ECLI:NL:RBMNE:2025:6432

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 november 2025
Publicatiedatum
28 november 2025
Zaaknummer
05/000148-24
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling met een honkbalknuppel tijdens een burenconflict

Op 27 november 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling. De feiten vonden plaats op 1 januari 2024 in Westervoort, waar de verdachte met een honkbalknuppel twee buurtbewoners, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], zwaar heeft mishandeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan beide slachtoffers. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 119 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast werd een contactverbod opgelegd met de slachtoffers. De rechtbank wees ook de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toe, waarbij [slachtoffer 1] € 16.611,34 en [slachtoffer 2] € 6.884,08 aan schadevergoeding kregen toegewezen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder voor strafbare feiten was veroordeeld en dat het incident voortkwam uit een burenconflict. De rechtbank benadrukte de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers, die beiden letsel hadden opgelopen en zich onveilig voelden in hun woonomgeving.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats: Utrecht
Parketnummer: 05/000148-24
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 27 november 2025 in de strafzaak van:
[verdachte] ,
geboren op [1978] in [geboorteplaats 1] ,
ingeschreven op het adres [adres] , [postcode] in [plaats 1] ,
hierna: de verdachte.

1.Zitting

De strafzaak van de verdachte is inhoudelijk behandeld op de openbare zitting van
6 november 2025. Het onderzoek is gesloten op 27 november 2025.
Op de zitting waren aanwezig:
  • de verdachte;
  • de officier van justitie: mr. M. de Nooij;
  • de advocaat van de verdachte: mr. P.M. Breukink;
  • de benadeelde partij: [slachtoffer 2] ;
  • de benadeelde partij: [slachtoffer 1] ;
  • de advocaat van de benadeelde partijen: mr. M. Treur.

