ECLI:NL:RBMNE:2025:6447

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 november 2025
Publicatiedatum
1 december 2025
Zaaknummer
16.179255.24
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor woninginbraak en overtreding van de Opiumwet met vrijspraak voor het gebruik van jammers

Op 3 november 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van woninginbraak en het overtreden van de Opiumwet. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor het plegen van een woninginbraak op 6 maart 2024 in Baambrugge, waarbij hij samen met anderen goederen heeft weggenomen. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het in bezit hebben van radiozendapparaten (jammers) zonder vergunning en het voorhanden hebben van hennep en hasjiesj op 9 oktober 2024 in Amsterdam. Tijdens de zitting op 13 oktober 2025 heeft de officier van justitie de volledige bewijsvoering gepresenteerd, terwijl de verdediging zich op bepaalde punten refereerde aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij de jammers had gebruikt, en heeft hem op dat punt vrijgesproken. Echter, de rechtbank achtte de woninginbraak en het voorhanden hebben van drugs wel bewezen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden, met aftrek van het voorarrest, en alle in beslag genomen goederen zijn onttrokken aan het verkeer. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank rekening hield met de schade die door de inbraak was veroorzaakt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.179255.24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 3 november 2025
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 oktober 2025. Het onderzoek ter terechtzitting is op 3 november 2025, met instemming van de officier van justitie en de verdediging, enkelvoudig gesloten, waarna aansluitend uitspraak is gedaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M.L. Kruit en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. L.C. de Lange, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht. Daarnaast was mr. M. Veldman, advocaat te Amsterdam, ter zitting aanwezig om namens de benadeelde partijen het woord te voeren.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
ten aanzien van feit 1:
zich op 6 maart 2024 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een woninginbraak in Baambrugge;
ten aanzien van feit 2:
op 9 oktober 2024 in Amsterdam twee radiozendapparaten (jammers) aangelegd aanwezig heeft gehad en/of heeft gebruikt terwijl hij daarvoor geen vergunning had en/of het oogmerk heeft gehad om met deze jammers een misdrijf te plegen;
ten aanzien van feit 3:
op 9 oktober 2024 in Amsterdam 263,2 gram hennephars en 5,7 gram hasjiesj en/of hennep aanwezig heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dat betekent dat de rechtbank de zaak inhoudelijk kan behandelen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 1 en feit 3 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsman vrijspraak bepleit, omdat het enkele feit dat verdachte de jammers voorhanden heeft gehad, onvoldoende is om te kunnen spreken van ‘aangelegd aanwezig hebben’ of ‘gebruiken’ van deze jammers.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak feit 2
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken. De reden daarvoor is dat de rechtbank met de raadsman van oordeel is dat het enkele feit dat verdachte twee jammers voorhanden heeft gehad, onvoldoende is om te kunnen spreken van het ‘aangelegd aanwezig hebben’ of ‘gebruiken’ van deze jammers. De jammers zijn in een kast in de slaapkamer van verdachte in zijn ouderlijk huis en in een kast in de woning van de vriendin van verdachte aangetroffen, en waren niet op enige wijze aangesloten, verbonden of in gebruik. Er zijn ook geen andere omstandigheden gebleken waaruit de intentie van het gebruik volgt. Bovendien bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat verdachte het oogmerk had om met deze jammers een concreet misdrijf te plegen.
4.3.2
Bewijsmiddelen feit 1 en feit 3 [1]
De rechtbank stelt vast dat verdachte de onder 1 (de woninginbraak) en onder 3 (het voorhanden hebben van hennep(hars)) tenlastegelegde feiten heeft bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 13 oktober 2025;
  • proces-verbaal van aangifte door [aangever] d.d. 6 maart 2024;
- kennisgevingen van inbeslagneming (verdovende middelen) d.d. 9 oktober 2024; [3]
- proces-verbaal van bevindingen (wegen verdovende middelen) d.d. 9 oktober 2024; [4]
- proces-verbaal van bevindingen (testen verdovende middelen) d.d. 14 oktober 2024. [5]

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1:op 6 maart 2024 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen in een woning en op een besloten erf waarop een woning stond, te weten [adres 2] , alwaar verdachte en zijn mededaders zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevonden een paspoort met nummer [nummer] op naam van [aangever] en diverse sieraden (ringen en ketting) en drie horloges en een zonnebril en een geldbedrag die aan [aangever] en [benadeelde] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
ten aanzien van feit 3:op 9 oktober 2024 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 263,2 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd en 5,7 gram, hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1: diefstal in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
feit 3: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden (met aftrek van het voorarrest) en daarnaast een taakstraf van 120 uur (indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen hechtenis).
