ECLI:NL:RBMNE:2025:6720

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 november 2025
Publicatiedatum
16 december 2025
Zaaknummer
11910115 UV EXPL 25-248
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing loonvordering in kort geding wegens weigering passende arbeid door werknemer

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 21 november 2025, heeft eiser, een werknemer, een kort geding aangespannen tegen zijn werkgever, een besloten vennootschap, met als doel betaling van achterstallig loon. Eiser heeft zich op 25 januari 2023 ziekgemeld, waarna de werkgever het loon heeft stopgezet op 27 januari 2025 en opnieuw op 1 september 2025. Eiser vorderde een bedrag van € 17.325,00, vermeerderd met vakantiegeld en nevenvorderingen. De kantonrechter heeft de vorderingen van eiser afgewezen, omdat voldoende aannemelijk was dat eiser zonder deugdelijke grond passende arbeid heeft geweigerd. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever op basis van artikel 7:629 lid 3 BW het loon mocht stopzetten, aangezien eiser niet voldeed aan zijn verplichting om passende arbeid te verrichten. De kantonrechter benadrukte dat de arbeidsrelatie tijdens ziekte wordt beheerst door de Wet Verbetering Poortwachter, waarbij de adviezen van de bedrijfsarts en arbeidsdeskundige bepalend zijn voor de belastbaarheid van de werknemer. Eiser had de mogelijkheid om een second opinion aan te vragen, maar heeft dit niet gedaan. De kantonrechter concludeerde dat de werkgever de loonbetalingsverplichting terecht had stopgezet en wees de vorderingen van eiser af. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11910115 \ UV EXPL 25-248
Vonnis in kort geding van 21 november 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
procederend in persoon,
tegen
de besloten vennootschap
[gedaagde],
kantoorhoudende in [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. T.E. Houkes.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met bijlagen A tot en met K;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 12.
1.2.
Op 7 november 2025 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. De griffier heeft hier aantekeningen van gemaakt. Op de mondelinge behandeling was aanwezig de heer [eiser] . Hij werd vergezeld door zijn partner, mevrouw [A] , die tevens als tolk in de bron- en doeltalen Engels en Nederlands optrad. Namens [gedaagde] was aanwezig mevrouw [B] , People & Operations Advisor bij [gedaagde] . Zij werd bijgestaan door mr. Houkes.
1.3.
Op de mondelinge behandeling heeft [eiser] zijn vordering onder 1. ingetrokken en het eerste onderdeel van de vordering onder 2. De kantonrechter beslist dus op de loonvordering onder 2. en de (neven)vorderingen onder 3 tot en met 6.
1.4.
Tenslotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.De kern

2.1.
[eiser] werkt sinds 6 december 2021 bij [gedaagde] . Op 25 januari 2023 heeft [eiser] zich ziekgemeld. [gedaagde] heeft in de periode van 27 januari 2025 tot 23 juni 2025 het loon niet betaald. Op 1 september 2025 heeft [gedaagde] de loonbetaling opnieuw gestaakt. [eiser] meent dat [gedaagde] dat niet mocht doen en eist in deze kort gedingsprocedure betaling van achterstallig loon (een bedrag van € 17.325,00), vermeerderd met vakantiegeld, betaling van toekomstig loon en nevenvorderingen. De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiser] af.

