ECLI:NL:RBMNE:2025:6553

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
8 december 2025
Zaaknummer
C/16/581188 / HL ZA 24-251
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande factuur voor de bouw van paardenstallen en bergingen met betrekking tot oplevering en gebreken

In deze zaak vordert eiser, handelend onder de namen [handelsnaam 1] en [handelsnaam 2], betaling van een openstaande factuur van € 21.780,- voor de bouw van twee paardenstallen en bergingen. Eiser stelt dat de oplevering heeft plaatsgevonden, terwijl gedaagde, handelend onder de naam [handelsnaam 3], aanvoert dat er gebreken zijn en dat er geen oplevering heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt dat de oplevering stilzwijgend heeft plaatsgevonden, omdat gedaagde het werk niet binnen een redelijke termijn heeft gekeurd. De rechtbank wijst de vorderingen van gedaagde in reconventie af, waaronder de ontbinding van de overeenkomst en terugbetaling van een eerder betaald bedrag van € 196.020,-. De rechtbank concludeert dat eiser niet tekort is geschoten in zijn verplichtingen en dat gedaagde de factuur moet betalen. Daarnaast worden buitengerechtelijke incassokosten toegewezen en moet gedaagde de proceskosten vergoeden. De rechtbank wijst de vorderingen van gedaagde af en bevestigt de verplichtingen van gedaagde tot betaling aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
Zaaknummer: C/16/581188 / HL ZA 24-251 D/5430
Vonnis van 1 oktober 2025
in de zaak van
[eiser],
handelend onder de naam [handelsnaam 1] en
tevens handelend onder de naam [handelsnaam 2] ,
zaakdoende te [plaats] ,
eisende partij in conventie,
gedaagde partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. G.E. Tip (DAS),
tegen
[gedaagde],
handelend onder de naam [handelsnaam 3] ,
wonende en zaakdoende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. A.A.M. Knol.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 28 augustus 2024 met 13 producties;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende eis in reconventie met 12 producties;
- de conclusie van antwoord in reconventie met productie 14;
- de aanvullende productie 13 van [gedaagde] (video’s);
- de aanvullende producties 15 en 16 van [eiser] ;
- de aanvullende producties 14a tot en met 17
- de mondelinge behandeling van 16 mei 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling op 16 mei 2025 was [eiser] aanwezig, samen met zijn vader. [eiser] werd bijgestaan door mr. Tip. Ook [gedaagde] was aanwezig, samen met de heer [A] en de heer ing. [deskundige 1] (hierna: [deskundige 1] ). [gedaagde] werd bijgestaan door mr. Knol. Mr. Tip en mr. Knol hebben spreekaantekeningen voorgedragen. De rechtbank heeft die spreekaantekeningen in het dossier gevoegd.
1.3.
De rechtbank heeft bepaald dat zij schriftelijk uitspraak zal doen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiser] heeft in opdracht en voor rekening van [gedaagde] voor € 217.000,- inclusief btw twee paardenstallen met twee bergingen gebouwd. [gedaagde] heeft € 21.780,- niet betaald. [eiser] vordert in conventie betaling van dat bedrag met rente en kosten. [gedaagde] is het daar niet mee eens. Zij voert aan dat er geen oplevering heeft plaatsgevonden en dat er gebreken zijn. In reconventie vordert [gedaagde] ontbinding van de overeenkomst, terugbetaling van het door haar betaalde bedrag van € 196.020,- met rente en kosten en verwijdering van de paardenstallen en bergingen op straffe van een dwangsom. [gedaagde] vordert ook dat [eiser] wordt veroordeeld om de door haar geleden en te lijden schade te vergoeden, met verwijzing naar de schadestaatprocedure. [eiser] krijgt van de rechtbank gelijk. Zijn vorderingen in conventie zullen worden toegewezen. De rechtbank zal de vorderingen van [gedaagde] in reconventie afwijzen. [gedaagde] moet in conventie en in reconventie de proceskosten betalen.

3.De beoordeling

in conventie en in reconventie
Het werk is opgeleverd
3.1.
