ECLI:NL:RBMNE:2025:6487

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 november 2025
Publicatiedatum
3 december 2025
Zaaknummer
16/024751-25 & 16/234567-24 (vord. tul)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing van een taxichauffeur door een minderjarige in Lelystad

In deze strafzaak is [verdachte], een minderjarige, beschuldigd van afpersing van een taxichauffeur op 21 januari 2025 in Lelystad. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 11 november 2025. De officier van justitie beschuldigt [verdachte] ervan samen met anderen de taxichauffeur door geweld en bedreiging met geweld te hebben gedwongen tot de afgifte van een horloge. Tijdens de zitting heeft [verdachte] bekend dat hij het feit heeft gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bekennende verklaring van [verdachte] en andere bewijsmiddelen, zoals een proces-verbaal van aangifte, voldoende zijn om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het feit kwalificeert als afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van [verdachte], waaronder zijn jonge leeftijd en vastgestelde stoornissen. De rechtbank legt een jeugddetentie op van 150 dagen, waarvan 78 dagen voorwaardelijk, en een gedragsbeïnvloedende maatregel voor de duur van 12 maanden. Daarnaast is er een vordering van de benadeelde partij, de taxichauffeur, die schadevergoeding eist voor materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de materiële schade niet-ontvankelijk verklaard, maar heeft een vergoeding van €3.000,- voor immateriële schade toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf toegewezen, omdat [verdachte] zich binnen de proeftijd opnieuw aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats: Lelystad
Parketnummers: 16/024751-25 & 16/234567-24 (vord. tul)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudig kamer van 25 november 2025 in de strafzaak van:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2009 in [geboorteplaats 1] ,
wonende aan [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
hierna: [verdachte] .

1.Zitting

De strafzaak van [verdachte] is inhoudelijk behandeld op de besloten zitting van 11 november 2025.
Op de zitting waren aanwezig:
  • [verdachte] ;
  • de moeder van [verdachte] ;
  • de officier van justitie: mr. M. Kamper;
  • de advocaat van [verdachte] : mr. L.F.M. Meles, advocaat in Almere;
  • de advocaat van de benadeelde partij [slachtoffer] : mr. P.C. Schouten, advocaat in Breda;
  • de deskundige [A] , jeugdreclasseringswerkster bij de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de WSS);
  • de deskundige [B] , raadsonderzoeker bij de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

2.Tenlastelegging

De officier van justitie beschuldigt [verdachte] ervan dat hij, samengevat, op 21 januari 2025 te Lelystad samen met anderen [slachtoffer] door geweld en/of bedreiging met geweld heeft gedwongen tot de afgifte van een horloge.
De volledige tekst van de beschuldiging staat in de bijlage bij dit vonnis.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat kan worden bewezen dat [verdachte] het feit heeft gepleegd.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van [verdachte] voert geen verweer over het bewijs.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bewijsmiddelen
[verdachte] bekent dat hij het feit heeft gepleegd, zoals dit hieronder bewezen is verklaard. Door hem of namens hem is ook niet om vrijspraak van dat feit gevraagd. In die situatie hoeft de rechtbank niet de inhoud van de bewijsmiddelen op te schrijven. De rechtbank noemt daarom alleen de bewijsmiddelen waarop zij haar oordeel baseert: [1]
  • de bekennende verklaring van de verdachte op de zitting van 11 november 2025;
  • een proces-verbaal van aangifte van 21 januari 2025;
- een proces verbaal van bevindingen van 21 januari 2025. [3]
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat [verdachte] :
op 21 januari 2025 te Lelystad tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een horloge, dat geheel aan die [slachtoffer] toebehoorde door:
- een taxi bij die [slachtoffer] te bestellen en
- in de auto van die [slachtoffer] plaats te nemen en
- die [slachtoffer] meermalen op het hoofd te slaan en
- de handen van die [slachtoffer] vast te houden en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tevoorschijn te halen en daarmee te slaan, en
- daarbij te roepen "Rolex".
De rest van de tekst van de beschuldiging kan niet worden bewezen. [verdachte] wordt daarvan vrijgesproken.
De taal- en/of schrijffouten die in de tekst van de beschuldiging voorkomen zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Dit benadeelt [verdachte] niet.