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de proceshouding van verdachte omdat hij openheid van zaken heeft gegeven en daarmee ook verantwoordelijkheid heeft genomen. Daarnaast heeft de raadsman benadrukt dat verdachte de kostwinner is van een gezin met jonge kinderen en (vanwege de mentale gezondheid van zijn vriendin) momenteel ook de hoofdverzorger van de kinderen is. De raadsman heeft daarom verzocht om te volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur, in combinatie met een taakstraf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De rechtbank stelt voorop dat verdachte zich (samen met een aantal mededaders) schuldig heeft gemaakt aan een ingrijpende woninginbraak. Inbraken hebben grote impact op de veiligheidsgevoelens van de bewoners, omdat de woning bij uitstek een plek is waar men zich veilig moet kunnen voelen. In dit geval neemt de rechtbank het verdachte in het bijzonder kwalijk dat er zo professioneel en geraffineerd te werk is gegaan. Verdachte en zijn mededaders hebben de woning van aangever tenminste twee keer eerder bezocht en zelfs peilbakens onder de auto en de scooter van aangever geplaatst (om het adres te achterhalen en te bepalen wanneer zij zouden toeslaan). Daarmee hebben verdachte en zijn mededaders nog een verdere inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangever. Bovendien volgt hieruit dat van een impulsieve daad geen sprake is geweest. Voor verdachte en zijn mededaders is dit een traject van weken geweest, waarin zij op elk moment van deze daad af hadden kunnen zien maar dat desondanks niet hebben gedaan. De rechtbank vindt het kwalijk dat verdachte al die tijd kennelijk alleen aan zijn eigen financiële belangen heeft gedacht en niet aan de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers.
Daarnaast heeft verdachte ook nog een grote hoeveelheid hasj/hennep voorhanden gehad. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van drugs een gevaar vormt voor de gezondheid. Bovendien gaan de handel en het gebruik van dergelijke verdovende middelen vaak gepaard met verschillende vormen van criminaliteit. Verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan de instandhouding daarvan en ook dat neemt de rechtbank hem kwalijk.
Strafblad
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie (het strafblad) van verdachte 8 september 2025. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een delict onder de Opiumwet. Deze eerdere veroordeling heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw een strafbaar feit van die aard te plegen. De rechtbank weegt het strafblad daarom in strafverzwarende zin mee.
Strafoplegging
De rechtbank stelt vast dat de landelijke oriëntatiepunten bij een woninginbraak uitgaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. In dit geval zijn er echter nadrukkelijk strafverzwarende factoren aanwezig, zoals het medeplegen, de professionele en geraffineerde werkwijze en de waardevolle buit. De raadsman heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de proceshouding van verdachte en hoewel de rechtbank van oordeel is dat het verdachte siert dat hij (enige) openheid van zaken heeft gegeven, acht de rechtbank die (beperkte) openheid niet van dusdanig gewicht dat die tot een wezenlijk lagere straf zou moeten leiden. Bovendien heeft verdachte nog een aanzienlijke hoeveelheid drugs voorhanden gehad en ook dat weegt mee in de strafmaat. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank zal daarom, alles afwegend, verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden (met aftrek van het voorarrest). De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, geen meerwaarde in het daarnaast nog opleggen van een taakstraf.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat twee van de drie in beslaggenomen telefoons (de Apple en de Samsung) moeten worden onttrokken aan het verkeer, dat de Nokia kan worden teruggegeven aan de rechthebbende en dat de verdovende middelen ook moeten worden onttrokken aan het verkeer.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich grotendeels gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, maar wel verzocht om zowel de Apple als de Nokia-telefoon terug te geven aan verdachte.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal alle in beslaggenomen telefoons onttrekken aan het verkeer omdat er sporen van heimelijke observaties op zijn aangetroffen. De rechtbank zal daarnaast ook de verdovende middelen onttrekken aan het verkeer omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Bovenstaande beslagbeslissingen zijn gespecificeerd in het dictum van dit vonnis.

10.BENADEELDE PARTIJEN

[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij gevoegd en vordert een bedrag van 10.412,00 euro, bestaande uit 9.912,00 euro aan materiële schade en 500,00 euro aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
Daarnaast heeft ook [aangever] zich als benadeelde partij gevoegd. Hij vordert een bedrag van 25.966,15 euro, bestaande uit 25.466,15 euro aan nog niet vergoede materiële schade en 500,00 euro aan immateriële schade, eveneens ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van benadeelde partij [benadeelde] voor wat betreft de gevorderde materiële schade kan worden toegewezen voor een bedrag 1.865,00 euro en dat de benadeelde partij voor wat betreft de meer gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk is in haar vordering. De gevorderde immateriële schade is integraal toewijsbaar volgens de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd om benadeelde partij [aangever] voor wat betreft de gehele materiële schade niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering. De gevorderde immateriële schade is integraal toewijsbaar volgens de officier van justitie.
