ECLI:NL:RBMNE:2025:6552

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 december 2025
Publicatiedatum
8 december 2025
Zaaknummer
16/044943-24E
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en vrijspraak voor schuld

Op 5 februari 2024 vond er een verkeersongeval plaats in IJsselstein waarbij een voetganger, de heer [slachtoffer], werd aangereden door de verdachte, die onder invloed van cannabis zou hebben gereden. De rechtbank heeft de verdachte beschuldigd van meerdere feiten, waaronder het veroorzaken van een dodelijk ongeval en het verlaten van de plaats van het ongeval. Tijdens de zitting op 25 november 2025 werd de zaak inhoudelijk behandeld. De officier van justitie eiste een veroordeling, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte schuld had aan het ongeval, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij onder invloed van cannabis reed en dat hij de voetganger geen voorrang had moeten verlenen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de meeste beschuldigingen, maar vond hem wel schuldig aan het in hulpeloze toestand achterlaten van het slachtoffer. De rechtbank legde een taakstraf van 50 uur op, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland op 9 december 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats: Utrecht
Parketnummer: 16/044943-24E
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 9 december 2025 in de strafzaak van:
[verdachte],
geboren op [1995] in [geboorteplaats] ,
verblijvende op het adres [adres] te [woonplaats] ,
hierna: de verdachte.

1.Zitting

De strafzaak van de verdachte is inhoudelijk behandeld op de openbare zitting van 25 november 2025.
Op de zitting waren aanwezig:
  • de verdachte;
  • de officier van justitie: mr. V. Boelhouwers;
  • de advocaat van de verdachte: mr. Y. Bouchikhi;
  • [nabestaande 1] , nabestaande van het slachtoffer [slachtoffer] ;
  • [nabestaande 2] , nabestaande van het slachtoffer [slachtoffer] .

2.Tenlastelegging

De officier van justitie beschuldigt de verdachte ervan dat hij, samengevat:
feit 1 primair
op 5 februari 2024 in IJsselstein als bestuurder van een motorrijtuig, na gebruik van cannabis, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door – nadat hij bij een T-kruispunt was afgeslagen - niet tijdig of onvoldoende heeft gezien dat een voetganger, de heer [slachtoffer] aan het oversteken was, geen voorrang heeft verleend, niet heeft geremd of uitgeweken en tegen de heer [slachtoffer] is aangereden, waardoor die is overleden;
feit 1 subsidiair
op 5 februari 2024 in IJsselstein als bestuurder van een voertuig, na gebruik van cannabis, door het hiervoor genoemde weggedrag gevaar of hinder heeft veroorzaakt op de weg, de Televisiebaan, waardoor hij tegen [slachtoffer] is gebotst en/of aangereden;
feit 2
op 5 februari 2024 in IJsselstein een voertuig heeft bestuurd na gebruik van THC, terwijl het gehalte in zijn bloed van die stof 3,6 microgram per liter bedroeg;
feit 3
op 5 februari 2024 in IJsselstein, na een verkeersongeval te hebben veroorzaakt, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat [slachtoffer] , aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten.
De volledige tekst van de beschuldiging staat in bijlage I bij dit vonnis.