Het bedrag van € 21.780,- is de laatste 10% van de aanneemsom. [eiser] heeft [gedaagde] hiervoor op 20 april 2023 een factuur gestuurd. Partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] die factuur moet betalen bij oplevering. Volgens [gedaagde] is van oplevering geen sprake. Zij voert aan dat zij [eiser] steeds heeft gewezen op gebreken en dat het werk nooit is goedgekeurd. [eiser] is het daar niet mee eens. Hij vindt dat het werk op 27 november 2023 is opgeleverd en anders daarna door stilzwijgende aanvaarding door [gedaagde] .
3.2.
Op grond van artikel 7:758 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) wordt het werk als opgeleverd beschouwd na de aanvaarding daarvan door de opdrachtgever (in dit geval [gedaagde] ). De oplevering kent twee elementen: de aannemer moet te kennen geven dat het werk klaar is om te worden opgeleverd en de opdrachtgever moet het werk (al dan niet onder voorbehoud) aanvaarden. Artikel 7:758 lid 1 BW legt de verantwoordelijkheid voor het controleren van de deugdelijkheid van het werk bij de opdrachtgever. Als hij of zij het werk niet binnen een redelijke termijn keurt, wordt ervan uitgegaan dat de opdrachtgever het werk stilzwijgend heeft aanvaard.
3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] voldoende onderbouwd dat hij het werk heeft opgeleverd. Of dit op 27 november 2023 is gebeurd, laat de rechtbank in het midden. Er is in ieder geval sprake van stilzwijgende oplevering. [eiser] heeft [gedaagde] in een brief van 6 december 2023 laten weten dat hij alle klachten heeft opgelost en dat het werk is afgerond:

Alle punten van de lijst van 21-09-2023 en de lijst van 07-11-2023 zijn inmiddels afgerond. Hiervan hebben wij ook fotomateriaal en deze zullen wij u desgewenst ook toesturen. Wij willen u erop wijzen dat wij op 22-09-2023 een afspraak gemaakt hebben dat wij alle punten zo snel mogelijk en binnen onze macht op zouden lossen. Inmiddels zijn deze afgerond.
Als u zich hier ook in kunt vinden, dan zie ik graag de betaling van de factuur [nummer] binnen 7 dagen tegemoet.
In februari 2024 heeft de advocaat van [eiser] [gedaagde] nog twee brieven gestuurd waaruit volgt dat het werk volgens [eiser] is opgeleverd. In die brieven sommeert [eiser] [gedaagde] tot betaling van de laatste factuur van € 21.780,-. Volgens [gedaagde] heeft zij deze brieven ontvangen. Het had [gedaagde] dus duidelijk kunnen en moeten zijn dat het werk volgens [eiser] was voltooid. Het lag op dat moment op de weg van [gedaagde] om het werk binnen een redelijke termijn te keuren en vervolgens te aanvaarden of te weigeren. Dat heeft [gedaagde] niet gedaan. Hoewel zij de paardenstallen en de bergingen al sinds mei 2023 in gebruik had genomen, heeft zij pas per e-mail van 4 maart 2024 aan [eiser] laten weten dat het werk
niet aan de daaraan te stellen eisen zou voldoen en dat zij dit op een later moment nog zou onderbouwen:

De door [eiser] gebouwde stallen voldoen - kort gezegd - niet aan de daaraan te stellen eisen. Het dient geen doel om daarover op dit moment nader uit te wijden. Zodra ik dat gespecificeerd (en onderbouwd) kan doen, verneemt u van mij, anders blijven wij hangen in algemeenheden als 'punten' en 'lekkages' die wel of niet zijn besproken en opgelost.
Vervolgens heeft het nog tot 5 april 2025 geduurd voordat [gedaagde] een nadere onderbouwing van haar standpunt naar [eiser] heeft gestuurd. Die onderbouwing bestaat alleen uit een verklaring van de heer [B] van [bedrijf] B.V. van 20 maart 2024, waaruit zou moeten blijken dat de paardenstallen en de bergingen niet wind- en waterdicht zijn (waarover later meer). [eiser] heeft die verklaring betwist en heeft dat op 31 mei 2024 ook kenbaar gemaakt aan [gedaagde] . Daarna heeft [gedaagde] opnieuw lange tijd niets van zich laten horen. Zij had op 5 april 2025 nog aangekondigd dat zij een bouwkundig rapport aan [eiser] zou nasturen, maar dat heeft zij niet meer gedaan. [gedaagde] heeft pas tijdens deze procedure (met een deskundigenrapport) toegelicht waarom het werk volgens haar gebrekkig is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] het werk daarmee niet binnen een redelijke termijn laten keuren. De rechtbank stelt dan ook vast dat [gedaagde] het werk stilzwijgend heeft aanvaard.
