ECLI:NL:RBMNE:2025:713

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
UTR 23/4031
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en vergoeding van proceskosten in WIA-zaak

In deze zaak heeft eiser, een heftruckchauffeur, zich op 19 juni 2020 ziekgemeld en is hij op 8 november 2022 een WIA-uitkering toegekend vanwege 80-100% arbeidsongeschiktheid. Na bezwaar van de ex-werkgeefster is een nieuwe beoordeling uitgevoerd, waaruit bleek dat eiser per 17 juni 2022 59,31% arbeidsongeschikt was. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Het Uwv heeft gereageerd met een verweerschrift en er zijn meerdere aanvullingen en deskundigenrapporten ingediend. Een nieuw onderzoek heeft de arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 72,33%, maar dit had geen gevolgen voor de uitkering vanwege een uitlooptermijn tot 31 juli 2025. Eiser en het Uwv hebben aangegeven dat een zitting niet nodig was, en de rechtbank heeft het onderzoek gesloten en uitspraak gedaan op basis van de ingediende stukken. De rechtbank oordeelt dat de partijen het eens zijn over de uitkomst van het nieuwe onderzoek en dat de eerdere onderbouwing onjuist was. Eiser heeft verzocht om vergoeding van griffierecht, proceskosten en kosten van de arbeidsdeskundige. De rechtbank heeft bepaald dat het Uwv deze kosten moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A. de Snoo en griffier mr. R. van Manen op 31 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4031

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: K. Loef),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: R. Boonstra).
Als derde-partij neemt deel:
[derde partij] B.V.uit Zaltbommel (de ex-werkgeefster)
(gemachtigde: H.E. Wonnink).

Inleiding

1. Eiser heeft zich op 19 juni 2020 ziekgemeld voor zijn werk als heftruckchauffeur. Hij was gemiddeld 39,52 uur per week werkzaam. Op 8 november 2022 heeft het Uwv hem een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend, omdat eiser per 17 juni 2022 80-100% arbeidsongeschikt is.
2. Naar aanleiding van het bezwaar van de ex-werkgeefster heeft een nieuwe beoordeling plaatsgevonden. In de beslissing op bezwaar van 4 juli 2023 is vastgesteld dat eiser per 17 juni 2022 59,31% arbeidsongeschikt is. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
3. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Vervolgens heeft eiser het beroep meermaals aangevuld en een deskundigenrapport van een arbeidsdeskundige overgelegd, heeft de ex-werkgeefster gereageerd en heeft het Uwv opnieuw onderzoek gedaan. In dit nieuwe onderzoek is de arbeidsongeschiktheid van eiser per 17 juni 2022 gewijzigd vastgesteld op 72,33%. Omdat sprake is van een uitlooptermijn tot 31 juli 2025, heeft dit nieuwe percentage geen gevolgen voor de hoogte van de uitkering van eiser.
4. Eiser heeft hierop meegedeeld zich te kunnen vinden in het nieuwe arbeidsongeschiktheidspercentage. Eiser en het Uwv hebben te kennen gegeven dat geen zitting behoeft plaats te vinden. De ex-werkgeefster heeft meegedeeld dat deze standpunten van eiser en het Uwv geen aanleiding geven voor een verdere reactie.
5. De rechtbank heeft bepaald dat de zitting – die stond gepland op 27 november 2024 – geen doorgang zal vinden. De rechtbank sluit het onderzoek en doet uitspraak op grond van de stukken die zijn overgelegd. [1]

Beoordeling door de rechtbank

6. Partijen zijn het eens over de juistheid van de uitkomst van het nieuwe onderzoek en de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid op 72,33%. Daarmee staat voor partijen ook vast dat de onderbouwing van het bestreden besluit, waarin werd uitgegaan van een arbeidsongeschiktheid van 59,31%, onjuist was. De beroepsgrond van eiser, gericht tegen de onderbouwing van het bestreden besluit, slaagt.
7. Eiser heeft verzocht om vergoeding van het griffierecht, de proceskosten en de kosten van de ingeschakelde arbeidsdeskundige. Voor de kosten van arbeidsdeskundige WvK Arbeidsadvies heeft eiser een factuur overgelegd voor een bedrag van € 931,70 inclusief btw. Deze deskundige heeft op 18 maart 2024 een rapport opgesteld ten behoeve van deze beroepsprocedure.
8. Het Uwv heeft aangeboden de proceskosten van eiser te vergoeden, overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht en het Besluit tarieven in strafzaken. De rechtbank zal bepalen dat het Uwv deze kosten moet vergoeden.
9. De ex-werkgeefster heeft niet verzocht om een vergoeding van kosten.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Maar de rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dit omdat de wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage geen gevolgen heeft voor de WIA-aanspraken van eiser. Dit betekent dat eiser tot en met 31 juli 2025 recht houdt op de WIA-uitkering zoals beschreven in het besluit van 8 november 2022.
11. Omdat het beroep gegrond is, moet het Uwv het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten, inclusief de kosten van de arbeidsdeskundige. Het Uwv moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend.
12. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,- per punt. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend (1 punt) en heeft een schriftelijke zienswijze na het onderzoek van het Uwv ingediend (0,5 punt). De vergoeding bedraagt dan in totaal, uitgaande van een wegingsfactor 1, € 1.360,50.
13. Voor de advisering door de arbeidsdeskundige krijgt eiser een vergoeding op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, de Algemene wet bestuursrecht, de Wet tarieven in strafzaken en het Besluit tarieven in strafzaken 2003. [2] In de factuur zijn 5,5 uur verantwoord, met een uurtarief van € 140,- per uur. De rechtbank stelt de vergoeding vast op 5,5 x € 140,- = € 770,-. Dat is inclusief btw € 931,70.
14. Het totaal aan proceskosten dat het Uwv aan eiser moet betalen stelt de rechtbank daarmee vast op € 2.292,20 (€ 1.360,50 + € 931,70).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 4 juli 2023;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het Uwv tot betaling van € 2.292,20 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. A. de Snoo, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. van Manen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Awb.
2.Meer specifiek gaat het om artikel 1, aanhef en onder b, en artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van het Bpb, gelezen in verband met artikel 8:36, tweede lid, van de Awb, en met overeenkomstige toepassing van het bepaalde in de Wet tarieven in strafzaken en artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003.