3.De beoordeling

Toetsingskader kort geding
3.1.
Een eis in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een gewone rechtszaak niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de eis in een gewone procedure (bodemprocedure) wordt toegewezen. De kanontrechter in kort geding probeert in te schatten of een bodemrechter de vordering waarschijnlijk zal toewijzen. Een kortgeding uitspraak is daarom niet meer dan een voorlopige beslissing waarbij een spoedeisend belang bij de vorderingen aanwezig is.
3.2.
Gelet op de aard van de zaak heeft [eiser] een spoedeisend belang. Daaraan doet niet af dat hij geruime tijd heeft gewacht met het instellen van de loonvordering.
De vordering wordt echter afgewezen omdat het aannemelijk is dat dat ook de uitkomst zal zijn in een gewone procedure. De kantonrechter legt dat hierna uit.
Loonbetaling tijdens ziekte
3.3.
Op grond van het bepaalde in artikel 7:629 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een zieke werknemer, zoals [eiser] , recht op loon gedurende een tijdvak van, in beginsel, 104 weken. Uit artikel 7:629 lid 3, aanhef en onder c, BW volgt dat de werkgever de betaling van het loon mag stopzetten als de zieke werknemer zonder deugdelijke grond weigert passende arbeid te verrichten waartoe de werkgever hem in staat stelt. De verplichting van de werknemer om passende arbeid te verrichten is neergelegd in artikel 7:660a lid 1, aanhef en sub c, BW.
3.4.
De kantonrechter begrijpt uit de stukken [1] dat [gedaagde] met ingang van
27 januari 2025 het loon voor de eerste keer niet heeft doorbetaald en met ingang van 1 september 2025 voor de tweede maal. In de periode van 23 juni 2025 tot 1 september 2025 is het loon wel doorbetaald.
Loonstop of opschorting van het loon?
3.5.
[eiser] stelt dat [gedaagde] het loon niet heeft stopgezet maar opgeschort. Hij leidt dat af uit de brief [gedaagde] van 31 januari 2025 met het onderwerp “
[onderwerp]”. Volgens [eiser] zou de opschorting van kracht blijven totdat hij bij de bedrijfsarts was geweest om de ziekte te bevestigen en dat was op 23 juni 2025. In de visie van [eiser] werd het tot dan opgeschorte loon toen opeisbaar.
3.6.
De kantonrechter volgt [eiser] niet. Nog daargelaten dat met de woorden ‘ [onderwerp] ’ ook het stopzetten van loon bedoeld kan worden [2] schrijft [gedaagde] in haar brief van 31 januari 2025 het volgende:
“In our letter dated January 22, 2025, we informed you that as of January 27, 2025, your wage would be suspended if you failed to perform the appropriate work without a valid reason.
On January 27, 2025, you did not report for the assigned appropriate work without a valid reason.
(…)
I would like to point out that if you disagree with the company doctor’s assessment, you may request a second opinion from the company doctor or request a new expert opinion from the UWV.
(…)
By failing to perform the appropriate work offered without a valid reason, you are hindering and delaying you reintegration process. As a result, [gedaagde] had compelled, as announced, to suspend your salary as of January 27, 2025, in accordance with Article 7:629, paragraph 3, under c of the Civil Code, until such time as you fulfill all your reintegration obligations.
(…).”
Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter kan er geen misverstand over bestaan dat [gedaagde] met de expliciete verwijzing naar artikel 7:629 lid 3 sub c BW doelt op de daarin genoemde sanctie waarbij [eiser] zijn aanspraak op loon verliest als hij zonder geldige reden geen passende werkzaamheden verricht. Die verwijzing staat ook in de brief van [gedaagde] van 29 augustus 2025 [3] waarin overigens de niet mis te verstane term ‘Termination of salary’ wordt gehanteerd.
3.7.
[eiser] heeft tijdens de zitting nog gesteld dat [gedaagde] haar eigen regels niet is nagekomen, namelijk dat het
stopzettenvan het loon in drie stappen -
warning,
suspensionen
termination- moest gaan. Ook deze stelling volgt de kantonrechter niet. [gedaagde] heeft immers onweersproken gesteld dat de regels waarover [eiser] het tijdens de zitting had, betrekking hebben op de situatie waarin een werknemer
niet bij de bedrijfsarts verschijnten
geenbetrekking hebben op de situatie waarin een werknemer