Bij beide benadeelde partijen heeft de officier van justitie gevorderd om de toewijsbare schadebedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en daarbij ook bij beide benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om beide benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen, zowel ten aanzien van de materiële schade als de immateriële schade omdat de hoogte van de gevorderde schadebedragen onvoldoende is onderbouwd.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [benadeelde]
Materiële schade
De benadeelde partij heeft een bedrag van 9.912,00 euro gevorderd als schadevergoeding voor een bij de inbraak weggenomen ketting en twee gouden ringen. Van die sieraden heeft zij de aankoopbonnen bijgevoegd, waaruit volgt dat zij die ketting in 2019 voor 1200,00 USD heeft gekocht en de ringen in 2018 respectievelijk 2022 voor 600,00 respectievelijk 230,00 euro. Daarmee hadden die sieraden dus een aanschafwaarde van in totaal, en schattenderwijs omgerekend naar euro’s, 1.830,00 euro. Voor het zéér grote verschil tussen die aanschafwaarde en het nu gevorderde bedrag heeft de (raadsman van de) benadeelde partij slechts de algemene toelichting gegeven dat sieraden in waarde stijgen. Enige onderbouwing van die waardestijging is niet gegeven, reden waarom de rechtbank enkel het bedrag van 1.830,00 euro zal toewijzen en de benadeelde partij ten aanzien van het meerdere niet-ontvankelijk zal verklaren. Daarbij bepaalt de rechtbank dat de benadeelde partij dat deel van haar vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Het toegewezen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 maart 2024.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek hebben benadeelde partijen recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade indien zij ten gevolge van de strafbare feiten lichamelijk letsel hebben opgelopen, zijn aangetast in hun eer en goede naam of ‘op andere wijze’ in hun persoon zijn aangetast. De rechtbank begrijpt dat de vordering van de benadeelde partij in dit geval op deze laatste grondslag is gebaseerd.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake is als het slachtoffer geestelijk letsel (psychische schade) heeft opgelopen. Als het geestelijk letsel niet kan worden vastgesteld, kan de aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ ook volgen uit de aard en de ernst van de normschending (het strafbare feit) en de gevolgen daarvan. De gevolgen moeten in principe met concrete gegevens worden onderbouwd, maar in uitzonderlijke situaties kunnen de nadelige gevolgen voor het slachtoffer zó voor de hand liggen dat ook zonder nadere onderbouwing kan worden aangenomen dat sprake is van een aantasting in de persoon.
Voor woninginbraken geldt doorgaans dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij niet zonder meer meebrengen dat sprake is van een ‘aantasting in de persoon’. Deze woninginbraak is echter geen ‘gewone’ woninginbraak, aangezien er gebruik is gemaakt van peilbakens om het adres van de benadeelde partij te achterhalen en te bepalen wanneer er zou worden toegeslagen. Daarbij is verdachte samen met anderen meerdere malen bij de woning geweest met het doel om in te breken. De inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij is dan ook groot. De rechtbank oordeelt dat de nadelige gevolgen voor de benadeelde partij in deze specifieke situatie zó voor de hand liggen dat ook zonder nadere onderbouwing kan worden aangenomen dat sprake is van een aantasting in de persoon. Gelet op soortgelijke zaken, komt het bedrag dat zij daarvoor als compensatie vordert, de rechtbank ook niet onredelijk voor. Dat maakt dat de rechtbank de gevorderde 500,00 euro zal toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 6 maart 2024 tot de dag van volledige betaling.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van 2.330,00 euro, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 6 maart 2024 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 33 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Benadeelde partij [aangever]
Materiële schade
De door benadeelde partij [aangever] gestelde materiële schade bestaat uit 26.800,00 euro aan weggenomen cash-omzet, 5.000,00 euro voor een weggenomen horloge, 155,00 euro voor een gestolen zonnebril, 5.196,95 euro voor herstel van de braakschade en 2.208,34 euro aan schilder- en stucwerk. Van deze schade heeft de verzekeraar 13.894,14 euro vergoed.