4.Kwalificatie en strafbaarheid

4.1
KwalificatieHet bewezen feit levert het volgende strafbare feit op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
4.2
Strafbaarheid feit en verdachteHet feit en [verdachte] zijn strafbaar.

5.Straf en maatregel

5.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie eist dat [verdachte] wordt veroordeeld tot:
  • een jeugddetentie van 150 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 78 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, met de bijzondere voorwaarden zoals die door de Raad zijn geadviseerd;
  • een gedragsbeïnvloedende maatregel (hierna: GBM) voor de duur van 12 maanden, met daaraan gekoppeld de door de Raad geadviseerde voorwaarden en wanneer [verdachte] dit niet verricht er 12 maanden jeugddetentie tegenover staan.
De officier van justitie eist dat de bijzondere voorwaarden, het reclasseringstoezicht en de maatregel direct na de uitspraak van het vonnis ingaan (DUT).
5.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van [verdachte] voert aan dat hij door zijn bekennende houding verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Zij verzoekt de rechtbank rekening te houden met zijn kwetsbaarheid, gelet op zijn jonge leeftijd, de bij hem vastgestelde stoornissen en het feit dat andere volwassenen misbruik van hem hebben gemaakt. Volgens de advocaat heeft de psycholoog weliswaar niet kunnen vaststellen in hoeverre de bij [verdachte] vastgestelde stoornissen hebben doorgewerkt in het strafbare feit, en kon daarom geen oordeel worden gegeven over de toerekeningsvatbaarheid, maar zijn er desondanks voldoende aanwijzingen dat die stoornissen wél een rol hebben gespeeld.
De advocaat verzoekt de rechtbank te volstaan met een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest, eventueel in combinatie met een deels voorwaardelijke taakstraf, waaraan bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. Ten aanzien van de oplegging van de GBM refereert zij zich aan het oordeel van de rechtbank, maar verzoekt zij de duur van de maatregel te beperken tot zes maanden.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel houdt de rechtbank rekening met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder [verdachte] dit feit heeft gepleegd. Ook weegt de rechtbank het strafblad van [verdachte] en zijn persoonlijke omstandigheden mee.
Ernst en omstandigheden van het feit
Op 21 januari 2025 om 00:33 uur was het slachtoffer als taxichauffeur aan het werk toen hij door [verdachte] werd gebeld. [verdachte] gaf aan een taxi nodig te hebben en vroeg of hij kon worden opgehaald. Zodra het slachtoffer op de afgesproken locatie arriveerde, stapte [verdachte] aan de achterzijde bij hem in en sloeg het slachtoffer vrijwel direct op zijn achterhoofd. Vervolgens verschenen er ook twee andere personen bij het bestuurdersportier. Zij begonnen te schreeuwen dat het slachtoffer zijn horloge (‘watcha’) moest afdoen. Eén van de andere mannen sloeg het slachtoffer in zijn gezicht met een voorwerp dat op een vuurwapen leek. Het slachtoffer kon geen kant op en werd door onder meer [verdachte] herhaaldelijk geslagen en ook nog eens aan zijn capuchon vastgehouden. Het slachtoffer kon niet anders dan zijn horloge afstaan.
Voor een taxichauffeur is dit een ware nachtmerrie: tijdens het uitvoeren van zijn werk op deze manier te worden aangevallen. Het vooraf bellen en het slachtoffer met drie personen opwachten tonen de berekenende en doelgerichte werkwijze van de daders en dus ook van [verdachte] ; zij hadden tezamen het Rolex-horloge duidelijk al op het oog. Dat het feit zich in de nacht heeft afgespeeld, moet de angst bij het slachtoffer alleen maar hebben vergroot. [verdachte] heeft uitsluitend oog gehad voor eigen gewin en zich niet bekommerd om de verstrekkende gevolgen voor het slachtoffer.
Persoonlijke omstandigheden van [verdachte]
De rechtbank heeft over de persoon van [verdachte] kennisgenomen van:
- het strafblad van [verdachte] van 20 oktober 2025;
- een rapport van 9 mei 2025, uitgebracht door [psycholoog] , psycholoog;
- een advies van de WSS van 3 november 2025, uitgebracht door [A] , jeugdreclasseringswerkster, waaruit onder meer volgt dat een GBM haalbaar is;
- een advies van de Raad van 10 november 2025, uitgebracht door [B] , raadsonderzoeker.
Justitiële documentatie