3.4.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat partijen hebben afgesproken dat het werk pas kon worden opgeleverd als de gemeente de paardenstallen en de bergingen had goedgekeurd, wat volgens [gedaagde] nog niet is gebeurd. Deze stellingen zijn door [eiser] betwist en door [gedaagde] verder onvoldoende onderbouwd. Zij heeft alleen een e-mail van 30 april 2024 ingediend, waarin zij het volgende aan [eiser] schrijft:

Tevens is er besproken dat [eiser] de tijd heeft tot en met 31 mei 2023 om alle werkzaamheden te verrichten en er een voor oplevering kan plaatsvinden na goedkeuring van de gemeente. (…)”.
Uit deze e-mail blijkt nog niet dat de goedkeuring van de gemeente voor [gedaagde] een voorwaarde voor de oplevering was en dat [eiser] met die voorwaarde akkoord is gegaan. Het verweer kan [gedaagde] daarom niet helpen.
3.5.
De rechtbank komt tot de conclusie dat [eiser] de paardenstallen en de bergingen heeft opgeleverd. De factuur van € 21.780,- inclusief btw is daarmee opeisbaar geworden. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom de overeenkomst niet wordt ontbonden en waarom [gedaagde] de factuur moet betalen.
Juridisch kader: ontbinding
3.6.
Op grond van artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Volgens lid 2 van hetzelfde artikel ontstaat de bevoegdheid tot ontbinding pas wanneer de schuldenaar in verzuim is, tenzij nakoming blijvend of tijdelijk onmogelijk is. Omdat [gedaagde] zich op ontbinding beroept, is zij degene die moet onderbouwen (en zo nodig, moet bewijzen) dat aan de vereisten voor ontbinding is voldaan.
[eiser] hoefde geen constructieberekeningen aan te leveren
3.7.
Volgens [gedaagde] is [eiser] tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst, omdat hij geen constructieberekeningen bij de gemeente heeft aangeleverd. Daardoor is volgens [gedaagde] onduidelijk of de constructie van de stallen en bijgebouwen veilig is en voldoet aan de daaraan te stellen eisen. [eiser] betwist dat hij de constructieberekeningen had moeten aanleveren. Volgens [eiser] worden de constructietekeningen gemaakt door de architect die het gebouw tekent en levert hij hiervoor bepaalde informatie aan.
3.8.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat [eiser] de constructieberekeningen zou aanleveren. Dat volgt in ieder geval niet uit de offerte waarmee [gedaagde] akkoord is gegaan. [gedaagde] heeft ter onderbouwing verschillende e-mails van de door haar ingeschakelde architect [architect] ingediend, maar die e-mails zijn niet voldoende. Het enige wat de rechtbank uit die e-mails kan afleiden, is dat [architect] in de veronderstelling was dat [eiser] de constructieberekeningen zou aanleveren. Dat betekent nog niet dat die veronderstelling juist is en dat [eiser] en [gedaagde] dit ook daadwerkelijk zijn overeengekomen. [eiser] heeft uiteindelijk wel constructieberekeningen gemaakt, maar die waren volgens hem bedoeld voor eigen gebruik. Volgens [eiser] maakt hij zulke berekeningen bij elk project, zodat hij weet hoeveel materiaal hij nodig heeft.
Het werk van [eiser] is niet gebrekkig
3.9.
