken van het horloge en dat hij grof geweld en dreiging met een vuurwapen heeft gebruikt om dat doel te bereiken. Hij heeft daarbij geen enkele rekening gehouden met de gevolgen voor slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , voor wie de gebeurtenis zeer aangrijpend en traumatisch is geweest. [slachtoffer 1] heeft bij het geweld hoofd- en handletsel opgelopen en hij en [slachtoffer 2] kampen allebei nog steeds met angstklachten, waarvoor zij therapie hebben moeten ondergaan. Ook voor andere omstanders moet het beangstigend zijn geweest om zulke geweldshandelingen met een vuurwapen in het openbaar te aanschouwen. Met zijn handelen heeft [verdachte] het veiligheidsgevoel in de samenleving in ernstige mate aangetast.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft gezien dat [verdachte] in 2021 ook is veroordeeld voor een straatroof. Dat [verdachte] nu opnieuw de fout in is gegaan en een soortgelijk misdrijf heeft gepleegd, weegt voor de rechtbank strafverzwarend.
[verdachte] heeft in deze zaak 48 dagen in voorlopige hechtenis gezeten en is sinds eind januari 2025 geschorst. Sindsdien heeft [verdachte] een enkelband met huisarrest, wordt hij begeleid door een jeugdcoach en krijgt hij Intensieve Traject Begeleiding (ITB) via een Harde Kern-aanpak. De rechtbank leest in de rapportages van de Jeugdreclassering en de Raad voor de Kinderbescherming dat zij positief zijn over het gedrag dat [verdachte] sindsdien laat zien. Hij zet zich in voor zijn mbo-opleiding, houdt zich aan afspraken en heeft goed contact met zijn begeleiders, moeder en broers.
In de Pro Justitia rapportage van psycholoog E. Eggink leest de rechtbank dat er geen stoornis is vastgesteld bij [verdachte] . Wel is hij beïnvloedbaar en impulsief, wat volgens de psycholoog gelet op zijn leeftijd kan passen bij zijn ontwikkeling. De psycholoog adviseert om die reden om de strafbare feiten verminderd aan [verdachte] toe te rekenen. De rechtbank neemt dit advies over. Het recidiverisico is volgens de psycholoog op dit moment laag, maar dit risico kan enigszins oplopen als het toezicht wordt afgebouwd. [verdachte] heeft volgens de psycholoog nabijheid en begeleiding nodig om de juiste keuzes te blijven maken en adequaat weerstand te bieden aan verleidingen.
De Raad voor de Kinderbescherming vindt ook van belang dat het toezicht en de begeleiding wordt voortgezet om recidive te voorkomen en de positieve ontwikkeling die [verdachte] heeft laten zien verder uit te bouwen. De Raad adviseert om een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met als bijzondere voorwaarden dat het huidige kader van toezicht en begeleiding wordt voortgezet. Dat omvat ITB Harde Kern, de begeleiding van de jongerencoach en het volgen van een opleiding. Het elektronisch toezicht met een enkelband is inmiddels geëindigd.
Strafkader
De rechtbank stelt voorop dat de ernst van de feiten en het gegeven dat het niet de eerste keer is dat [verdachte] betrokken is bij een straatroof, in principe een langer durende jeugddetentie rechtvaardigt dan de 48 dagen die [verdachte] al in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Toch vindt de rechtbank dat [verdachte] niet terug hoeft in jeugddetentie, omdat dan de positieve ontwikkeling zou worden doorkruist die hij inmiddels in gang heeft gezet.
De rechtbank kiest er daarom voor om van de 180 dagen jeugddetentie die zij oplegt, het deel dat [verdachte] nog niet in voorarrest heeft uitgezeten (132 dagen) voorwaardelijk op te leggen. De rechtbank verbindt daar een proeftijd aan van twee jaar en de voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming zijn geadviseerd. Dit betekent dat [verdachte] de komende twee jaar een forse straf boven zijn hoofd heeft hangen als hij zich niet aan de afspraken houdt.
De rechtbank zal daarbij bepalen dat deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard, wat betekent dat ze direct gelden en ook blijven gelden als hoger beroep wordt ingesteld (totdat anders wordt beslist). De rechtbank vindt dit van belang omdat uit de rapportages van de deskundigen blijkt dat het risico op recidive oploopt als het toezicht en de begeleiding zouden wegvallen, en dat zou er uiteindelijk toe kunnen leiden dat [verdachte] opnieuw een soortgelijk misdrijf begaat waarmee hij gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van anderen. Dat moet met het toezicht en de begeleiding worden voorkomen.
Daarnaast vindt de rechtbank dat er ook een andere onvoorwaardelijke straf moet volgen, omdat duidelijk moet zijn dat [verdachte] ernstig de fout in is gegaan en de 48 dagen jeugddetentie die hij al in voorarrest heeft uitgezeten daarvoor nog onvoldoende zijn. De rechtbank legt daarom ook een onvoorwaardelijke werkstraf op van 60 uur. Dat is minder dan de eis van de officier van justitie, omdat [verdachte] voor feit 2 (de bedreiging van [slachtoffer 3] ) is vrijgesproken. Ook houdt de rechtbank er daarbij rekening mee dat de feiten verminderd aan [verdachte] kunnen worden toegerekend.