Uit het strafblad van [verdachte] blijkt dat hij op 24 oktober 2024 is veroordeeld voor openlijke geweldpleging. De kinderrechter heeft hem toen een geheel voorwaardelijke werkstraf van 50 uur opgelegd. Deze straf, opgelegd voor een geweldsdelict en met een lopende proeftijd, heeft [verdachte] er niet van weerhouden zich opnieuw aan een geweldsmisdrijf schuldig te maken. Daarnaast is hij op 28 september 2023 door de kinderrechter veroordeeld voor dwang, waarvoor hem een leerstraf van 40 uur is opgelegd. Ook deze leerstraf en wat hij daarbij geleerd zou moeten hebben heeft hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Met deze eerdere veroordelingen houdt de rechtbank in strafverzwarende zin rekening.
Het advies van de psycholoog
Uit het rapport van de psycholoog volgt dat [verdachte] een verstandelijke ontwikkelingsstoornis en een normoverschrijdende-gedragsstoornis heeft. Ook is sprake van een ouder-kindrelatieprobleem en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met het risico op het ontwikkelen en verinnerlijken van antisociale persoonlijkheidskenmerken. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. In het gesprek met [verdachte] heeft de psycholoog onvoldoende inzicht verkregen in de doorwerking van de stoornissen in het tenlastegelegde en heeft zich om die reden niet uitgelaten over de toerekeningsvatbaarheid.
Door de vastgestelde problematiek is er een hoog risico op gewelddadig gedrag, aldus de psycholoog. Het is onder meer van belang dat [verdachte] zich weerbaar leert opstellen tegen negatieve beïnvloeding van anderen, dat zijn morele redeneerniveau wordt versterkt en dat zijn vertrouwen in zijn omgeving en zijn probleemoplossende vaardigheden worden vergroot.
Om herhaling te voorkomen en om deelname aan voorwaarden en aan behandeling te stimuleren, is een ‘stok achter de deur’ met een duidelijk kader noodzakelijk. De psycholoog adviseert daarom een GBM voor de duur van 1 jaar, die gepaard moet gaan met intensieve steun vanuit de jeugdreclassering, met onder meer als voorwaarde de maatregel ITB-Harde Kern.
Het advies van de Raad
De Raad acht net als de psycholoog een GBM voor de duur van één jaar de meest passende maatregel gelet op de houding van [verdachte] over het delictgedrag in combinatie met zijn beïnvloedbaarheid, persoonlijk functioneren, zijn cognitief vermogen en eerdere interventies waarvan hij onvoldoende heeft kunnen profiteren.
Binnen de GBM kan [verdachte] op scherp gezet worden via time-outs en in detentie worden geplaatst. Het is noodzakelijk dat [verdachte] direct de gevolgen van zijn handelen ervaart. Met het inzetten van time-outs, is dit mogelijk en kan ook het begeleidingskader worden aangepast.
Daarnaast vindt de Raad voor de periode na de GBM een stok achter de deur noodzakelijk in de vorm van een voorwaardelijke jeugddetentie met (bijzondere) voorwaarden. Op deze manier kan de hulpverlening en begeleiding die is ingezet na afloop van de GBM nog een jaar worden gevolgd en geregisseerd. De Raad acht het tot slot noodzakelijk dat de maatregel en voorwaarden, gelet op de ernst van het delict en omdat sprake is van recidive, direct na de uitspraak van het vonnis ingaan.
Deskundigenverklaring
Tijdens de zitting heeft de raadsonderzoeker van de Raad verklaard dat [verdachte] vaak de gevolgen van zijn handelen niet kan overzien. Volgens de raadsonderzoeker is een langdurige begeleiding noodzakelijk en is alleen een deels voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden ontoereikend om ervoor te zorgen dat [verdachte] zich aan de voorwaarden houdt. Een GBM-maatregel met de mogelijkheid om time-outs in te zetten is noodzakelijk.
Tijdens de zitting heeft de jeugdreclasseringswerkster van de WSS verklaard dat het voor [verdachte] nog steeds moeilijk is om zich aan de regels te houden. Zij hoopt dat de GBM-maatregel eraan zal bijdragen dat [verdachte] geen terugval krijgt en in plaats daarvan de positieve ontwikkeling voortzet die hij op school en tijdens zijn stage al heeft laten zien.
De op te leggen straf en maatregel
De rechtbank komt tot de volgende overwegingen over de op te leggen straf en maatregel.
De toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog ten aanzien van de bij [verdachte] vastgestelde stoornissen over en maakt deze tot de hare. Hoewel de psycholoog onvoldoende inzicht heeft verkregen over de doorwerking van de stoornissen in het tenlastegelegde, oordeelt de rechtbank – gelet op de aard en ernst van het delict, de ernst van de vastgestelde stoornissen en op basis van het gesprek met [verdachte] op de zitting – dat het aannemelijk is dat de stoornissen in enigszins relevante mate hebben doorgewerkt in het tenlastegelegde.