[gedaagde] stelt verder dat [eiser] tekort is geschoten omdat hij gebrekkig werk heeft geleverd. Volgens [gedaagde] zijn er lekkages in de daken en de zijwanden van de bergingen en zijn die lekkages problematisch, omdat de bergingen worden gebruikt als kantoorruimte, kantine en opslag (ook voor spullen van klanten). Verder komt er volgens [gedaagde] via de onderkant van de zijwanden water in de bergingen en zijn er nog andere gebreken. Om haar stellingen te onderbouwen heeft [gedaagde] een deskundigenrapport van [deskundige 1] van 18 november 2024 en een anonieme verklaring van een bevriende aannemer en paardenliefhebber (hierna: de paardenliefhebber) van 10 april 2024 ingediend. Daarnaast heeft zij video’s en een door haarzelf opgesteld verslag van een bespreking met [deskundige 1] en [architect] op 7 mei 2025 ingediend. [gedaagde] verwijst ook nog naar de verklaring van [B] .
3.10.
[eiser] betwist dat het werk gebrekkig is. Volgens [eiser] zijn er in het verleden lekkages en andere klachten geweest, maar die heeft hij na een ingebrekestelling van [gedaagde] van 7 november 2023 allemaal opgelost. Dat er geen gebreken zijn, blijkt volgens [eiser] ook uit een door hem ingediend contra-expertiserapport van het onafhankelijke expertisebureau [deskundige 2] B.V. (hierna: [deskundige 2] ) van 20 januari 2025.
3.11.
Gelet op de betwisting door [eiser] lag het op de weg van [gedaagde] om de door haar gestelde gebreken verder te onderbouwen. Dat heeft zij onvoldoende gedaan. De rechtbank gaat in ieder geval voorbij aan de verklaring van de paardenliefhebber, omdat die verklaring anoniem en niet onafhankelijk is. Ook de verklaring van [B] kan [gedaagde] niet helpen. In die verklaring staat dat het onverantwoord is om de elektravoorzieningen uit te breiden, omdat het gebouw onvoldoende wind- en waterdicht is op de plekken waar de verdeelstations zouden moeten komen. Volgens [eiser] komt aan die verklaring geen betekenis toe, omdat [B] geen onafhankelijke en geen erkende deskundige is op het gebied van elektravoorzieningen. Het lag vervolgens op de weg van [gedaagde] om de deskundigheid en onafhankelijkheid van [B] verder (met stukken) te onderbouwen. Dat heeft [gedaagde] onvoldoende gedaan. De rechtbank laat de verklaring van [B] daarom buiten beschouwing. Dat geldt ook voor de video’s die [gedaagde] heeft ingediend. Op deze video’s is te zien dat water via de zijwanden de bijgebouwen binnenkomt. Bij de indiening van de video’s heeft [gedaagde] gesteld dat deze globaal eind november 2024 zijn gemaakt. Volgens [eiser] gaat het om oude video’s, waarvan hij een deel al op 31 juli 2023 en 1 augustus 2023 van [gedaagde] heeft ontvangen. De herstelwerkzaamheden uit november 2023 zijn volgens [eiser] ook niet op de video’s terug te zien. [gedaagde] heeft hier tijdens de zitting geen duidelijkheid over gegeven. Zij heeft alleen verklaard dat zij op meerdere momenten (vóór en na de herstelwerkzaamheden) video’s heeft gemaakt, waaronder één maand voor de zitting. De rechtbank vindt deze verklaring van [gedaagde] niet geloofwaardig. [gedaagde] heeft niet kunnen aanwijzen welke video’s wanneer zijn gemaakt en heeft de video van één maand voor de zitting niet ingediend. Verder heeft [gedaagde] [eiser] na de herstelwerkzaamheden niet meer op lekkages aangesproken en heeft zij hem hierover geen video’s gestuurd. Sterker nog, [gedaagde] was op 4 maart 2024 nog niet in staat om de gebreken te specificeren (zie onder 3.3.). Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] het in strijd met de waarheid laten voorkomen alsof de video’s na de herstelwerkzaamheden in november 2023 zijn gemaakt. Daarmee schendt [gedaagde] haar plicht om de feiten volledig en naar waarheid aan te dragen. De rechtbank zal de video’s daarom in de verdere beoordeling buiten beschouwing laten.
3.12.