6.Vordering benadeelde partijen

6.1.
Vordering van de benadeelde partijen
De heer [slachtoffer 1] , mevrouw [slachtoffer 2] , hun dochter [C] en de heer [slachtoffer 3] hebben zich gesteld als benadeelde partij.
[slachtoffer 1] vordert om [verdachte] te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 6.437,54, bestaande uit € 437,54 materiële schade en € 6.000,- immateriële schade. De materiele schade is opgebouwd uit reiskosten naar zorgverleners (€ 32,54), eigen risico voor de zorgverzekering (€ 385,00) en kosten van pijnstilling (€ 20,00).
[slachtoffer 2] vordert om [verdachte] te veroordelen tot het betalen van een vergoeding voor immateriële schade van € 4.500,00.
[C] vordert om [verdachte] te veroordelen tot het betalen van een vergoeding voor schokschade, bestaande uit een vergoeding voor materiele schade van € 6,27 en € 3.000,00 aan immateriële schade.
[slachtoffer 3] vordert om [verdachte] te veroordelen tot het betalen van een vergoeding voor immateriële schade van € 1.250,00.
6.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat alle vorderingen van de benadeelde partijen in zijn geheel kunnen worden toegewezen omdat deze voldoende zijn onderbouwd. De schadevergoeding moet vermeerderd worden met de wettelijke rente en daarnaast moet de schadevergoedingsmaatregel opgelegd worden.
6.3.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van [verdachte] vindt dat alle vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard omdat niet het daarvoor bestemde voegingsformulier is ingevuld en dus niet blijkt dat de advocaat door de benadeelden gemachtigd was schadevergoeding te vorderen. Verder voert zij aan dat [slachtoffer 1] de schadeposten eigen risico en pijnstilling onvoldoende heeft onderbouwd en meent zij dat de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voor vergoeding van immateriële schade sterk moeten worden gematigd. De vordering van [C] moet worden afgewezen omdat niet aan de vereisten voor schokschade is voldaan. De vordering van [slachtoffer 3] moet gelet op de bepleite vrijspraak ook worden afgewezen.
6.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verklaart de vordering van [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk, omdat niet bewezen is verklaard dat [verdachte] hem heeft bedreigd en hij daarvan dus is vrijgesproken.
Ook de vordering van [C] uit hoofde van schokschade wordt niet-ontvankelijk verklaard. De reden daarvoor is dat de rechtbank onvoldoende informatie heeft over de ernst van het aan de primaire slachtoffers toegebrachte leed en de wijze waarop [C] met de gevolgen daarvan is geconfronteerd. Uit het dossier maakt de rechtbank op dat [slachtoffer 1] een hoofdwond van twee centimeter had en zwelling van zijn hand. Uit de toelichting bij de vordering begrijpt de rechtbank dat [C] kort na het geweld zag dat haar vader [slachtoffer 1] onder het bloed thuiskwam en dat ze dacht dat hij zou overlijden. De rechtbank kan die indruk niet rechtstreeks aan het vastgestelde letsel relateren en verklaart de vordering uit hoofde van schokschade daarom niet-ontvankelijk.