Nu de psycholoog zich echter niet heeft uitgelaten over die doorwerking en de mate van toerekeningsvatbaarheid, kan de rechtbank geen uitspraak doen over een eventuele verminderde toerekeningsvatbaarheid. Het is immers aan de deskundige om te adviseren over de toerekeningsvatbaarheid; de rechtbank gaat niet over het zelfstandig bepalen van de mate van toerekening zonder een dergelijk deskundigenadvies.
De straf
Om in vergelijkbare zaken zoveel mogelijk gelijk te straffen, werken strafrechters met landelijke oriëntatiepunten. Deze zijn gebaseerd op opgelegde straffen in andere, vergelijkbare zaken. Het oriëntatiepunt voor minderjarigen voor afpersing is één maand jeugddetentie. In strafverzwarende zin houdt de rechtbank rekening met:
  • de ernst van het feit zoals hiervoor omschreven;
  • dat de afpersing in vereniging en in de nacht heeft plaatsgevonden en
  • dat gelet op de hiervoor genoemde eerdere veroordelingen, sprake is van recidive terwijl [verdachte] nog in een proeftijd liep.
Vanwege het voorgaande kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. [verdachte] heeft in totaal 72 dagen in voorarrest gezeten. De rechtbank oordeelt dat [verdachte] niet langer vast hoeft te zitten dan hij al heeft gezeten. De rechtbank zal daarom een onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen voor de duur van de tijd die [verdachte] al in voorarrest heeft doorgebracht. Vanwege de problematiek van [verdachte] en om het risico op recidive te verminderen zal de rechtbank daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen met de bijzondere voorwaarden zoals die zijn geadviseerd door de Raad.
De rechtbank oordeelt dat [verdachte] een duidelijke motivatie nodig heeft om zich aan de bijzondere voorwaarden te houden. Hij heeft immers een strafbaar feit gepleegd terwijl hij in een proeftijd liep. Ook is op 5 augustus 2025 de schorsing van zijn voorlopige hechtenis opgeheven, omdat hij zich niet aan de bijzondere voorwaarden had gehouden. Een voorwaardelijke werkstraf met bijzondere voorwaarden, zoals voorgesteld door de advocaat, is daarom onvoldoende toereikend. Daarnaast is een voorwaardelijke taakstraf, gelet op de ernst van het feit, een gepasseerd station.
Concluderend legt de rechtbank op een jeugddetentie voor de duur van 150 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 78 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals die door de Raad zijn geadviseerd. Dit betekent dat [verdachte] niet opnieuw naar de jeugdgevangenis hoeft.
De maatregel
De rechtbank zal daarnaast aan [verdachte] een GBM opleggen en overweegt hierover als volgt.
Uit de rapportages van de psycholoog en de Raad wordt duidelijk dat het belangrijk is dat [verdachte] een intensieve behandeling en begeleiding krijgt voor een lange periode. Het is belangrijk dat er in deze periode enerzijds ruimte is voor [verdachte] om te leren bewuste keuzes te maken, en anderzijds dat er snel consequenties volgen wanneer hij zich niet aan de afspraken houdt. Een GBM biedt deze mogelijkheid. De rechtbank oordeelt daarom dat de GBM in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van [verdachte] .
De rechtbank zal de GBM opleggen voor de duur van één jaar, omdat niet te verwachten valt dat de gewenste ontwikkelingen binnen een kortere periode, zoals zes maanden, volledig zullen worden behaald. De rechtbank zal bij de GBM de voorwaarden, zoals beschreven door de Raad, overnemen en opleggen. De rechtbank zal, voor het geval [verdachte] niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel meewerkt, bepalen dat de maatregel zal worden vervangen door jeugddetentie voor de duur van maximaal 12 maanden.
De rechtbank oordeelt dat de combinatie van een voorwaardelijke jeugddetentie en de GBM in dit geval passend is. Het is van belang dat er, aansluitend op de GBM die één jaar zal duren, een vervolgkader wordt ingezet dat gericht is op een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van [verdachte] . Dit moet hem helpen om eerst na te denken over zijn handelen voordat hij daadwerkelijk handelt, en om te voorkomen dat hij zich in de toekomst opnieuw schuldig maakt aan strafbare feiten.
De rechtbank zal verder bevelen dat de GBM en de bijzondere voorwaarden gekoppeld aan de voorwaardelijke jeugddetentie dadelijk uitvoerbaar zijn. Op basis van wat door de psycholoog en de Raad is gerapporteerd over het recidiverisico moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat [verdachte] opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen. Gelet op het voorgaande is de dadelijke uitvoerbaarheid in het belang van [verdachte] .
De voorlopige hechtenis
Gelet op de duur van de opgelegde (on)voorwaardelijke jeugddetentie zal de rechtbank het geschorste bevel voorlopige hechtenis opheffen.