2.Tenlastelegging

De officier van justitie beschuldigt de verdachte ervan dat hij, samengevat:
feit 1
primair:
op 1 januari 2024 in Westervoort [slachtoffer 1] zwaar heeft mishandeld;
subsidiair:
op 1 januari 2024 in Westervoort heeft geprobeerd [slachtoffer 1] zwaar te mishandelen;
meer subsidiair:
op 1 januari 2024 in Westervoort [slachtoffer 1] heeft mishandeld met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg;
feit 2
primair:
op 1 januari 2024 in Westervoort [slachtoffer 2] zwaar heeft mishandeld;
subsidiair:
op 1 januari 2024 in Westervoort heeft geprobeerd [slachtoffer 2] zwaar te mishandelen;
meer subsidiair:
op 1 januari 2024 in Westervoort [slachtoffer 2] heeft mishandeld met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.
De volledige tekst van de beschuldiging staat in bijlage I bij dit vonnis.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat kan worden bewezen dat de verdachte feit 1 primair en feit 2 primair heeft gepleegd.
De standpunten van de officier van justitie worden – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken in paragraaf 3.3.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte verzoekt de rechtbank om de verdachte vrij te spreken van feit 1 primair en subsidiair en feit 2 primair en subsidiair.
De advocaat van de verdachte voert verschillende verweren over het bewijs. Deze worden – voor zover van belang voor de beoordeling – hierna besproken onder paragraaf 3.3.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bewijsmiddelen feiten 1 en 2
De rechtbank oordeelt dat feit 1 primair en feit 2 primair zijn bewezen. De rechtbank baseert dit oordeel op de volgende bewijsmiddelen: [1]
-
een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 1 januari 2024, zakelijk weergegeven:
Op 1 januari 2024 wilde ik mijn man (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2]) ophalen op de [straat] [nummer] te [plaats 2] . Ik zag dat [verdachte] hier stond. Ik zag dat [verdachte (voornaam)] plotseling naar binnen ging bij [straat] [nummer] en direct weer naar buiten kwam. Ik zag dat hij nu een honkbalknuppel bij zich had. Plotseling liep [verdachte (voornaam)] op mij af. Ik voelde en ik zag dat hij met de honkbalknuppel naar mijn gezicht ging. Ik voelde een pijn aan de linkerkant van mijn gezicht. Ik voelde gelijk dat het niet goed was. Ik hoorde een soort breek geluid van mijn kaak. Ik zag dat mijn vriend [slachtoffer 2 (voornaam)] ineens op de grond lag. [2]
-
een geneeskundige verklaring van 10 januari 2024 door huisarts [A] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Medische informatie betreffende:
Achternaam: [slachtoffer 1 (achternaam)]
Voornamen: [slachtoffer 1 (voornaam)]
Geboren: [1985]
Uitwendig waargenomen letsel:
Zeer gezwollen linkerkaak.
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 2 januari 2024.
Overige van belang zijnde informatie:
Op de Spoedeisende Hulp is een CT-scan gemaakt, liet kaakfractuur zien. Zij is hieraan geopereerd. Verder ook psychische klachten door mishandeling. Hoofdpijn + duizeligheid. [3]
-
een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 1 januari 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 1 januari 2024 stond ik buiten op de [straat] in [plaats 2] . Het ging allemaal snel. Ik heb letsel in mijn gezicht. Ik voel pijn aan mijn mond en mijn ondertanden zijn gevoelig. [4]
-
een geneeskundige verklaring van 10 januari 2024 door huisarts [A] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Medische informatie betreffende:
Achternaam: [slachtoffer 2 (achternaam)]
Voornamen: [slachtoffer 2 (voornaam)]
Geboren: [1984]
Uitwendig waargenomen letsel:
Zwelling + blauwe plekken ter hoogte van kaak, neus, snee in tong.
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 1 januari 2024 en 9 januari 2024.
Overige van belang zijnde informatie:
Onder behandeling kaakchirurg: fractuur onderkaak + neus, tong gehecht op de Spoedeisende Hulp. Krijgt nog een consult bij de KNO-arts. [5]
-
een proces-verbaal van verhoor getuige [B] van 1 januari 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De man van [D (voornaam)] (
de rechtbank begrijpt: de verdachte) kwam naar buiten, met een langwerpig voorwerp en die sloeg zo [slachtoffer 1 (voornaam)] (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1]) in haar gezicht. [6] [verdachte (voornaam)] kwam echt de woning uit stormen. Op enig moment zag ik dat [slachtoffer 2 (voornaam)] (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2]) omviel naar de grond, ik zag dat hij direct onder het bloed zat. [7]
-