Voor wat betreft de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] stelt de rechtbank vast dat er zich in het dossier een ondertekend voegingsformulier bevindt, dat later door hun advocaat is aangevuld met een nadere schadebegroting. Daarmee is voldaan aan de wettelijke vereisten voor voeging als benadeelde partij in het strafproces zoals die volgen uit artikel 51g, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Bovendien heeft de advocaat ter terechtzitting uitdrukkelijk bevestigd dat zij door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gemachtigd is de vorderingen tot schadevergoeding in te dienen. De rechtbank gaat van de juistheid van die mededeling uit.
De rechtbank beoordeelt de schadeposten van [slachtoffer 1] voor materiële schade als volgt. De vordering tot vergoeding van de reiskosten is door de verdediging niet weersproken en is voldoende onderbouwd, zodat deze wordt toegewezen. Voor wat betreft het eigen risico van de zorgverzekering en de kosten voor pijnstilling is de rechtbank het met de verdediging eens dat deze schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd. De rechtbank kan daardoor niet beoordelen of [slachtoffer 1] al voor 10 december 2019 het eigen risico over dat verzekeringsjaar heeft aangesproken en verklaart dat deel van de vordering daarom niet-ontvankelijk. Bij gebreke aan onderbouwing van de kosten voor pijnstilling maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid en wijst zij de vordering toe tot een bedrag van € 5,00. Dat betekent dat het materiële deel van de vordering van [slachtoffer 1] wordt toegewezen tot het bedrag van € 37,54.
Voor wat betreft de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tot vergoeding van immateriële schade geldt dat vaststaat dat zij door het bewezenverklaarde letsel hebben opgelopen. Bij het geweld heeft [slachtoffer 1] licht letsel aan hoofd en hand opgelopen. Zwaarder weegt dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] allebei geestelijk letsel aan het geweld hebben overgehouden. Bij beiden is door een psycholoog vastgesteld dat zij trauma gerelateerde klachten ervaren zoals angst, herbelevingen en stress waarvoor zij EMDR-therapie hebben ondergaan. Daarmee is sprake van letsel in de zin van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek en hebben zij recht op vergoeding van hun schade. Gelet op de samenhang van het geweld dat zij moeten hebben ondergaan en de vergoedingen die in de rechtspraak in soortgelijke gevallen worden toegekend, acht de rechtbank voor hen allebei een schadevergoeding van € 2.500,00 passend en billijk.
Dit betekent dat de rechtbank de vordering van [slachtoffer 1] toewijst tot het bedrag van € 2.537,54. Aan [slachtoffer 2] wordt een vergoeding van € 2.500,00 toegekend. De vorderingen worden voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. [verdachte] wordt ook veroordeeld in de kosten die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in deze procedure hebben gemaakt en nog zullen maken. Deze kosten worden op dit moment begroot op nihil.
De rechtbank bepaalt daarbij dat over de toegewezen schadevergoeding wettelijke rente wordt berekend vanaf de datum van het strafbare feit. Ook wordt de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Dit betekent dat de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan [verdachte] de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag dat hij aan hen is verschuldigd. De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

7.Toegepaste wetsartikelen

De opgelegde straf is gebaseerd op de volgende wetsartikelen:
36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 317 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