3.Vrijspraak en bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat kan worden bewezen dat de verdachte de feiten 1 primair, 2 en 3 heeft gepleegd.
De standpunten van de officier van justitie worden – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken in paragraaf 3.3.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte verzoekt de rechtbank om de verdachte vrij te spreken van de feiten 1 primair, 1 subsidiair, feit 2 en feit 3.
De advocaat van de verdachte voert verschillende verweren over het bewijs. Deze worden - voor zover van belang voor de beoordeling - hierna besproken onder paragraaf 3.3.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Het verkeersongeval op 5 februari 2024
Op 5 februari 2024 vond omstreeks 20:02 uur een verkeersongeval plaats op de Televisiebaan in IJsselstein tussen een witte bestelauto (met de verdachte als bestuurder) en een voetganger, dhr. [slachtoffer] . Dhr. [slachtoffer] is daarbij ernstig gewond geraakt. Na de aanrijding is de verdachte doorgereden. Omstanders hebben de hulpdiensten ingeschakeld, waarna dhr. [slachtoffer] naar het ziekenhuis is vervoerd. Daar is hij op [2024] op 78-jarige leeftijd aan zijn verwondingen komen te overlijden.
Op de avond van het ongeval, om 21:14 uur, heeft de broer van verdachte telefonisch contact opgenomen met de politie omdat verdachte zichzelf bij de politie wilde melden, waarna verdachteom 21:40 uur is aangehouden op het politiebureau in Nieuwegein.
De toedracht van het ongeval
Niet ter discussie staat dat de verdachte op 5 februari 2024 omstreeks 20:02 uur vanaf De Baan in IJsselstein met zijn bestelauto is afgeslagen naar de Televisiebaan. Hoewel de politie er vanuit is gegaan dat verdachte daarbij uit noordelijke richting kwam, heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij uit zuidelijke richting – ‘vanaf de trambaan’ – kwam. Op dat moment was het reeds donker. Het kruispunt tussen De Baan en de Televisiebaan kent drie zebrapaden. Verdachte is het eerste zebrapad, gelegen op De Baan, over gereden en wilde daarna rechtsaf slaan de Televisiebaan op. Daarbij heeft hij, naar eigen zeggen, zijn knipperlicht aangezet en gekeken of er iemand op het zebrapad liep. Vervolgens is hij rechtsaf geslagen, waarbij hij het slachtoffer met zijn auto heeft geraakt. Hoewel niet geheel duidelijk is geworden waar het slachtoffer zich op het moment van de botsing precies bevond, volgt uit de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] dat het slachtoffer niet op het zebrapad liep terwijl hij overstak, maar vermoedelijk iets daarvoor, aan de zijde van de Televisiebaan. Verdachte zegt niet geweten te hebben wat hij precies heeft geraakt en dat hij in shock is doorgereden. Hij heeft zijn auto iets verderop aan het Omroepplein geparkeerd waarna hij naar zijn moeder is gelopen die daar vlakbij woonde.
Het juridisch kader van artikel 6 WVW
De vraag die de rechtbank in deze zaak moet beantwoorden, is of de verdachte schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW) heeft gehad aan het ongeval. Voor een bewezenverklaring is vereist dat vast komt te staan dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat een aan zijn schuld te wijten ongeval heeft plaatsgevonden. Bij de beoordeling van de vraag of een verdachte schuld heeft aan een ongeval in de zin van artikel 6 WVW komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het komt er daarbij op aan of de verdachte tekortschoot in vergelijking met een gemiddelde andere persoon in vergelijkbare omstandigheden en met een vergelijkbare hoedanigheid. Daarnaast is het zo dat niet alleen al uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van een dergelijke mate van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
In zijn algemeenheid kan niet worden aangegeven of een enkele verkeersfout voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van dit wetsartikel. Van schuld in de zin van dit wetsartikel is pas sprake in geval van (ten minste) een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
Een tijdelijke onoplettendheid in het verkeer hoeft nog geen schuld op te leveren in de zin van artikel 6 WVW. Zo heeft de Hoge Raad overwogen dat uit de enkele omstandigheid dat een verdachte een verkeersdeelnemer aan wie hij voorrang had moeten verlenen niet heeft gezien - hoewel deze voor hem wel zichtbaar moet zijn geweest en de verdachte zijn rijgedrag daarom moet hebben kunnen afstemmen - niet volgt dat hij zich “aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig heeft gedragen” als bedoeld in artikel 6 WVW. De achtergrond van deze rechtspraak is dat van iedere verkeersdeelnemer mag worden verwacht dat hij zijn gedrag afstemt op (onder meer) andere, voor hem zichtbare of te verwachten verkeersdeelnemers aan wie hij voorrang moet verlenen of met wie hij in zijn rijgedrag rekening moet houden. Maar als aannemelijk is geworden dat hij daadwerkelijk heeft gekeken of sprake was van zo’n andere verkeersdeelnemer maar hij deze toch niet heeft gezien, kan niet zonder meer worden gezegd dat hij in vergelijking met een gemiddelde verkeersdeelnemer aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag heeft vertoond.