niet op de werkvloer verschijnt om passend werk te verrichten. Gelet hierop mocht [eiser] er niet gerechtvaardigd vanuit gaan dat [gedaagde] het loon slechts zou opschorten toen hij niet op de werkvloer verscheen om passende arbeid te verrichten. In artikel 7:629 lid 7 BW staat dat een werkgever een werknemer onverwijld in kennis moet stellen van de reden voor de loonstop voordat het loon stopgezet kan worden en aan die wettelijke eis heeft [gedaagde] voldaan. Zij heeft [eiser] zowel op 22 januari 2025 [4] als op 29 augustus 2025 te kennen gegeven dat de betaling van het loon zal worden stopgezet als [eiser] niet op 27 januari 2025 dan wel 1 september 2025 op het werk verschijnt om de passende werkzaamheden te verrichten.
Voldoende aannemelijk dat [gedaagde] het loon terecht heeft stopgezet
3.8.
Voor zover [eiser] heeft willen zeggen dat hij recht heeft op loon omdat hij medisch gezien niet in staat was (en is) om passende arbeid te verrichten, overweegt de kantonrechter het volgende.
3.9.
De arbeidsrelatie tijdens de periode van ziekte van de werknemer wordt beheerst door de Wet Verbetering Poortwachter. In dat kader zijn de rapportages van de bedrijfsarts en de arbeidsdeskundige bepalend bij het vaststellen van de belastbaarheid van de werknemer en de arbeidsmogelijkheden/werkzaamheden die daarbij passen. Er komt dus groot gewicht toe aan wat de bedrijfsarts en de arbeidsdeskundige hierover hebben geadviseerd aan de werkgever.
3.10.
In dit geval heeft de bedrijfsarts in de rapportage van 31 oktober 2024 aan [gedaagde] gemeld dat de beperkingen van [eiser] sterk zijn verbeterd en dat de prognose is dat hij voor einde wachttijd - op dat moment is dat nog in januari 2025 - volledig hersteld zal zijn. Het UWV heeft echter op 27 december 2024 beslist dat de loonbetalingsverplichting van [gedaagde] wordt verlengd tot 21 januari 2026 omdat [gedaagde] ‘
geen prikkelende maatregelen heeft genomen om client[= [eiser] , opmerking kantonrechter]
aan te sporen aan het werk te gaan’. [5] In het arbeidsdeskundig rapport van het UWV staat verder dat er eigen aangepast werk aanwezig is bij [gedaagde] en dat [eiser] daarin had moeten re-integreren. [6] Op 7 augustus 2025 heeft de bedrijfsarts zelfs een opbouwschema voor werkhervatting door [eiser] gegeven. [7] Naar aanleiding van voormelde adviezen/oordelen heeft [gedaagde] [eiser] uitgenodigd om de passende werkzaamheden te komen uitvoeren. [8]
3.11.
[gedaagde] heeft dus, in overeenstemming met de adviezen van de bedrijfsarts en de arbeidsdeskundige van het UWV, [eiser] in de gelegenheid gesteld passende arbeid te verrichten. Op [eiser] rustte de verplichting die werkzaamheden te verrichten. [9] [eiser] mocht die passende werkzaamheden namelijk niet weigeren zonder deugdelijke grond. [10] Vooralsnog blijkt nergens uit dat sprake was van een deugdelijk grond waarom [eiser] de aangeboden passende werkzaamheden niet kon verrichten. De enkele verwijzing op de mondelinge behandeling naar (niet in het geding gebrachte) medische stukken van zijn behandelaar is op dit moment onvoldoende voor een andere conclusie. Bovendien heeft de bedrijfsarts daar bij zijn advies rekening mee gehouden - in het laatste advies staat immers dat overleg is gevoerd met hoofdbehandelaar in de reguliere zorg - en het ligt dan op de weg van [eiser] om door middel van een deskundigenoordeel (van een verzekeringsarts van het UWV) óf een second opinion van een andere bedrijfsarts aannemelijk te maken dat het advies van de bedrijfsarts (dat [eiser] in staat is om passende arbeid te verrichten), niet klopt. [gedaagde] heeft [eiser] in haar brieven die opties ook voorgehouden en/of gegeven.
3.12.
Gelet op het voorgaande, in samenhang bezien, is op voorhand niet aannemelijk dat [gedaagde] haar loonbetalingsverplichting over de periode van 27 januari 2025 tot 23 juni 2025 en met ingang van 1 september 2025 ten onrechte heeft gestopt. De looneis wordt daarom afgewezen en de nevenvorderingen tot betaling van de wettelijke verhoging, rente en buitengerechtelijk incassokosten delen ditzelfde lot.
Proceskosten
3.13.
Gelet op de (arbeids)relatie tussen partijen worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
4.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2025. [11]

Voetnoten

1.Bijlagen B, E en C van [eiser] .
2.Productie 9 van [gedaagde]
3.Bijlage E van [eiser] en productie 12 van [gedaagde]
4.Productie 7 van [gedaagde]
5.Bijlage I van [eiser]
6.idem
7.Prodcutie 10 van [gedaagde]
8.Producties 4, 5 en 12 van [gedaagde]
9.Zie artikel 7:660a lid1, aanhef en sub c, BW.
10.Zie artikel 7:629 lid 3, aanhef en sub c, BW.
11.Type: VS/1257