6.Vordering benadeelde partij

6.1.
Vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich gesteld als benadeelde partij en vordert [verdachte] te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 121.137,96, vermeerderd met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 117.137,96 voor vergoeding van materiële schade en € 4.000,- voor vergoeding van immateriële schade (smartengeld).
De materiële schade bestaat uit de volgende onderdelen:
1. kosten psycholoog: € 715,96;
2. vergoeding eigen risico: € 385,-;
3. inkomstenverlies: € 116.037,-.
Verder verzoekt de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
6.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie eist dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel wordt toegewezen, hoofdelijk en te vermeerderen met de wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.3.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van [verdachte] heeft bepleit dat om verschillende redenen alle drie de materiële schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd en daarom moeten worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Over de immateriële schade heeft de advocaat, met verwijzing naar vergelijkbare zaken, bepleit dat het toe te wijzen bedrag moet worden gematigd.
6.4.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank verklaart de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schadeposten niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering is namens [verdachte] gemotiveerd betwist.
De kosten gemaakt voor de behandelingen bij de psycholoog zijn onvoldoende onderbouwd. Ter onderbouwing is alleen de diagnose van PTSS vanuit Turkije overgelegd en de advocaat heeft deze diagnose gemotiveerd betwist en ook de herkomst van het onderbouwende document ter discussie gesteld. Ten aanzien van het gevorderde eigen risico is onduidelijk gebleven waar de gemaakte kosten aan zijn besteed. Het inkomstenverlies is eveneens onvoldoende onderbouwd. Enkel op basis van de verklaring van de accountant over het jaar 2024 kan de rechtbank niet vaststellen of en zo ja, hoeveel inkomsten de benadeelde partij heeft misgelopen als gevolg van het strafbare feit. Zo geldt dat omzetverlies niet hetzelfde is als (netto) inkomstenverlies. Ook de duur van het gederfde inkomen is onduidelijk gebleven.
Gelet hierop is de door de benadeelde partij gegeven onderbouwing voor de materiële schadeposten onvoldoende. De benadeelde partij krijgt geen gelegenheid om dit gedeelte van de vordering alsnog verder te onderbouwen, omdat dat leidt tot een te grote belasting van deze strafprocedure. De rechtbank bepaalt daarom dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in dit deel van de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering aan de burgerlijke rechter voorleggen.
Immateriële schade
Vergoeding van immateriële schade is op grond van art. 6:106 aanheft en sub b BW onder meer mogelijk als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen. In dit geval staat vast dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het door [verdachte] gepleegde strafbare feit. Gelet op de bedragen die in soortgelijke zaken worden toegekend als schadevergoeding, oordeelt de rechtbank dat een vergoeding van € 3.000,- billijk is. De rechtbank wijst dit deel van de vordering van de benadeelde partij daarom tot dat bedrag toe. De rechtbank wijst het meer gevorderde af.
Totale schade en wettelijke rente
De rechtbank zal de vordering tot het bedrag van € 3.000,- toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2025 tot aan de dag van volledige betaling.
Hoofdelijkheid
[verdachte] is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat zowel [verdachte] als zijn mededaders tegenover de benadeelde partij voor het hele toegewezen bedrag aansprakelijk zijn.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan [verdachte] de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 3.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 21 januari 2025 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank bepaalt dat bij niet betaling geen gijzeling zal worden toegepast.
De betaling door [verdachte] en/of (een van) zijn mededader(s) die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Proceskosten
[verdachte] zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
7. Vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf
De kinderrechter in Lelystad heeft aan [verdachte] in de zaak met parketnummer 16/234567-24 op 24 oktober 2024 een werkstraf van 50 uren voorwaardelijk opgelegd, met een proeftijd van 2 jaar.
7.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie eist dat de rechtbank de vordering toewijst, zodat de voorwaardelijk aan [verdachte] opgelegde werkstraf ten uitvoer wordt gelegd.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van [verdachte] verzoekt de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen, dan wel gedeeltelijk toe te wijzen, omdat een werkstraf in combinatie met de GBM mogelijk leidt tot overbelasting.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
[verdachte] heeft zich, gelet op de bewezenverklaring, binnen de proeftijd opnieuw aan een strafbaar feit schuldig gemaakt en daarmee de algemene voorwaarde bij zijn voorwaardelijke veroordeling overtreden. Om die reden zal de eerder voorwaardelijk opgelegde werkstraf van 50 uren alsnog ten uitvoer gelegd worden. De rechtbank oordeelt dat de toewijzing van de vordering niet leidt tot overbelasting, maar juist [verdachte] de gelegenheid biedt om zich door het uitvoeren van de werkstraf bezig te houden met een zinvolle dagbesteding.