een proces-verbaal van verhoor getuige [C] van 1 januari 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 1 januari 2024 was ik oud en nieuw aan het vieren, ik ben naar de bewoners van de [straat] [nummer] in [plaats 2] gelopen, hier woont [verdachte (voornaam)] (
de rechtbank begrijpt: de verdachte). Ik zag dat [verdachte (voornaam)] een knuppel met beide handen vasthad. Ik zag dat [verdachte (voornaam)] met de knuppel [slachtoffer 2 (voornaam)] (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2]) sloeg, ik zag dat de knuppel het gezicht van [slachtoffer 2 (voornaam)] raakte, ik zag dat [slachtoffer 2 (voornaam)] op de grond viel. [8] Ik zag echt dat hij een grote haal maakte met die knuppel. [9]
Er zijn meerdere feiten bewezen verklaard. De bewijsmiddelen worden alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarover deze gaan.
3.3.2.
Bewijsoverwegingen
De advocaat van de verdachte stelt zich op het standpunt dat de verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 primair en subsidiair en feit 2 primair en subsidiair. Daartoe heeft de advocaat aangevoerd dat het opzet, ook in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niet kan worden aangenomen. Er was geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel en als deze wel door de rechtbank wordt aangenomen, dan was de verdachte zich niet bewust van de aanmerkelijke kans op de gevolgen en heeft hij deze niet bewust aanvaard. Uit de verklaringen van de aangevers en de getuigenverklaringen blijkt niet hoe hard de verdachte zou hebben geslagen, op wat voor manier en van hoe ver af.
Volgens de verdediging kan op basis van de verklaring van getuige [B] worden vastgesteld dat de verdachte aangever [slachtoffer 1] eenmaal heeft geraakt, en op basis van de verklaring van getuige [C] kan worden vastgesteld dat de verdachte aangever [slachtoffer 2] eenmaal heeft geraakt. Hiermee komt de verdediging tot wettig bewijs voor feit 1 meer subsidiair en feit 2 meer subsidiair.
De rechtbank oordeelt dat er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet, gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in dit geval zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg heeft aanvaard
Naar algemene ervaringsregels roept het slaan tegen het hoofd met een hard voorwerp de aanmerkelijke kans in het leven dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel oploopt nu het hoofd een uiterst kwetsbaar lichaamsdeel is. Dat de verdachte hard sloeg blijkt onder meer uit de verklaring van [slachtoffer 1] waaruit blijkt dat zij een breek geluid hoorde toen zij werd geslagen, de verklaring van getuige [B] , inhoudende dat de verdachte naar buiten kwam gestormd en vervolgens aangeefster [slachtoffer 1] tegen het hoofd sloeg en de verklaring van getuige [C] dat de verdachte aangever [slachtoffer 2] sloeg met het harde voorwerp en daarbij een grote haal maakte met dat harde voorwerp.
Nu het algemene ervaringsregels betreft, heeft een ieder – en dus ook de verdachte – wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. De rechtbank leidt uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen af dat de verdachte naar buiten gestormd kwam met een hard voorwerp, aangeefster [slachtoffer 1] direct hard tegen het hoofd sloeg en dat hij vervolgens een grote haal maakte met het harde voorwerp en aangever [slachtoffer 2] hard tegen het hoofd sloeg. De aangevers hebben hierdoor onder meer fracturen in de kaak, een neusfractuur en een snee in de tong opgelopen. Het op deze wijze slaan door de verdachte is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat hieruit volgt dat de verdachte die aanmerkelijke kans op dit gevolg ook heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat de verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is de rechtbank niet gebleken.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] zoals is ten laste gelegd onder feit 1 primair en feit 2 primair.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
feit 1 primair
op 1 januari 2024 te [plaats 2] aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een kaakbreuk heeft toegebracht door deze [slachtoffer 1] opzettelijk eenmaal met kracht met een hard voorwerp tegen het hoofd te slaan;
feit 2 primair
op 1 januari 2024 te [plaats 2] aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en een gebroken neus en een gat in de tong heeft toegebracht, door deze opzettelijk eenmaal met kracht met een hard voorwerp tegen het hoofd te slaan.
De rest van de tekst van de beschuldiging kan niet worden bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid

4.1.
KwalificatieDe bewezen feiten leveren de volgende strafbare feiten op:
feit 1:
zware mishandeling.
feit 2:
zware mishandeling.
4.2.
Strafbaarheid feiten en de verdachteDe feiten en de verdachte zijn strafbaar.

5.Straf

5.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie eist dat de verdachte wordt veroordeeld tot:
- een gevangenisstraf van 120 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 119 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, met algemene voorwaarden en als bijzondere voorwaarde, kort gezegd, een contactverbod met aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ;
- een taakstraf van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis als de verdachte deze taakstraf niet of niet goed uitvoert.
5.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte voert aan dat de rechtbank bij de strafmaat rekening moet houden met de feiten en omstandigheden van het geval, te weten dat de verdachte het gevoel kreeg zijn vrouw en kind te moeten beschermen in een verhitte discussie, de reclasseringsrapportage en de brief van de psycholoog van de verdachte. Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou tot verlies van baan en inkomen kunnen leiden en heeft grote gevolgen voor de verdachte en zijn gezin. Gelet op straffen die worden opgelegd in vergelijkbare zaken is oplegging van een taakstraf, in combinatie met een voorwaardelijke straf, passend. De verdachte is in staat een taakstraf te verrichten.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straffen houdt de rechtbank rekening met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder de verdachte deze feiten heeft gepleegd. Ook weegt de rechtbank het strafblad van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden mee.
Ernst en omstandigheden van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een geweldsincident, waarbij hij twee buurtbewoners met een hard voorwerp tegen het hoofd heeft geslagen. De aanleiding van het incident zou zijn gelegen in een burenconflict. Laat in de nacht van oud en nieuw, op
1 januari 2024, zou de 14-jarige zoon van de verdachte nog vuurwerk af willen steken, waar aangever [slachtoffer 2] de jongen op aansprak. Vervolgens is de situatie geëscaleerd, waarna de verdachte met een hard voorwerp naar buiten is gerend. Het incident vond plaats in de voortuin van de verdachte en op straat, waar zowel de aangevers en de verdachte destijds woonden. Behalve dat dit geen manier is om conflicten op te lossen, is een woonbuurt bij uitstek geen plek waar geweld plaats dient te vinden. Van dit geweldsincident zijn namelijk meerdere mensen ongewenst getuige geweest, zoals andere buren en kinderen. Dat buurtbewoners door een andere buurtbewoner met een hard voorwerp worden geslagen, is zonder twijfel heftig om te zien. Bij omstanders moet dit gevoelens van angst en onveiligheid teweeg hebben gebracht. Ook is gebleken dat dit incident heeft gezorgd voor een gevoel van onveiligheid bij de gezinsleden van de betrokkenen. De aangevers zijn naar aanleiding van het hele gebeuren verhuisd. De aangevers hebben als gevolg van het geweld pijn en letsel opgelopen, zij hebben beiden een kaakfractuur opgelopen, waardoor aangever [slachtoffer 1] geopereerd moet worden. Aangever [slachtoffer 2] had daarnaast ook nog een gebroken neus en een snee in zijn tong, die moest worden gehecht.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van 30 september 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 23 oktober 2025. Het recidiverisico wordt door de reclassering ingeschat als laag, gelet op de stabiele persoonlijke omstandigheden van de verdachte, het ontbreken van eerdere geweldsdelicten en het feit dat de verdachte zelf hulp heeft gezocht voor zijn gedrag. Het incident lijkt volgens de reclassering incidenteel van aard en niet voortkomend uit een structureel patroon van agressie of antisociaal gedrag. De reclassering ziet geen noodzaak tot interventies of toezicht op meerdere leefgebieden. Bij een veroordeling wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd. De reclassering adviseert negatief over een gevangenisstraf, omdat de verdachte onder meer zijn huisvesting, dagbesteding en zijn gezin te verliezen heeft. De reclassering adviseert positief over een taakstraf, omdat de verdachte in staat is deze uit te voeren.
Verder heeft de rechtbank gelet op de overige persoonlijke omstandigheden, zoals daarvan op de zitting is gebleken. De impact van het incident is groot op de verdachte en zijn gezin. De verdachte heeft hulp gezocht bij een psycholoog en is in gesprek met een maatschappelijk werker. De verdachte en zijn gezin zijn inmiddels verhuisd, omdat de situatie drukte op de levensvreugde en innerlijke rust van zijn gezin. De verdachte is zich ervan bewust dat hij die nacht anders had moeten handelen.
Strafkader
Vanwege de ernst van het feit oordeelt de rechtbank dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het incident, hoewel voortkomend uit een eerder bestaand burenconflict, lijkt in die nieuwjaarsnacht uit het niets te hebben plaatsgevonden, onder invloed van (veel) alcohol en in het bijzijn van kinderen. De verdachte neemt hiervoor maar beperkte verantwoordelijkheid. Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf kijkt de rechtbank naar wat voor straffen doorgaans in soortgelijke zaken worden opgelegd en de landelijke oriëntatiepunten. De rechtbank oordeelt dat de bewezenverklaarde feiten, in het licht bezien van de ernst daarvan, het letsel dat de aangevers is toegebracht en de oriëntatiepunten, in beginsel oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. De rechtbank acht, met de officier van justitie en de advocaat, echter redenen aanwezig om aan de verdachte in plaats daarvan een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daarbij een forse taakstraf. De rechtbank neemt daarbij het reclasseringsrapport, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de omstandigheid dat hij sinds onderhavige feiten – voor zover bekend – niet opnieuw in aanraking is gekomen met politie en justitie, in aanmerking. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank, gelet op het onderliggende conflict waar de angel nog (steeds) niet uit is, een contactverbod met de aangevers verbinden.
Alles afwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf van 120 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan een gedeelte van 119 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, met algemene voorwaarden en als bijzondere voorwaarde een contactverbod met de aangevers, in combinatie met een taakstraf van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis, passend en geboden.