Met betrekking tot de grootste schadepost - de cashomzet - overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank acht bewezen dat bij de woninginbraak een geldbedrag aan cash-omzet is weggenomen, maar oordeelt dat de (raadsman van de) benadeelde partij de hoogte van dat geldbedrag onvoldoende heeft onderbouwd. Er is volstaan met een gedeeltelijke uitdraai van cashbetalingen aan de onderneming van de benadeelde partij over de periode 31 januari 2024 tot en met 5 maart 2024, welke bedragen optellen tot 39.466,25 euro. Tegelijkertijd is een bijlage bijgevoegd met stortingen van cashbedragen tot een bedrag van 17.440 euro. Daarmee zou het nog-niet-gestorte bedrag uitkomen op 22.026,25 euro. Onvoldoende duidelijk is of dit geldbedrag in de woning lag. Door de raadsman van verdachte is er voorts op gewezen dat in de bijlage (weggenomen) goederen bij de aangever gesproken wordt van een cashbedrag van 9.100,00 euro.
Al met al is bij deze stand van zaken de hoogte van deze schadepost niet vast te stellen. Daarover dient nader debat tussen partijen plaats te vinden, maar daarvoor is binnen het beperkte bestek van deze strafprocedure geen plaats. Omdat het resterende bedrag aan materiële schade reeds vergoed is door de uitkering van de verzekeraar, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van zijn vordering en bepalen dat hij zich daarvoor desgewenst tot de burgerlijke rechter kan wenden.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat benadeelde partij [aangever] , net als zijn partner [benadeelde] , recht heeft op immateriële schadevergoeding gelet op de aard en de ernst van de normschending. De rechtbank verwijst voor de motivering daarvan naar hetgeen zij hierboven heeft overwogen ten aanzien van de immateriële schade van mevrouw [benadeelde] . De rechtbank zal ten aanzien van [aangever] daarom ook de gevorderde 500,00 euro toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 6 maart 2024 tot de dag van volledige betaling.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [aangever] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van 500,00 euro, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 6 maart 2024 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 10 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [aangever] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 13a van de Opiumwet, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder 1 en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid
  • verklaart het onder 1 en 3 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar.
Strafoplegging
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK Telefoontoestel (3416811, Apple);
  • 1 STK Telefoontoestel (3416831, Nokia);
  • 1 STK Telefoontoestel (3416836, Samsung);
  • 1 STK Hashish (3416853);
  • 1 STK Hennep (3416852).
Benadeelde partijen (feit 1)
Benadeelde partij [benadeelde]
  • wijst de vordering van [benadeelde] toe tot een bedrag van 2.230,00 euro;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 maart 2024 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [benadeelde] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde] aan de Staat 2.230,00 euro te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 maart 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 33 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Benadeelde partij [aangever]
  • wijst de vordering van [aangever] toe tot een bedrag van 500,00 euro;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [aangever] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 maart 2024 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [aangever] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever] aan de Staat 500,00 euro te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 maart 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 10 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Sanders, voorzitter, mr. A.M.M. Lemmen en mr. C.E.M. Nootenboom-Lock, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Besselink, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 november 2025.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 6 maart 2024 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten [adres 2] , alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), een paspoort met nummer [nummer] op naam van [aangever] en/of diverse sieraden (ringen en/of ketting) en/of drie horloges en/of een zonnebril en/of een geldbedrag tussen de 10.000,- en 30.000,- euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever] en/of [benadeelde] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn/ hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming en/of een valse sleutel;
2
hij op of omstreeks 9 oktober 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, al dan niet opzettelijk, (een) radiozendappara(a)t(en) te weten: twee (draagbare) multiband/1-, 2-, 3-, 4-band GSM/UMTS/GPS/LTE jammers heeft aangelegd en/of geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig heeft gehad en/of heeft gebruikt, terwijl voor het gebruik ervan aan de houder van die radiozendapparaten op grond van hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet geen vergunning voor het gebruik van frequentieruimte was verleend;
en/of
hij op of omstreeks 9 oktober 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (een) technisch(e) hulpmiddel(len), te weten twee (draagbare) multiband/1-, 2-, 3-, 4-band GSM/UMTS/GPS/LTE jammers, dat/die hoofdzakelijk geschikt gemaakt of ontworpen is/zijn voor het opzettelijk vernielen en/of beschadigen en/of onbruikbaar maken en/of veroorzaken van een stoornis in de gang en/of in de werking van een geautomatiseerd werk of enig werk voor telecommunicatie, heeft vervaardigd, verkocht, verworven, ingevoerd, verspreid of anderszins ter beschikking heeft gesteld of voorhanden heeft gehad, met het oogmerk dat daarmee een misdrijf als bedoeld in artikel 350a, eerste lid, of 350c werd gepleegd;
3
hij op of omstreeks 9 oktober 2024 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 263,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep
(hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd en/of
- ongeveer 5,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep,
zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 16 januari 2025, genummerd PL0900-2024321412, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina tot en met 357. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.p. 22-24.
3.p. 342-345.
4.p. 247.
5.p. 253.