8.Toegepaste wetsartikelen

De opgelegde straf en maatregel zijn gebaseerd op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77i, 77w, 77wa, 77wc, 77x, 77y, 77z, 77aa en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat [verdachte] het feit heeft gepleegd, zoals hierboven in paragraaf 3.4 is omschreven;
- verklaart het overige dat in de beschuldiging staat niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in paragraaf 4.1 is vermeld;
strafbaarheid verdachte
- verklaart [verdachte] strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt [verdachte] tot een
jeugddetentievan
150 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door [verdachte] vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de
jeugddetentieeen gedeelte van
78 dagen,
ni
et zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat [verdachte] de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast;
- als algemene voorwaarden gelden dat [verdachte] :
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het derde lid van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat [verdachte] gedurende de proeftijd:
 op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
o [slachtoffer] , geboren op [slachtoffer] 2005 in [geboorteplaats 2] ;
o [C] , geboren op [geboortedatum 2] 2006 in [geboorteplaats 2] ;
o [D] , geboren op [geboortedatum 3] 2006 in [geboorteplaats 3] ;
zolang het openbaar ministerie dit noodzakelijk acht;
  • zijn school en/of werk bezoekt volgens zijn rooster;
  • meewerkt aan de invulling van een positieve vrijetijdsbesteding in de vorm van sport en/of werk;
  • inzicht geeft in zijn netwerk en financiën;
  • meewerkt aan hulpverlening vanuit Samen Sterk zolang dit door de jeugdreclasseerder noodzakelijk wordt geacht;
  • meewerkt aan agressieregulatietherapie vanuit Samen Sterk of een andere instelling;
  • meewerkt aan een uithuisplaatsing als de jeugdreclasseerder dit noodzakelijk acht;
  • meewerkt aan (individuele en/of systemische) behandeling bij de Waag/Fornhese/Therapeutisch Centrum GGZ of een soortgelijke instelling zolang de jeugdreclasseerder dit noodzakelijk acht;
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de jeugdreclassering dadelijk uitvoerbaar zijn;
- waarbij aan de gecertificeerde instelling te weten William Schrikker Groep Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en [verdachte] ten behoeve daarvan te begeleiden;
maatregel
- legt op aan [verdachte] de
maatregel betreffende het gedrag van de jeugdigevoor de duur van
12 (twaalf) maanden, die eruit bestaat dat [verdachte] :
 op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
o [slachtoffer] , geboren op [slachtoffer] 2005 in [geboorteplaats 2] ;
o [C] , geboren op [geboortedatum 2] 2006 in [geboorteplaats 3] ;
o [D] , geboren op [geboortedatum 3] 2006 in [geboorteplaats 3] ;
zolang het openbaar ministerie dit noodzakelijk acht;
  • zijn school en/of werk bezoekt volgens zijn rooster;
  • meewerkt aan de invulling van een positieve vrijetijdsbesteding in de vorm van sport en/of werk;
  • inzicht geeft in zijn netwerk en financiën;
  • meewerkt aan hulpverlening vanuit Samen Sterk zolang dit noodzakelijk wordt geacht door de jeugdreclasseerder;
  • meewerkt aan agressieregulatietherapie vanuit Samen Sterk of een andere instelling;
  • meewerkt aan een uithuisplaatsing als de jeugdreclasseerder dit noodzakelijk acht;
