ECLI:NL:RBMNE:2025:77

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
UTR 24/5367
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing paspoortaanvraag en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft eiser, woonachtig in Suriname, een paspoort aangevraagd voor zijn minderjarige dochter. De minister van Buitenlandse Zaken heeft aanvankelijk de aanvraag niet behandeld omdat deze volgens hem incompleet was. Na bezwaar van eiser is de aanvraag alsnog toegewezen. Eiser is echter van mening dat de minister onrechtmatig heeft gehandeld door aanvullende informatie te eisen en vraagt om schadevergoeding voor de geleden schade. De rechtbank heeft het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij al het gewenste resultaat had behaald met de toewijzing van de paspoortaanvraag. De rechtbank kan geen verklaring voor recht geven of een dwangsom opleggen in deze bestuursrechtelijke procedure. Eiser heeft ook een verzoek tot schadevergoeding ingediend, maar dit verzoek is afgewezen omdat het niet voldoende onderbouwd was. De rechtbank concludeert dat eiser geen procesbelang heeft en dat het verzoek tot schadevergoeding niet kan worden toegewezen. De uitspraak is gedaan door mr. S.T. Könning op 21 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5367

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de minister van Buitenlandse Zaken

(gemachtigde: mr. M.D. Barendrecht-Deelen).

Inleiding

1. Eiser heeft vanuit Suriname een paspoort aangevraagd voor zijn minderjarige dochter [minderjarige] . De minister heeft om extra informatie gevraagd en op 1 juni 2024 besloten om de aanvraag niet te behandelen omdat deze volgens de minister incompleet was. In het besluit op bezwaar van 11 juli 2024 heeft de minister de paspoortaanvraag alsnog toegewezen. Eiser is het er niet mee eens dat de aanvraag in eerste instantie niet is behandeld en dat hij aanvullende gegevens moest verstrekken. Hij gaat daarom in beroep en vraagt een schadevergoeding.
2. Vanwege verblijf van eiser in Suriname heeft de rechtbank het beroep op 10 december 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

De paspoortaanvraag is toegewezen en eiser heeft daarom geen procesbelang
3. Eiser is het ermee eens dat de paspoortaanvraag is toegewezen, maar vindt dat dit niet pas in de bezwaarprocedure had moeten gebeuren maar al eerder. Eiser wil dat met een verklaring voor recht wordt vastgesteld dat de minister in eerste instantie onrechtmatig heeft gehandeld, doordat is gevraagd om een toestemmingsverklaring van de moeder van [minderjarige] en bewijs bij wie [minderjarige] woont. Dit was volgens eiser niet nodig, omdat hij een notariële akte uit 2018 had verstrekt waarin de moeder van [minderjarige] aan eiser toestemming geeft om een paspoort aan te vragen voor hun dochter. Eiser vraagt de rechtbank om vast te stellen dat een notariële akte dwingend recht oplevert en te bepalen dat de minister een dwangsom moet betalen als de inhoud van zo’n akte in de toekomst niet wordt gevolgd. Ook vindt eiser het onredelijk dat hij na het gegronde bezwaar niet direct het paspoort heeft ontvangen en vraagt hij om een dwangsom op te leggen om te voorkomen dat die situatie zich in de toekomst opnieuw voordoet.
4. Het is de taak van de bestuursrechter om aan de hand van de door eiser aangevoerde beroepsgronden te toetsen of het besluit dat het bestuursorgaan in bezwaar heeft genomen, juist is. De bestuursrechter beoordeelt niet zomaar of ook de behandeling van de aanvraag in eerste instantie zorgvuldig is geweest. Soms bestaat daar wel aanleiding voor, bijvoorbeeld als in de bezwaarprocedure om een proceskostenveroordeling is gevraagd. [1] Dat is hier niet het geval.
5. De bestuursrechter moet zich daarom beperken tot het beoordelen van het besluit op bezwaar. Omdat eiser het met de uitkomst daarvan eens is heeft hij geen procesbelang. Het resultaat dat eiser wilde bereiken heeft hij namelijk al bereikt: de paspoortaanvraag is toegewezen. De rechtbank verklaart het beroep daarom niet-ontvankelijk.
6. De rechtbank merkt voor de volledigheid op dat de bestuursrechter geen verklaring voor recht kan geven en in situaties zoals deze ook geen dwangsom kan opleggen. De burgerlijke rechter kan dat in sommige gevallen wel. Eiser kan dus overwegen om zich tot die rechter te wenden.
Het verzoek tot schadevergoeding is onvoldoende onderbouwd en wordt afgewezen
7. Daarnaast heeft eiser een verzoek gedaan tot schadevergoeding. Dat is een zelfstandig verzoek dat losstaat van de beroepsprocedure. Als een bestuursorgaan een onrechtmatig besluit neemt waardoor een belanghebbende schade lijdt, kan de bestuursrechter het bestuursorgaan veroordelen om die schade te vergoeden. [2] Dat kan zowel gaan om een eerste besluit als om een besluit op bezwaar.
8. Eiser heeft om een vergoeding van € 111.456,- gevraagd vanwege de veroorzaakte spanningen en frustraties bij hem en zijn gezin (immateriële schade). Ook heeft eiser om een vergoeding van € 4.000,- verzocht voor kosten die hij heeft gemaakt om de door de minister gevraagde documenten te kunnen aanleveren (materiële schade).
9. In de wet staat dat de bestuursrechter een verzoek tot schadevergoeding alleen mag beoordelen als maximaal € 25.000,- wordt gevraagd. [3] Op de zitting heeft eiser zijn vordering om die reden beperkt tot dit bedrag. De rechtbank kan het verzoek tot schadevergoeding daarom inhoudelijk beoordelen.
10. Het verzoek wordt afgewezen omdat het niet voldoende is onderbouwd. Eiser vraagt om een vergoeding voor immateriële schade omdat het handelen van de minister tot veel spanningen en frustraties heeft geleid. Hoewel begrijpelijk is dat eiser veel zorgen heeft gehad omdat de datum van de al geboekte terugvlucht naar Nederland naderde en onzeker was of het paspoort op tijd zou worden verstrekt, is die onzekerheid onvoldoende om te spreken van immateriële schade. Daarvoor is nodig dat de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. [4] Dat is hier niet gebleken.
11. Ook heeft eiser onvoldoende onderbouwd dat hij materiële schade heeft geleden. Hij heeft wel aangevoerd dat hij (reis)kosten heeft gemaakt om de moeder van [minderjarige] te bezoeken en de benodigde documenten te laten verstrekken, maar heeft die kosten niet onderbouwd. Eiser voert aan dat de cultuur in Suriname niet zo is dat steeds een bonnetje wordt gegeven, maar het blijft de verantwoordelijkheid van eiser om aannemelijk te maken dat hij schade heeft geleden. Daaraan is niet voldaan en om die reden wordt het verzoek tot schadevergoeding afgewezen.

Conclusie en gevolgen

12. De conclusie is dus dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard en het verzoek tot schadevergoeding wordt afgewezen. Omdat eiser geen gelijk heeft gekregen, krijgt hij het griffierecht niet terug en krijgt hij ook geen vergoeding van proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.T. Könning, rechter, in aanwezigheid van D.D. Bijlhout, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2025.
de griffier is verhinderd om deze uitspraak mede te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 7:15, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie artikel 8:88, eerste lid, van de Awb.
3.Zie artikel 8:89, tweede lid, van de Awb.
4.Zie artikel 6:106, sub b, van het Burgerlijk Wetboek (BW).