Aan de andere kant kan uit deze rechtspraak ook niet als algemene regel worden afgeleid dat schuld in de zin van artikel 6 WVW in geen geval kan worden bewezenverklaard als de gedraging van de verdachte die heeft geleid tot het ongeval, haar aanleiding vindt in uitsluitend een enkel moment van onoplettendheid. Het gaat om de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de verkeerssituatie. Sommige verkeerssituaties kunnen immers zodanige aandacht vergen dat ook een kort moment van onoplettendheid als aanmerkelijk of zeer onvoorzichtig kan worden aangemerkt.
3.3.1.
Vrijspraak van feit 1 primair (art. 6 WVW) en subsidiair (art. 5 WVW) en vrijspraak van feit 2 (rijden onder invloed van cannabis)
Het openbaar ministerie verwijt de verdachte onder meer dat hij onder invloed van cannabis (THC) heeft gereden, dat hij zich er onvoldoende van heeft vergewist dat een voetganger de weg overstak, en dat hij die voetganger geen voorrang heeft verleend. Vervolgens heeft hij volgens het Openbaar Ministerie nagelaten tijdig te remmen of uit te wijken voor die voetganger, waarna hij tegen hem aan is gereden, met diens dood tot gevolg.
De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Het gebruik van cannabis
Een belangrijk onderdeel van de tenlastelegging is de vraag of de verdachte ten tijde van het ongeval onder invloed was van (teveel) cannabis. Een paar uur na het ongeval, om 22:25 uur, is van verdachte bloed afgenomen om te onderzoeken of verdachte onder invloed van drugs was. Uit het daarna uitgevoerde bloedonderzoek bleek dat op dat moment in het bloed van verdachte 3,6 microgram cannabis (THC) per liter bloed aanwezig was. De grenswaarde voor het gebruik van cannabis in het verkeer bedraagt, indien geen andere verboden stoffen gelijktijdig zijn gebruikt (‘enkelvoudig gebruik’), 3,0 microgram cannabis (THC) per liter bloed. Dit betekent dat er op het moment van bloedafname (dus om 22:25 uur) een te hoog THC-gehalte in het bloed zat.
De vraag is of buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte de cannabis heeft gerookt voordat hij het voertuig bestuurde. De bloedafname is immers van een paar uur na het ongeval en de verdachte is niet ter plaatse aangehouden of staande gehouden. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij na het ongeval is doorgereden en vervolgens naar het huis van zijn moeder is gelopen en daar, uit schrik, een hijs heeft genomen van iets wat de buurman aan het roken was, waarvan hij dacht dat het een sigaret was, maar wat een joint bleek te zijn.
De buurman heeft als getuige bij de rechter-commissaris verklaard dat hij op 5 februari 2024 aan het begin van de avond, of rond 19:00/20:00 uur, een joint rookte voor zijn deur toen hij de verdachte aan zag komen lopen. De getuige heeft verklaard dat de verdachte zijn joint uit zijn handen trok en deze zelf begon te roken, en dat de verdachte daarna opeens weg was.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het bevreemdt dat verdachte niet eerder heeft verklaard over het blowen bij de buurman, maar die enkele bevreemding is onvoldoende om de, met de verklaring van een getuige gestaafde verklaring van verdachte als ongeloofwaardig ter zijde te stellen.
De politie heeft wel in de middenconsole van de auto van verdachte een half opgerookte joint aangetroffen, maar ook dit is onvoldoende om vast te kunnen stellen dat verdachte onder invloed van drugs heeft gereden. Verdachte zelf heeft verklaard dat die joint van een aantal weken eerder was, toen verdachte een feestje had gehad en er zijn geen getuigen die verdachte hebben zien rijden terwijl (of nadat) hij een joint rookte. Verder blijkt niet uit het dossier dat de verbalisanten de joint in de auto aangestoken / warm hebben aangetroffen of dat er een drugsgeur in de auto van de verdachte aanwezig was.
Gelet op dit alles kan de rechtbank dus niet met voldoende zekerheid vaststellen en kan dus ook niet bewezen worden dat de verdachte ten tijde van het ongeval onder invloed was van (teveel) cannabis. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van dit onderdeel van het onder feit 1 primair ten laste gelegde. Dit betekent dat verdachte ook wordt vrijgesproken van het onder feit 2 ten laste gelegde.
Had de verdachte het slachtoffer voorrang moeten verlenen
De rechtbank zal de verdachte ook vrijspreken van het verwijt dat hij het slachtoffer voorrang had moeten verlenen. Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verklaren dat het slachtoffer niet op het zebrapad liep en er bevindt zich in het dossier geen bewijs dat het slachtoffer wel óp een voetgangersoversteekplaats liep op het moment dat hij door verdachte werd geraakt. Op grond van artikel 49 lid 2 van het Reglement Verkeersregels en Verkeersteken 1990 (‘RVV’) had het slachtoffer, indien hij zich niet op de voetgangersoversteekplaats bevond, geen voorrang op verdachte.
Heeft verdachte zich onvoldoende vergewist van de aanwezigheid van het slachtoffer en had hij moeten remmen of uitwijken