  • meewerkt aan (individuele en/of systemische) behandeling bij de Waag/Fornhese/Therapeutisch Centrum GGZ of een soortgelijke instelling zolang de jeugdreclasseerder dit noodzakelijk acht;
  • meewerkt aan ITB-Harde Kern zolang dit noodzakelijk wordt geacht;
  • zich houdt aan het locatiegebod op [adres] , [postcode] te [plaats] of een andere locatie in overleg met de jeugdreclassering. Daarbij heeft hij een aaneengesloten blok van 12 respectievelijk 15 uur ter invulling van zijn activiteiten (sport, hobby's, school, werk, behandeling), zoals met de jeugdreclassering wordt afgesproken. Als de jeugdreclassering het noodzakelijk acht om voor een doelmatige uitvoering van het toezicht op de naleving van de bijzondere voorwaarden de periode, tijd of locatie aan te passen dan zal zij hierover overleggen met de Raad voor de Kinderbescherming. Het locatiegebod zal worden gecontroleerd door middel van een elektronisch monitoringmiddel, zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
- beveelt dat het programma waaruit de maatregel bestaat op grond van artikel 77w, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht
dadelijk uitvoerbaaris;
- beveelt, voor het geval [verdachte] niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt, dat de maatregel zal worden vervangen door jeugddetentie voor de duur van maximaal
twaalf (12) maanden;
vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [slachtoffer]
  • wijstde vordering van [slachtoffer]
    gedeeltelijk toetot een bedrag van
    € 3.000,-bestaande uit een vergoeding voor immateriële schade;
  • veroordeelt [verdachte] tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2025 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt [verdachte] hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander of anderen (gedeeltelijk) aan de benadeelde is betaald, [verdachte] (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [slachtoffer] wat betreft de materiële schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • wijst de vordering van [slachtoffer] wat betreft het meer gevorderde ten aanzien van de immateriële schade af;
  • veroordeelt [verdachte] ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt aan [verdachte] de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 3.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2025 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling zal geen gijzeling worden toegepast;
  • bepaalt dat [verdachte] van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Eigeman, voorzitter en kinderrechter, mrs. A. Blanke en S. Hirdes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.L. Sterkenburg, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 25 november 2025.
De griffier en oudste rechter zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan [verdachte] is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 21 januari 2025 te Lelystad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een horloge, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde(n) door:
- een taxi bij die [slachtoffer] te bestellen en/of
- in de auto van die [slachtoffer] plaats te nemen en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, op het hoofd te slaan en/of
- de handen van die [slachtoffer] vast te houden en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tevoorschijn te halen en/of op het hoofd van die [slachtoffer] te richten en/of daarmee te slaan, en/of
- daarbij te roepen "Rolex".