ECLI:NL:RBMNE:2025:736

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
UTR 24/1738
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieaanvraag woningzoekende op basis van Huisvestingsverordening

In deze zaak heeft eiser op 10 juni 2023 een urgentieaanvraag ingediend om voorrang te krijgen voor een huurwoning op basis van de Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2023. Eiser, die eerder in Utrecht woonde, verblijft sinds september 2022 in een tijdelijke woonruimte in Amersfoort en zoekt een woning in Utrecht om dichter bij zijn kinderen te zijn. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht heeft de aanvraag op 27 juli 2023 afgewezen, en dit besluit is in het bestreden besluit van 17 januari 2024 bevestigd. Eiser voldoet volgens het college niet aan de voorwaarden voor urgentie, waaronder het niet zijn van ingezetene en het niet aantonen van een noodsituatie.

De rechtbank heeft het beroep van eiser op 16 januari 2025 behandeld. Eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een vertrouwenspersoon. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiser en verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank concludeert dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor urgentie, zoals gedefinieerd in de Huisvestingsverordening. Eiser kan niet als ingezetene worden aangemerkt, omdat hij niet ingeschreven staat in de Basisregistratie Personen van Utrecht. Daarnaast heeft hij onvoldoende aangetoond dat hij actief naar een woning heeft gezocht.

De rechtbank heeft begrip voor de moeilijke situatie van eiser, maar oordeelt dat deze niet zo bijzonder is dat het college van de regels had moeten afwijken. Eiser heeft nog tijd om een nieuwe woonruimte te vinden en er is geen acute noodzaak. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen voorrang krijgt op andere woningzoekenden en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/1738

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.N.S. Dinmohamed),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, het college
(gemachtigde: K. Demir).