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook dient te worden vrijgesproken van het verwijt dat hij zich onvoldoende heeft vergewist van de aanwezigheid van het slachtoffer op de rijbaan. Het dossier bevat weinig informatie over wat is voorafgegaan aan het ongeval. Uit de getuigenverklaringen en de rijproeven volgt alleen dat de verdachte niet te hard reed. En verder is er alleen de verklaring van verdachte. Hij verklaart dat hij niet te hard heeft gereden, zijn knipperlicht heeft aangedaan en goed heeft gekeken voordat hij rechtsaf sloeg.
Daar komt bij dat het donker was en het slachtoffer zich bevond op een deel van de weg waar verdachte hem niet hoefde te verwachten. Het slachtoffer moet op enig moment voor de verdachte wel zichtbaar geweest zijn, maar uit het dossier kan niet meer worden afgeleid dan dat de verdachte hem uiteindelijk niet gezien heeft, terwijl hij het slachtoffer uiteindelijk wel had moeten kunnen zien.
Dat betekent dat er wel sprake was van enige onoplettendheid, maar in de gegeven omstandigheden is het alleen niet (tijdig) zien van het slachtoffer, zonder dat er verder iets over kan worden vastgesteld, onvoldoende om vast te stellen dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend rijgedrag heeft vertoond. In zo’n situatie kan verdachte ook niet worden verweten dat hij niet tijdig heeft geremd of is uitgeweken voor het slachtoffer.
Dat betekent dat niet kan worden bewezen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. De verdachte wordt daarom van het feit waar zij onder feit 1 primair van wordt beschuldigd, vrijgesproken.
Evenmin kan geoordeeld worden dat verdachte zich in het verkeer zo heeft gedragen dat gevaar op de weg werd of kon worden veroorzaakt of het verkeer op die weg werd of kon worden gehinderd. Dat er uiteindelijk een ongeval heeft plaatsgevonden is voor die beoordeling niet relevant; het gaat om de concrete gedragingen van de verdachte en ook hier geldt dat op basis van het dossier alleen kan worden vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer uiteindelijk niet heeft gezien, maar niet dat hij iets heeft gedaan dat gevaar op de weg heeft veroorzaakt of kon veroorzaken. Dat betekent dat hij ook wordt vrijgesproken van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde.
De rechtbank hecht eraan op te merken zich er zeer van bewust te zijn dat het verkeersongeval grote, onuitwisbare gevolgen heeft gehad voor de nabestaanden van dhr. [slachtoffer] . Zijn overlijden heeft onherstelbaar leed bij de nabestaanden tot gevolg gehad. [nabestaande 2] heeft op zitting duidelijk gemaakt hoe zwaar het weegt dat zij nooit afscheid hebben kunnen nemen van hun dierbare, en dat zij het als familie kwetsend en zwaar vonden dat de verdachte een beroep deed op zijn zwijgrecht, omdat zij daardoor al 21 maanden niet weten wat er precies is gebeurd. De onwetendheid was voor hun zwaar.
Het is uitermate tragisch dat het slachtoffer door dit noodlottig ongeval is overleden. Zoals [nabestaande 2] al treffend verwoordde op de zitting: deze zaak kent alleen maar verliezers. Deze omstandigheden kunnen echter geen rol spelen bij de beoordeling van het bewijs. Daar moet de rechtbank alleen beoordelen of op basis van het dossier buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte gedaan heeft waar hij van wordt beschuldigd.
3.3.2.
Bewijs ten aanzien van feit 3
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte het slachtoffer na het ongeval in een hulpbehoevende toestand heeft achtergelaten. Dat oordeel steunt op de in de bijlage II genoemde bewijsmiddelen. Hoewel verdachte heeft verklaard niet precies te hebben geweten wat hij heeft geraakt, had hij, gelet op de plaats van het ongeval en de direct zichtbare, aanzienlijke schade aan zijn auto, redelijkerwijs moeten vermoeden dat hij een persoon aanreed die als gevolg daarvan letsel had opgelopen. Door op dat moment door te rijden en niet te stoppen, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan dit feit.
Voor het in hulpeloze toestand achterlaten van iemand geldt niet dat een verdachte zich er nog op kan beroepen dat hij zich later nog gemeld heeft bij de politie (de inkeerbepaling van artikel 184 WVW is niet van toepassing).
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
op 5 februari 2024, te IJsselstein als
bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto), betrokken bij een verkeersongeval op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de Televisiebaan (nabij het T-kruispunt De Baan –
Televisiebaan), de plaats van dat ongeval heeft verlaten,
terwijl daardoor, naar hij (verdachte) redelijkerwijs moest vermoeden, een
ander (te weten [slachtoffer] ) aan wie bij dat ongeval letsel was
toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten.
De rest van de tekst van de beschuldiging kan niet worden bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De taal- en/of schrijffouten die in de tekst van de beschuldiging voorkomen zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Dit benadeelt de verdachte niet.