6.Vorderingen van de benadeelde partijen

6.1.
Vorderingen van de benadeelde partijen
[slachtoffer 1] – feit 1
[slachtoffer 1] heeft zich gesteld als benadeelde partij en vordert de verdachte te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 27.164,14, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 6.664,14 voor vergoeding van materiële schade en € 20.500,00 voor vergoeding van immateriële schade.
De materiële schade bestaat uit de volgende onderdelen:
huishoudelijke hulp: € 3.221,40;
mantelzorg: € 1.046,50;
medische kosten: € 1.170,01;
reis- en parkeerkosten: € 194,29;
netto verlies aan verdienvermogen: € 1.031,94.
Verder verzoekt de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
[slachtoffer 2] – feit 2
[slachtoffer 2] heeft zich gesteld als benadeelde partij en vordert de verdachte te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 11.994,75, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 1.994,75 voor vergoeding van materiële schade en € 10.000,00 voor vergoeding van immateriële schade.
De materiële schade bestaat uit de volgende onderdelen:
huishoudelijke hulp: € 424,80;
reis- en parkeerkosten: € 119,34;
eigen risico 2024: € 385,00;
nota [onderneming] 4 januari 2024: € 86,62;
Replay Anbass Hyperflexbroek: € 169,99;
Adidas Yeezy schoenen: € 230,00;
Apple Watch + leren band: € 459,00;
Snugpak Sleeka elite jas: € 120,00.
Verder verzoekt de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
6.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vergoeding van materiële schade in beide vorderingen kan worden toegewezen. De officier van justitie verzoekt de immateriële schade te matigen. Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] kan een bedrag van
€ 15.500,00 voor vergoeding van immateriële schade worden toegewezen en ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] kan een bedrag van € 7.500,00 voor vergoeding aan immateriële schade worden toegewezen. De officier van justitie verzoekt de rechtbank om alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen.
6.3.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte verzoekt ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] om de materiële posten huishoudelijke hulp, mantelzorg, parkeerkosten en netto verlies aan verdienvermogen af te wijzen, omdat deze posten onvoldoende zijn onderbouwd.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] verzoekt de advocaat om de materiële posten huishoudelijke hulp, reis- en parkeerkosten, de broek en de Apple Watch niet-ontvankelijk te verklaren. De post huishoudelijke hulp en de parkeerkosten zijn onvoldoende onderbouwd, de reiskosten zijn deels dubbel gevorderd door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en uit het dossier blijkt niet dat de broek en de Apple Watch beschadigd zijn geraakt. Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade geldt voor beide vorderingen dat de advocaat verzoekt om deze sterk te matigen. Daarbij verzoekt de advocaat om rekening te houden met het eigen aandeel dat de benadeelde partijen hebben gehad in het onderhavige incident. Zij zijn naar de tuin van de verdachte gekomen om verhaal te halen, waarna een discussie is ontstaan uitmondend in het conflict.
6.4.
Oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1] – feit 1
Materiële schade
De posten huishoudelijke hulp
(post i.),mantelzorg
(post ii.),medische kosten
(post iii.)en verlies aan verdienvermogen
(post v.)van de vordering tot vergoeding van materiële schade zijn voldoende onderbouwd en komen voor vergoeding in aanmerking. De post reis- en parkeerkosten
(post iv.)wordt voor een gedeelte toegewezen. De reiskosten naar de advocaat (148 kilometer) en de afspraak bij Slachtofferhulp (11,4 kilometer) komen niet voor vergoeding in aanmerking. De overige reis- en parkeerkosten zijn voldoende onderbouwd en komen voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank wijst de vordering voor dit onderdeel toe tot een bedrag van € 103,29 aan reiskosten (313 kilometer x € 0,33 per kilometer) en € 38,20 aan parkeerkosten. Op grond van het dossier en het onderzoek op de zitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde onder feit 1. De rechtbank wijst de vordering tot vergoeding van materiële schade daarom voor de genoemde posten en bedragen toe.
Immateriële schade
Vergoeding van immateriële schade is op grond van art. 6:106 sub b BW onder meer mogelijk als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen. In dit geval staat vast dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het door de verdachte gepleegde strafbare feit. Gelet op de bedragen die in soortgelijke zaken worden toegekend als schadevergoeding, is de rechtbank van oordeel dat een vergoeding van
€ 10.000,00 billijk is. De rechtbank wijst dit deel van de vordering van de benadeelde partij tot dat bedrag toe. De rechtbank verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk.