[gedaagde] verwijst ter onderbouwing van de vermeende gebreken nog naar het rapport van [deskundige 1] . In dit rapport staat dat de bijgebouwen niet wind- en waterdicht zijn, dat er planken in en tussen de staalconstructie zitten en dat de gevelbekleding slecht is afgewerkt en kromtrekt door wisselende temperaturen. Volgens [deskundige 1] komt er in geval van slagregen en wind water tussen de gevelplanken door. In het rapport staan ook nog andere gebreken genoemd. Er zijn foto’s in het rapport opgenomen waaruit de gebreken zouden moeten blijken. De rechtbank vindt het rapport van [deskundige 1] onvoldoende. Allereerst blijkt nergens uit dat [eiser] bij het onderzoek door [deskundige 1] is betrokken en dat er hoor- en wederhoor heeft plaatsgevonden. Ten tweede is gebleken dat [deskundige 1] een (groot) deel van de foto’s in het rapport niet tijdens zijn locatiebezoek in oktober 2023 heeft gemaakt. [deskundige 1] heeft tijdens de zitting aangegeven dat hij foto’s van [gedaagde] in het rapport heeft gebruikt. Volgens [eiser] gaat het om oude foto’s, die hij zelf vóór de herstelwerkzaamheden al van [gedaagde] had ontvangen. Door te doen alsof de foto’s in het rapport in oktober 2024 door [deskundige 1] zijn gemaakt, heeft [gedaagde] in strijd gehandeld met haar waarheidsplicht uit artikel 21 Rv. Dat maakt het rapport van [deskundige 1] voor de rechtbank minder betrouwbaar. Ten derde overtuigt de inhoud van het rapport van [deskundige 1] de rechtbank niet. [deskundige 1] heeft tijdens de zitting verklaard dat de mankementen op de oude foto’s van [gedaagde] tijdens zijn locatiebezoek nog steeds aanwezig waren en dat hij dat in het rapport heeft beschreven. Die constatering is verder niet onderbouwd en wordt weersproken door het contra-expertiserapport van [deskundige 2] . Uit dat rapport blijkt dat [deskundige 2] op 30 december 2024 (dus na het locatiebezoek van [deskundige 1] ) op locatie onderzoek heeft gedaan naar de deugdelijkheid van het werk van [eiser] . [gedaagde] was bij dat onderzoek aanwezig. In het rapport schrijft [deskundige 2] dat zij veel van de door [deskundige 1] genoemde gebreken niet heeft geconstateerd. [deskundige 2] zet ook vraagtekens bij de deskundigheid van [deskundige 1] op het gebied van (prefab)stallenbouw. Over de wind- en waterdichtheid van de bijgebouwen schrijft [deskundige 2] het volgende:

De kunststofplanken zitten inderdaad in de staalconstructie geschoven. Dit is conform het ontwerp van [C] en wijkt niet af. De planken zijn van het fabricaat Govaplast zoals voorgeschreven door [C] . Het is inherent dat deze planken door temperatuur invloeden gaan uitzetten, krimpen en dat hierdoor kieren kunnen ontstaan. De planken worden hierdoor vaak nadien nog eens nagesteld. Een dergelijk constructie is redelijk wind en waterdicht. Maar er kan niet worden uitgesloten dat bij harde wind in combinatie met
regen er op water door de wanden heen kan dringen (dit is overigens maar beperkt), dit is inherent aan dit product en het ontwerp van [C] . Daarnaast worden paardenstallen vaak met deze bouwmethodiek samengesteld en is dit geen afwijkend ontwerp/uitvoering. Zie foto 1 en 2.
(…)
Door ons zijn hier geen gebreken ten aanzien van de overeenkomst en/of tekeningen waargenomen.
Dat er na de herstelwerkzaamheden door [eiser] nog steeds lekkages aanwezig zouden zijn, volgt niet uit het rapport van [deskundige 2] . De rechtbank gaat er dan ook van uit dat van lekkages geen sprake meer is. Het door [gedaagde] ingediende verslag van de bespreking met [deskundige 1] en [architect] op 7 mei 2025 is onvoldoende om daar anders over te oordelen. Uit dat verslag blijkt volgens [gedaagde] dat [eiser] ander materiaal (waaronder de dakplaten) heeft gebruikt dan afgesproken, dat [eiser] volgens [architect] grove fouten heeft gemaakt en dat de constructie volgens [architect] absoluut niet wind- en waterdicht kan zijn. De rechtbank vindt het verslag niet overtuigend. [gedaagde] heeft het verslag zelf opgesteld en naar [architect] gestuurd. Als reactie heeft [architect] in een e-mail van 9 mei 2025 aangegeven dat de formulering in haar ogen niet op alle punten helemaal correct en duidelijk is en dat zij daarom in de e-mail haar eigen visie op de rol van [eiser] bij de aanvraag van de Omgevingsvergunning zal beschrijven. Het is de rechtbank niet duidelijk in hoeverre [architect] het met de inhoud van het verslag van [gedaagde] eens is. Die onduidelijkheid komt voor rekening en risico van [gedaagde] . Het verslag kan [gedaagde] daarom niet helpen.