4.Kwalificatie en strafbaarheid

4.1.
KwalificatieHet bewezen feit levert het volgende strafbare feit op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel c van de Wegenverkeerswet 1994
4.2.
Strafbaarheid feit en verdachteHet feit en de verdachte zijn strafbaar.

5.Straf

5.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie eist dat de verdachte voor feit 1 primair, feit 2 en feit 3 wordt veroordeeld tot:
- een gevangenisstraf van 4 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- een taakstraf van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis als de verdachte deze taakstraf niet of niet goed uitvoert;
- een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen (rijontzegging) van 3 jaar, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs al ingevorderd of ingehouden is.
5.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte voert aan dat de verdachte spijt heeft van hetgeen is voorgevallen en verzoekt de rechtbank om bij een veroordeling rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De advocaat voert aan dat hij geen meerwaarde ziet in een rijontzegging van 3 jaar, zoals gevorderd door de officier van justitie.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank legt aan de verdachte voor feit 3 een taakstraf op van 50 uur en zal hieronder uitleggen hoe zij tot deze straf komt.
Bij het bepalen van deze straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van het gepleegde feit. De verdachte heeft op 5 februari 2024 in IJsselstein, het slachtoffer – dat hij niet had zien oversteken – aangereden met zijn auto en is toen doorgereden, waarbij hij het slachtoffer in hulpeloze toestand heeft achtergelaten. Hoewel niet kan worden bewezen dat de verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval of gevaar op de weg heeft veroorzaakt, neemt de rechtbank het de verdachte wel zeer kwalijk dat hij zich niet om het slachtoffer heeft bekommerd, terwijl hij had moeten weten dat hij een persoon had aangereden. Er waren weliswaar andere mensen aanwezig om het slachtoffer ter plekke te helpen, maar dat maakt dit niet minder erg. Het feit dat de verdachte is doorgereden draagt bovendien bij aan de grote gevoelens van onbegrip die zijn ontstaan bij de nabestaanden van het slachtoffer.
De rechtbank heeft ook gekeken naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Zij heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van de verdachte van 16 oktober 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Het strafblad werkt dus niet strafverzwarend, maar dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor verkeersfeiten betekent ook niet dat dit strafverminderend werkt.
Tot slot heeft de rechtbank gekeken naar de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, en de rechtbank ziet dat er vaak taakstraffen worden opgelegd.
Gelet op dit alles, legt de rechtbank aan de verdachte een taakstraf voor de duur van 50 uren op, te vervangen door 25 dagen hechtenis indien verdachte die niet of niet goed zou uitvoeren. Omdat de rechtbank van oordeel is dat alleen feit 3 (het in hulpeloze toestand achterlaten) bewezen kan worden, komt zij tot een lagere straf dan door de officier van justitie geëist.