8. De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat [verdachte] feit 2 heeft gepleegd en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat [verdachte] de feiten 1 en 3 heeft gepleegd, zoals hierboven in paragraaf 3.4 is omschreven;
- verklaart het overige dat in de beschuldiging staat niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in paragraaf 4.1 is vermeld;
strafbaarheid verdachte
- verklaart [verdachte] strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straffen
- veroordeelt [verdachte] tot
jeugddetentie van 180 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door [verdachte] vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de jeugddetentie
een gedeelte van 132 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzijde rechter later anders gelast op grond van het feit dat [verdachte] de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij
een proeftijd van twee (2) jarenvast;
- als voorwaarde geldt dat [verdachte] zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat [verdachte] gedurende de proeftijd, voor zover en zolang De Jeugd en Gezinsbeschermers dat nodig vindt:
- zich houdt aan de maatregel Toezicht en Begeleiding, waarvan zes maanden
ITB harde kern;
- meewerkt aan begeleiding door een jongerencoach;
- naar school gaat volgens het rooster en dagbesteding heeft in de vorm van
opleiding of werk;
waarbij De Jeugd en Gezinsbeschermers opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en [verdachte] ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering
dadelijk uitvoerbaarzijn;
- veroordeelt [verdachte] tot een
taakstrafin de vorm van een werkstraf van
60 uur;
- beveelt dat voor het geval [verdachte] de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 30 dagen jeugddetentie;
vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1)
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toetot een bedrag van in totaal
    € 2.537,54, bestaande uit € 37,54 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade;
  • veroordeelt [verdachte] tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 december 2024 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt [verdachte] ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt [verdachte] de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 2.537,54 te betalen, bestaande uit € 37,54 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 december 2024 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank bepaalt dat bij niet betalen géén gijzeling kan worden toegepast;
  • bepaalt dat [verdachte] van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 1)
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] toetot een bedrag van
    € 2.500,00aan immateriële schade;
  • veroordeelt [verdachte] tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 december 2024 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer 2] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt [verdachte] ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt [verdachte] de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 2.500,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 december 2024 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank bepaalt dat bij niet betalen géén gijzeling kan worden toegepast;
  • bepaalt dat [verdachte] van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
vordering tot schadevergoeding van benadeelde partijen [C] en [slachtoffer 3]
  • verklaart [C] en [slachtoffer 3] niet-ontvankelijkin hun vordering;
  • veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door [verdachte] gemaakt ten behoeve van het verweer tegen hun vordering, tot op heden begroot op nihil;
voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.T. Könning, voorzitter, mr. A. Maas, rechter, en mr. S.D. Groen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.C. van Grinsven, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 november 2025.
Bijlage I: De tenlastelegging
Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 10 december 2024 te Montfoort, althans in Nederland, op de openbare weg, op de [locatie] , met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een horloge, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] en/of een derde toebehoorde(n), door
- die [slachtoffer 1] tegen het hoofd te slaan,
- die [slachtoffer 1] de woorden toe te voegen "kankerhorloge, kankerhorloge", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking,
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen,
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 1] te richten,
- die [slachtoffer 1] meerdere malen met zijn, verdachtes, hand en/of met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen het hoofd en/of het lichaam, te slaan,
- met zijn arm de nek/keel van die [slachtoffer 2] vast te houden en/of (hierbij) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd van die [slachtoffer 2] te richten/duwen, en/of
- die [slachtoffer 1] de woorden toe te voegen "geef mij het horloge, geef mij het horloge" en/of “geef mij dat kankerhorloge of ik doe je vrouw wat aan", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2
hij op of omstreeks 10 december 2024 te Montfoort, althans in Nederland, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- die [slachtoffer 3] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen, en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 3] te richten;
3
hij op of omstreeks 10 december 2024 te Montfoort, althans in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd pistool van het merk Blow, model TR92K, kaliber 9mm P.A.K., zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad.

Voetnoten

2.Pagina 13 t/m 15 van digitaal dossier met titel ‘PV vgl’.
3.Pagina 32 t/m 34 van digitaal dossier met titel ‘PV vgl’.
4.Pagina 93 en 94 van digitaal dossier met titel ‘Aanvullend einddossier’.