3.13.
[deskundige 2] concludeert in haar rapport dat de werkzaamheden van [eiser] grotendeels voldoen aan de eisen van goed en deugdelijk werk en overeenkomt met de opdracht en de (ontwerp)tekeningen. Volgens [deskundige 2] moeten de volgende punten nog hersteld worden:

Gebouw 1
  • Bindpalen zitten los in de poetsplaats
  • Algemeen na stellen deuren
  • Verankering houten balken aan stalwanden beoordelen en aanpassen
Gebouw 2
  • Balken tussen zadelkamer en kantine kunnen loskomen
  • Algemeen na stellen deuren
  • Verankering houten balken aan stalwanden beoordelen en aanpassen
Stallen
  • Mogelijk nog lekkende voerbakken
  • Bouten van de draaiende delen van de halsterkasten vervangen en afstellen
  • Algemeen na stelen deuren.
[deskundige 2] schat in dat de herstelkosten € 2.459,33 inclusief btw zullen zijn, waarbij zij nog opmerkt dat de post voor het bevestigen van de houten balken slechts is gebaseerd op een aanname. [eiser] stelt zich op het standpunt dat de door [deskundige 2] genoemde punten geen gebreken, maar onderhoudspunten zijn. Volgens [eiser] is het na veelvuldig gebruik van de stallen en bijgebouwen vanzelfsprekend dat er wat onderhoud nodig is. [gedaagde] heeft dit standpunt verder niet tegengesproken. De door [deskundige 2] geconstateerde herstelpunten leveren dan ook geen tekortkoming op.
3.14.
[gedaagde] stelt verder nog dat het werk gebrekkig is, omdat [eiser] de stalen constructie ‘koud’ en zonder waterkerende maatregelen op de stelconplaten heeft geplaatst. Volgens [gedaagde] zijn er hierdoor kieren aan de onderzijde van de zijwanden van de berging en stroomt er via die kieren over de grond water naar binnen. [eiser] betwist dat dit probleem aan hem te wijten is. Hij voert aan dat de stratenmaker de straat 2 centimeter boven de fundering (de stelconplaten) heeft gelegd en te weinig afvoerputten heeft aangebracht, waardoor het water de bijgebouwen in stroomt. Gelet op deze betwisting lag het op de weg van [gedaagde] om verder te onderbouwen dat het probleem wordt veroorzaakt door een gebrek aan de zijde van [eiser] . Dat heeft [gedaagde] niet gedaan. Zij heeft alleen nog naar voren gebracht dat [eiser] de fundering vóór de uitvoering van de werkzaamheden heeft goedgekeurd en haar niet voor de kieren heeft gewaarschuwd. Ook dit standpunt kan [gedaagde] niet helpen, omdat het de rechtbank niet is gebleken dat het probleem te maken heeft met de fundering.
Geen ontbinding, dus ook geen terugbetaling en verwijdering
3.15.
De rechtbank komt tot de conclusie dat [eiser] niet tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst. Daarmee is niet aan de vereisten voor ontbinding voldaan. De rechtbank zal de vordering van [gedaagde] om de overeenkomst te ontbinden dan ook afwijzen. Dat betekent dat de overeenkomst in stand blijft. Daarom zal de rechtbank ook de vorderingen van [gedaagde] afwijzen die zijn gebaseerd op ongedaanmakingsverbintenissen na ontbinding. Dat zijn de vordering tot terugbetaling van € 196.020,- met rente en kosten en de vordering tot verwijdering van de paardenstallen en bergingen met daaraan gekoppeld de dwangsom.
[gedaagde] moet de factuur van € 21.780,- inclusief btw betalen
3.16.