6.Toegepaste wetsartikelen

De opgelegde straf is gebaseerd op de volgende wetsartikelen:
  • artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht;
  • artikelen 7 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.

7.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat de verdachte de feiten 1 primair, 1 subsidiair en 2 heeft gepleegd en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat de verdachte feit 3 heeft gepleegd, zoals hierboven in paragraaf 3.4. is omschreven;
- verklaart het overige dat in de beschuldiging staat niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in paragraaf 4.1. is vermeld;
strafbaarheid verdachte
- verklaart de verdachte strafbaar voor het onder paragraaf 3.4. bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte voor feit 3 tot een
taakstraf van 50 uren;
- beveelt dat indien de verdachte taakstraf niet of niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 25 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.E. van den Brink, voorzitter, mr. N.P.J. Janssens en mr. T.M. Sanders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. van der Steege, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 9 december 2025.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 5 februari 2024, te IJsselstein, in elk geval in Nederland, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto),
daarmede rijdende over de weg, de Televisiebaan (nabij het T-kruispunt De Baan –
Televisiebaan), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans
aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- na voorafgaand gebruik van cannabis en/of
- ( nadat hij, verdachte, bij voornoemd T-kruispunt linksaf was geslagen om zijn weg
over de Televisiebaan te vervolgen) zich er (daarbij) niet, althans niet tijdig en/of in
onvoldoende mate van te vergewissen dat een voetganger, te weten [slachtoffer]
doende was voornoemde Televisiebaan – gezien verdachtes (rij)richting
van links naar rechts – over te steken, althans die zich (daartoe) op die
Televisiebaan bevond en/of
- ( daarbij) geen voorrang te verlenen aan die [slachtoffer] , althans die [slachtoffer]
niet voor te laten gaan en/of
- ( vervolgens) niet tijdig, althans niet tijdig en/of voldoende af te remmen en/of
niet, althans niet tijdig en/of voldoende uit te wijken voor voornoemde [slachtoffer]
en/of
- ( vervolgens) op/tegen die [slachtoffer] te botsen en/of aan te rijden, waardoor
die [slachtoffer] op [2024] is overleden,
terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste,
tweede, derde, vierde of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het
feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde,
zevende of negende lid van genoemde wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 5 februari 2024, te IJsselstein, althans in Nederland, als
bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto), daarmee rijdende op de weg, de
Televisiebaan (nabij het T-kruispunt De Baan – Televisiebaan),
- na voorafgaand gebruik van cannabis en/of
- ( nadat hij, verdachte, bij voornoemd T-kruispunt linksaf was geslagen om zijn weg
over de Televisiebaan te vervolgen) zich er (daarbij) niet, althans niet tijdig en/of in
onvoldoende mate heeft vergewist dat een voetganger, te weten [slachtoffer]
doende was voornoemde Televisiebaan – gezien verdachtes (rij)richting
van links naar rechts – over te steken, althans die zich (daartoe) op die
Televisiebaan bevond en/of
- ( daarbij) geen voorrang heeft verleend aan die [slachtoffer] , althans die [slachtoffer]
niet voor heeft laten gaan en/of
- ( vervolgens) niet tijdig, althans niet tijdig en/of voldoende heeft afgeremd en/of
niet, althans niet tijdig en/of voldoende is uitgeweken voor voornoemde [slachtoffer]
en/of
- ( vervolgens) op/tegen die [slachtoffer] is gebotst en/of aangereden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
2.
hij, op of omstreeks 5 februari 2024, te IJsselstein, althans in Nederland, een