Inleiding

1. Eiser heeft op 10 juni 2023 urgentie aangevraagd, om met voorrang in aanmerking te komen voor een huurwoning op grond van de Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2023 (hierna: Huisvestingsverordening).
2. Eiser woonde met zijn echtgenote en kinderen samen in Utrecht. Vanwege beëindiging van de relatie verbleef hij vanaf september 2022 in een tijdelijke woonruimte in Amersfoort. Sinds april 2024 woont hij tijdelijk in een bedrijfswoning van zijn werkgever in Bunschoten-Spakenburg. Eiser zoekt een woning in Utrecht zodat hij in de buurt van zijn kinderen kan zijn.
3. Het college heeft de aanvraag om urgentie met het besluit van 27 juli 2023 afgewezen. In het bestreden besluit van 17 januari 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Volgens het college voldoet eiser niet aan de voorwaarden voor urgentie. Het college heeft geen grond gezien voor toepassing van de hardheidsclausule.
4. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
5. De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser werd op de zitting bijgestaan door zijn gemachtigde en de heer [A] (vertrouwenspersoon). Het college werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag om urgentie aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
7. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser geen voorrang krijgt op anderen die wachten op een huurwoning. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Voldoet eiser aan de voorwaarden voor urgentie?
8. Binnen de gemeente Utrecht is sprake van een ernstig woningtekort, waaronder een tekort aan sociale huurwoningen. Woningzoekenden staan hierdoor jarenlang op de wachtlijst. Met urgentie krijgt een woningzoekende voorrang op die wachtlijst. Om ervoor te zorgen dat er ook woningen beschikbaar blijven voor woningzoekenden zonder urgentie, staan er in artikel 28, eerste lid, van de Huisvestingsverordening strikte voorwaarden om voor urgentie in aanmerking te komen. Alleen als aan al die voorwaarden is voldaan wordt op deze grond urgentie verleend.
9. Het college heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat hij niet kan worden aangemerkt als ingezetene (voorwaarde a), niet beschikt over eigen woonruimte (voorwaarde b), er geen sprake is van een noodsituatie (voorwaarde c), hij niet kan aantonen dat hij eerst zelf naar een oplossing heeft gezocht (voorwaarde e), niet is gebleken dat een verhuizing binnen zes maanden noodzakelijk is (voorwaarde f) en hij niet voldoet aan de specifieke voorwaarden voor urgentie bij relatiebeëindiging (voorwaarde i).
10. Volgens eiser is zijn aanvraag ten onrechte afgewezen omdat hij wel aan de voorwaarden voor urgentie voldoet. In het beroepschrift voert hij aan dat hij wel ingezetene is (voorwaarde a) en dat hij voldoende zelf naar een woning heeft gezocht (voorwaarde e). Op de zitting heeft eiser aangegeven dat hij ook aan de overige voorwaarden voldoet.
11. Eiser vindt dat hij moet worden aangemerkt als ingezetene van de gemeente Utrecht (voorwaarde a). Hij heeft twintig jaar in Utrecht gewoond en zijn kinderen wonen er nog. Hij heeft zijn sociale leven in Utrecht. Vanwege het gebrek aan woonruimte is hij gedwongen geweest zich in september 2022 uit te schrijven uit de gemeente Utrecht en in Amersfoort te gaan wonen. Hij woont nu in een tijdelijke woonruimte en heeft zijn eerdere ingezetenschap van Utrecht niet opgegeven. Deze omstandigheden moet het college volgens eiser meenemen bij de vraag of hij ingezetene is van Utrecht.
12. Dat betoog slaagt niet. De reden daarvoor is dat de Huisvestingsverordening in artikel 1 strikt voorschrijft wanneer iemand ingezetene is. Daarvoor is vereist dat de woningzoekende in de Basisregistratie Personen (BRP) van een van de gemeenten uit de woningmarktregio is opgenomen en daar tenminste één jaar feitelijk woont. Eiser voldoet daar niet aan, hij stond op het moment van het indienen van de aanvraag niet ingeschreven in de BRP van Utrecht of een van de andere gemeenten in die woningmarktregio. Hij woonde ten tijde van het indienen van de aanvraag al negen maanden in Amersfoort en die gemeente valt onder een andere woningmarktregio. Daarmee is eiser geen ingezetene en voldoet hij dus niet aan de eerste voorwaarde om in aanmerking te komen voor urgentie, als genoemd in artikel 28, eerste lid en onder a, van de Huisvestingsverordening. De Huisvestingsverordening biedt geen ruimte voor de door eiser aangevoerde ruimere uitleg van het begrip ingezetene.
13. Daarnaast voert eiser aan dat hij voldoende actief heeft gezocht naar woonruimte via Woningnet (voorwaarde e). Hij hoopte lange tijd dat hij terug zou kunnen naar de woning waar zijn ex-echtgenote met hun kinderen woont. Toen dat niet mogelijk bleek, heeft hij met behulp van anderen gereageerd op Woningnet. Zijn doenvermogen is laag en hij is afhankelijk van anderen.
14. Ook dit betoog van eiser slaagt niet. Eiser heeft in 2022 en 2023 in totaal vijf keer gereageerd op een woning via Woningnet. Dat is naar het oordeel van de rechtbank geen actief zoekpatroon en dus heeft eiser onvoldoende zelf naar een oplossing gezocht. Dat eiser een laag doenvermogen heeft en afhankelijk is van hulp van anderen, betekent niet dat hij niet in staat is om te reageren op woningen via Woningnet. Het is hem ook gelukt om met behulp van het Buurtteam een tijdelijke woning in Amersfoort te vinden. Als hij hulp nodig heeft is het de verantwoordelijkheid van eiser om deze hulp in te schakelen. Het college heeft mogen concluderen dat eiser niet heeft aangetoond eerst zelf naar een oplossing te hebben gezocht en dus is niet voldaan aan de voorwaarde uit artikel 28, eerste lid en onder e, van de Huisvestingsverordening.
15. Om deze redenen heeft het college mogen concluderen dat niet aan de voorwaarden voor urgentie is voldaan. Dat eiser op de zitting heeft gezegd dat hij wel aan de andere voorwaarden voor urgentie voldoet, is niet relevant omdat aan alle voorwaarden moet worden voldaan. De rechtbank zal die andere gronden dus ook niet bespreken.
Is er reden om voor eiser een uitzondering te maken op grond van de hardheidsclausule?
16. Eiser voert ook aan dat hij zich grote zorgen maakt over de toekomst. Hij moet op 1 juni 2025 uit de bedrijfswoning waar hij nu verblijft. Hij reageert nu veel op Woningnet, maar maakt weinig kans op een woning vanwege zijn korte inschrijftijd sinds mei 2020. Hij weet niet waar hij vanaf juni 2025 terecht kan en of hij zijn kinderen dan nog kan zien. Hij vreest ook op zijn werk fouten te maken door de stress en ontslagen te worden. Hij is in de periode rond de breuk met zijn ex-echtgenote ook door zijn werkgever aangesproken op zijn functioneren. Eiser vraagt op de zitting om heroverweging van het besluit.
17. De rechtbank begrijpt dat eiser hiermee een beroep doet op de hardheidsclausule uit de Huisvestingsverordening. In artikel 72, eerste lid, van de Huisvestingsverordening staat dat het college van de regels in de verordening kan afwijken als de toepassing van die regels voor iemand bijzonder hard is.
18. De rechtbank heeft begrip voor de moeilijke en onzekere situatie waarin eiser zit. Toch is de rechtbank van oordeel dat zijn situatie niet zo ernstig en bijzonder is dat het college hier een uitzondering had moeten maken op de regels. Het is duidelijk dat eiser zorgen heeft over het zien van zijn kinderen en het uitvoeren van zijn werk op het moment dat hij geen woning meer heeft. Tegelijkertijd heeft eiser verklaard dat hij zijn kinderen ook bij zijn ex-echtgenote kan bezoeken, dus daarin is hij niet afhankelijk van de beschikbaarheid van woonruimte. Het is voorstelbaar dat de stress over de woonsituatie invloed kan hebben op het functioneren van eiser als werknemer, maar dat weegt onvoldoende zwaar. Het is aan eiser om zo nodig hulp in te schakelen om deze voor hem stressvolle situatie het hoofd te bieden. Daarbij komt dat eiser op dit moment tot 1 juni 2025 woonruimte heeft. Dat betekent dat hij nog ruim vier maanden de tijd heeft om nieuwe woonruimte te zoeken en dat er op dit moment dus geen acute noodzaak bestaat. Om deze redenen hoeft het college geen uitzondering op de regels te maken.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college eiser geen urgentie hoeft te geven waarmee hij voorrang krijgt op andere woningzoekenden. Omdat eiser ongelijk krijgt, krijgt hij het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.T. Könning, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2025.
de griffier is verhinderd om deze uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.