[gedaagde] beroept zich nog op opschorting. Ook dit verweer kan [gedaagde] niet helpen. [gedaagde] mag haar betalingsverplichting alleen opschorten als [eiser] tekort is geschoten in zijn verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst en dat is hier niet het geval. De rechtbank zal [gedaagde] dan ook veroordelen om de factuur van € 21.780,- inclusief btw aan [eiser] te betalen.
Wettelijke handelsrente
3.17.
[eiser] vordert de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over de factuur van € 21.780,- inclusief btw vanaf 28 april 2023 of anders vanaf 24 februari 2024. Op 28 april 2023 was de factuur nog niet opeisbaar, omdat [eiser] het werk toen nog niet had opgeleverd. De rechtbank zal de wettelijke handelsrente toewijzen vanaf 24 februari 2024. Op die dag was de betalingstermijn verstreken uit de sommatie die [eiser] op 8 februari 2024 naar [gedaagde] heeft gestuurd.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.18.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank moet de vordering beoordelen op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag van € 1.201,29 aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
3.19.
[eiser] vordert de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de buitengerechtelijke incassokosten vanaf 4 maart 2024 en anders vanaf de dag van de dagvaarding. Omdat [eiser] niet heeft gesteld wanneer hij de buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt, zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen vanaf de dag van de dagvaarding (28 augustus 2024).
[gedaagde] heeft geen recht op schadevergoeding
3.20.
[gedaagde] vordert nog dat [eiser] wordt veroordeeld om de door haar geleden en nog te lijden schade te vergoeden. Volgens [gedaagde] heeft zij kosten voor noodvoorzieningen gemaakt omdat [eiser] de stallen niet op tijd (binnen drie weken na aanvang van de werkzaamheden) af had. Daarnaast zou zij zeven klanten hebben verloren omdat de nieuwe stallen niet voldeden aan de eisen die haar klanten daaraan stelden. [gedaagde] verzoekt de rechtbank om een verwijzing naar de schadestaatprocedure.
3.21.
De rechtbank zal de vordering van [gedaagde] afwijzen. Voor verwijzing naar de schadestaatprocedure moet eerst vast staan dat [eiser] schadeplichtig is. Vereist is dat [eiser] tekort is geschoten en dat hij met de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst in verzuim is geraakt (artikel 6:74 BW). Van verzuim is in dit geval geen sprake. Uit niets blijkt dat partijen een fatale termijn (van drie weken) hebben afgesproken. Verder heeft [eiser] de klachten van [gedaagde] steeds serieus genomen en (binnen de door [gedaagde] gegeven termijn) herstelwerkzaamheden uitgevoerd. Dat geldt ook voor de klachten die zij in haar ingebrekestelling van 7 november 2023 bij [eiser] heeft gemeld. Kennelijk waren die herstelwerkzaamheden voldoende, want er zijn inmiddels geen gebreken meer in het werk. [eiser] is daarom niet aansprakelijk voor kosten die [gedaagde] mogelijk heeft moeten maken.
Proceskosten
3.22.
[gedaagde] heeft in conventie ongelijk gekregen en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] in conventie worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
140,17
- griffierecht
1.325,00
- salaris advocaat
1.572,00
(2 punten × tarief III)
- nakosten
278,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.315,17
3.23.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten in conventie wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
3.24.
[gedaagde] heeft in reconventie ook ongelijk gekregen en moet daarom de proceskosten betalen. De nakosten in reconventie zijn al meegenomen in de begroting van de proceskosten in conventie (€ 278,- aan totale nakosten). De proceskosten van [eiser] in reconventie worden begroot op € 2.714,- aan salaris advocaat (1 punt x tarief VI).

4.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen:
I. € 21.780,-, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW hierover vanaf 24 februari 2024 tot de dag van volledige betaling;
II. € 1.201,29 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW hierover vanaf 28 augustus 2024 tot de dag van volledige betaling;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 3.315,17, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet op tijd aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, moet [gedaagde] € 92,- extra betalen, plus de kosten van betekening;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
4.4.
verklaart de veroordelingen onder 4.1. tot en met 4.3. uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
4.6.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af;
4.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.714,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
4.8.
verklaart de veroordeling onder 4.7. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.P. Lunter en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2025.