voertuig, te weten een bedrijfsauto, heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen
besturen na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en
geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid
van de Wegenverkeerswet 1994, te weten THC, terwijl ingevolge een onderzoek in
de zin van artikel 8 van genoemde Wet, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof
vermelde meetbare stof 3,6 microgram per liter bedroeg, in elk geval een gehalte
hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde
grenswaarde;
3.
hij, op of omstreeks 5 februari 2024, te IJsselstein, althans in Nederland, als
bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto), betrokken bij en/of door wiens
gedraging een verkeersongeval is veroorzaakt op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de Televisiebaan (nabij het T-kruispunt De Baan –
Televisiebaan), de plaats van dat ongeval heeft verlaten,
terwijl daardoor, naar hij (verdachte) wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een
ander (te weten [slachtoffer] ) aan wie bij dat ongeval letsel was
toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten.
Bijlage II: Bewijsmiddelen [1]
Ten aanzien van feit 3:
- de
verklaring van de verdachte op de zittingvan 25 november 2025:
Op 5 februari 2024 reed ik op de Televisiebaan in IJsselstein. Rondom een zebrapad hoorde ik een klap. Ik heb gezien dat ik iets geraakt had, het glas van mijn auto was kapot. Toen ben ik doorgereden.
-
een proces-verbaal van bevindingenvan 14 november 2024, inhoudende het proces-verbaal aanrijding misdrijf, pagina 8 e.v.:
Locatie ongeval:
Datum: 5 februari 2024, om 20:02 uur
Adres: Televisiebaan in IJsselstein
Vermoedelijke toedracht:
Voertuig reed vanuit zijde Clinkhoeff de Televisiebaan op. Hier stak voetganger [slachtoffer] over. Deze stak de Televisiebaan over vanuit de richting van het Eurovisieplein in de richting van het Omroepplein.Onduidelijk is of hij dit deed op de voetgangers oversteekplaats of ervoor. Ter hoogte van de fietsstrook aan de zijde van het Omroepplein reed de witte bestelbus [slachtoffer] aan waarna de witte bestelbus doorreed.
Betrokken partijen:
Betrokken voertuig 1, bedrijfsauto [kenteken] Opel Combo-c, bestuurder [verdachte]
Betrokken persoon 2, voetganger [slachtoffer]
Dodelijk slachtoffer:
Bij of kort na het ongeval is onderstaand persoon overleden:
Achternaam: [slachtoffer]
Voornamen: [voornamen]
Geboortedatum: [1946]
-
een proces-verbaal van bevindingenvan 5 februari 2024, inhoudende de verklaring van verbalisant [verbalisant] , pagina 214 e.v.:
Slachtoffer:
Ik zag één persoon aan de linkerkant van de fietsstrook liggen. Ik zag dat het
slachtoffer een mannelijk persoon was. Ik zag dat het slachtoffer zijn ogen gesloten had. Ik zag een plas bloed naast het hoofd liggen. Ik zag dat het bloed bleef stromen. Ik zag dat de borstkast bewoog. Ik hoorde dat het slachtoffer een snurkende ademhaling had. Ik voelde dat het slachtoffer hartslag had.
-
een proces-verbaal van bevindingenvan 5 februari 2024, inhoudende de verklaring van de verdachte ten tijde van het melden bij de politie, pagina 223:
Ik kom mijzelf melden. Ik heb zojuist een aanrijding gehad op de Televisiebaan in IJsselstein. Ik raakte zo in shock dat ik daar rechts afgeslagen ben, de bus geparkeerd heb en direct naar mijn moeder ben gegaan.
-
een proces-verbaal van verhoor getuigevan 5 februari 2024, inhoudende de verklaring van getuige [getuige 2] , pagina 304:
Op 5 februari 2024 reed ik over de Televisiebaan in IJsselstein.
Ik zag dat er een witte bestelbus naderde. Ik zag dat er tegelijkertijd een man op de weg liep. Hij liep niet over het zebrapad, maar ik vermoed iets daarvoor.
Toen de voetganger bijna aan de andere kant van de weg was, zag ik dat de witte bestelbus de voetganger aanreed en hoorde een enorme klap.
Ik zag dat de witte bestelbus vervolgens doorreed en rechts afsloeg het Omroepplein op.