[slachtoffer 2] – feit 2
Materiële schade
De posten huishoudelijke hulp
(post i.),eigen risico
(post iii.),nota [onderneming] 4 januari 2024
(post iv.),Replay Anbass Hyperflexbroek
(post v.)en Adidas Yeezy schoenen
(post vi.)van de vordering tot vergoeding van materiële schade zijn voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek op de zitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde onder feit 2. Ten aanzien van de posten die zien op de broek en de schoenen overweegt de rechtbank dat uit het dossier en de vordering tot schadevergoeding voldoende is gebleken dat de verdachte onder het bloed zat en dat zijn schoenen en broek beschadigd zijn geraakt, dan wel dat er zichtbare bloedvlekken op zijn ontstaan. De rechtbank wijst de vordering tot vergoeding van materiële schade daarom voor de genoemde posten toe.
De post reis- en parkeerkosten
(post ii.)wordt voor een gedeelte toegewezen. De reiskosten naar de afspraak bij Slachtofferhulp (11,4 kilometer), voor het ophalen van rugsteun [.] [slachtoffer 1 (voornaam)] (40 kilometer) en de reiskosten (30,4 kilometer) en parkeerkosten (€ 4,50) voor de controle MKA [slachtoffer 1 (voornaam)] komen niet voor vergoeding in aanmerking.
De overige reis- en parkeerkosten zijn voldoende onderbouwd en komen voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank wijst de vordering voor dit onderdeel toe tot een bedrag van € 74,97 aan reiskosten (227,2 kilometer x € 0,33 per kilometer) en € 12,70 aan parkeerkosten.
De rechtbank wijst de vordering tot vergoeding van Apple Watch + leren band
(post vii.)en Snugpak Sleeka elite jas
(post viii.)af, omdat deze posten onvoldoende zijn onderbouwd. De rechtbank kan niet vaststellen wanneer de Apple Watch en de jas zijn aangeschaft en wat de dagwaarde van deze voorwerpen was op het moment van het incident. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om dit deel van de vordering alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank bepaalt daarom dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in dit deel van de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering aan de burgerlijke rechter voorleggen.
Immateriële schade
Vergoeding van immateriële schade is op grond van art. 6:106 sub b BW onder meer mogelijk als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen. In dit geval staat vast dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het door de verdachte gepleegde strafbare feit. Gelet op de bedragen die in soortgelijke zaken worden toegekend als schadevergoeding, is de rechtbank van oordeel dat een vergoeding van
€ 5.500,00 billijk is. De rechtbank wijst dit deel van de vordering van de benadeelde partij tot dat bedrag toe. De rechtbank verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van beide benadeelde partijen
Eigen schuld
De rechtbank ziet geen aanleiding om op de toe te wijzen schade een eigen-schuld-correctie in de zin van het bepaalde in artikel 6:101 BW toe te passen. Daarvoor dient vast komen te staan dat de benadeelde partij medeschuldig is aan het ontstaan van de door hem geleden schade. Dat de benadeelde partijen voorafgaand aan de strafbare feiten van de verdachte, de zoon van de verdachte hebben aangesproken op het afsteken van vuurwerk en/of naar de tuin van de verdachte zijn gegaan, waarna een discussie en het conflict zijn ontstaan, is daarvoor onvoldoende.
Wettelijke rente
De rechtbank wijst de gevorderde wettelijke rente toe vanaf 1 januari 2024 (de datum van het ontstaan van de schade) tot de dag dat de verdachte de schadevergoeding volledig heeft betaald.
Proceskosten
Bij vorderingen tot schadevergoeding is de hoofdregel dat de partij die ongelijk krijgt, de proceskosten van de andere partij moet vergoeden. In dit geval hebben zowel de verdachte als de benadeelde partij op punten ongelijk gekregen. Omdat de verdachte aansprakelijk is voor de schade die door het door hem gepleegde feit is ontstaan en omdat een substantieel deel van de gevorderde schade wordt toegewezen, moet de verdachte de kosten vergoeden die de benadeelde partij heeft gemaakt. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Daarnaast legt de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte op, zodat (kort gezegd) de benadeelde partijen de schadevergoeding niet zelf bij de verdachte hoeven te incasseren, maar dat de Staat dit voor hen doet. Als de verdachte de schadevergoeding niet (volledig) betaalt, kan gijzeling (een vorm van vrijheidsbeneming van de verdachte) worden toegepast, zoals hieronder in de beslissing weergegeven.
Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2024 tot de dag dat de verdachte het volledige bedrag heeft betaald.
De verdachte mag de schadevergoeding ook rechtstreeks betalen aan de benadeelde partijen. Als hij dat heeft gedaan, is hij niet langer verplicht om aan de Staat te betalen.

7.Toegepaste wetsartikelen

De opgelegde straffen en maatregel zijn gebaseerd op de volgende wetsartikelen:
- artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 302 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat de verdachte de feiten 1 primair en 2 primair heeft gepleegd, zoals hierboven in paragraaf 3.4 is omschreven;
- verklaart het overige dat in de beschuldiging staat niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in paragraaf 4.1 is vermeld;
strafbaarheid verdachte
- verklaart de verdachte strafbaar voor het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde;
straffen
- veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf van 120 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
119 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2jaren vast;
- als
algemene voorwaardengelden dat de verdachte;
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- als
bijzondere voorwaardegeldt dat de verdachte;
- op geen enkele wijze, direct of indirect, contact mag opnemen, zoeken of hebben met aangeefster [slachtoffer 1] (geboren op [1985] te [geboorteplaats 2] ) en aangever
[slachtoffer 2] (geboren op [1984] te [geboorteplaats 2] ). De politie ziet toe op handhaving van dit verbod;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat voor het geval de verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis;
vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1)
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 16.611,34, bestaande uit € 6.611,34 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2024 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 16.611,34 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 118 dagen gijzeling;
- bepaalt dat de verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2)
- wijst de vordering van [slachtoffer 2] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 6.884,08, bestaande uit € 1.384,08 aan materiële schade en € 5.500,00 aan immateriële schade;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2024 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [slachtoffer 2] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 6.884,08 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 69 dagen gijzeling;
- bepaalt dat de verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.E. van den Brink, voorzitter, mr. L.C. Michon en
mr. C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V. Soeteman, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 27 november 2025.
Bijlage I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op of omstreeks 1 januari 2024 te Westervoort, althans in Nederland, aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een kaakbreuk heeft toegebracht door deze [slachtoffer 1] opzettelijk één of meermalen (met kracht) met een honkbalknuppel althans met een hard voorwerp, op/tegen het hoofd te slaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 januari 2024 te Westervoort, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met kracht met een knuppel althans een hard voorwerp op/tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoerig van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 januari 2024 te Westervoort, althans in Nederland, opzettelijk heeft mishandeld [slachtoffer 1] door een of meermalen met kracht met een knuppel tegen/op het hoofd te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een kaakbreuk, althans enig lichamelijk letsel en/of pijn, ten gevolge heeft gehad;
feit 2
hij op of omstreeks 1 januari 2024 te Westervoort, althans in Nederland, aan [slachtoffer 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en/of een gebroken neus en/of een gat in de tong heeft toegebracht, door deze opzettelijk één of meermalen met kracht met een knuppel, althans met een hard voorwerp, op/tegen het hoofd te slaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 januari 2024 te Westervoort, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 2] meermalen althans eenmaal met kracht met een knuppel althans met een hard voorwerp op/tegen het hoofd te slaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 januari 2024 te Westervoort, althans in Nederland opzettelijk [slachtoffer 2] heeft mishandeld door een of meermalen met kracht met een honkbalknuppel tegen/op het hoofd te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak, een gebroken neus en/of een gat in de tong, althans enig lichamelijk letsel en/of pijn ten gevolge heeft gehad.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie Eenheid Oost-Nederland met proces-verbaalnummer PL0600-2024000639, genummerd pagina 1 tot en met 68. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, opgemaakt proces-verbaal. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344 eerste lid onder 5 van het Wetboek van Strafvordering worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
2.Pagina 17.
3.Pagina 24.
4.Pagina 6.
5.Pagina 16.
6.Pagina 30.
7.Pagina 31.
8.Pagina 33.
9.Pagina 35.