ECLI:NL:RBMNE:2025:89

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
583045 FV RK 24-2527
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht over toediening van medicatie en ontvankelijkheid in verzoeken in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 januari 2025 uitspraak gedaan in een klachtprocedure onder de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De betrokkene, geboren in Irak en wonend in Nederland, had een klacht ingediend over de toediening van medicatie door [instelling 2]. De rechtbank ontving het verzoekschrift op 24 oktober 2024, waarna een mondelinge behandeling plaatsvond op 11 november 2024. De betrokkene was in zorg bij [instelling 2] en had eerder zorg ontvangen van [instelling 1]. De klachtencommissie van [instelling 2] had de klacht van de betrokkene ongegrond verklaard, behalve voor het niet tijdig verstrekken van een schriftelijke beslissing, wat de rechtbank niet als voldoende grond voor een schadevergoeding beschouwde.

De rechtbank oordeelde dat de betrokkene niet-ontvankelijk was in zijn verzoeken die betrekking hadden op [instelling 1], omdat deze klachten niet eerder aan de klachtencommissie waren voorgelegd. De rechtbank verklaarde de klacht over de toediening van medicatie ongegrond, omdat de zorgverantwoordelijke [A] voldoende onderzoek had gedaan naar de wilsbekwaamheid van de betrokkene. De rechtbank concludeerde dat de toediening van Paliperidon, de voorgeschreven medicatie, proportioneel was en voldeed aan de eisen van de Wvggz. De betrokkene had ook geklaagd over de vertraagde schriftelijke bevestiging van de beslissing, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet onredelijk was, gezien de omstandigheden. Uiteindelijk wees de rechtbank alle verzoeken van de betrokkene af en verklaarde de klacht ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/583045 / FV RK 24-2527
Beschikking van 13 januari 2025
op het ingediende verzoekschrift van
[betrokkene],
geboren op [geboortedatum] 2000 in [geboorteplaats] (Irak),
hierna: [betrokkene] ,
wonend in [woonplaats] ,
advocaat: mr. R.I.R. Denz,
om een beslissing te krijgen op de klacht die betrokkene bij de klachtencommissie heeft ingediend.

1.Procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft het verzoekschrift met bijlagen op 24 oktober 2024 ontvangen. Zij heeft daarna een verweerschrift van [instelling 1] ontvangen.
1.2.
Aan [betrokkene] wordt verplichte zorg verleend op grond van de beschikking van deze rechtbank van 25 april 2024. In deze beschikking heeft de rechtbank een zorgmachtiging verleend voor een jaar. De zorgmachtiging geldt dus tot en met 25 april 2025.
1.3.
[betrokkene] is sinds 17 mei 2024 in zorg bij [instelling 2] . Daarvoor was hij in zorg bij [instelling 1] .
1.4.
[instelling 2] heeft op 26 augustus 2024 een beslissing genomen tot het verlenen van verplichte zorg aan [betrokkene] . Deze beslissing is op 3 september 2024 op schrift gesteld en ondertekend door de huidige zorgverantwoordelijke [A] . [betrokkene] heeft over deze beslissing bij de klachtencommissie van [instelling 2] een klacht ingediend.
1.5.
Op 19 september 2024 heeft de klachtencommissie deze klacht ongegrond verklaard, voor zover deze betrekking heeft op de beslissing dat [betrokkene] niet wilsbekwaam is en het toedienen van medicatie. Zij heeft de klacht gegrond verklaard, voor zover die gaat over het niet tijdig uitreiken van een schriftelijke beslissing op grond van artikel 8:9 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Op 14 oktober 2024 heeft de klachtencommissie het verzoek om een schadevergoeding afgewezen.
1.6.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft op 11 november 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
  • [betrokkene] met mr. Denz;
  • [A] , psychiater FACT-team van [instelling 2] , tevens zorgverantwoordelijke;
  • [B] , casemanager bij [instelling 2] ;
  • [C] , geneesheer-directeur van [instelling 1] .

2.Beoordeling

2.1.
[betrokkene] vraagt de rechtbank:
hem ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek;
[instelling 1] te veroordelen een schadevergoeding aan hem te betalen voor elke dag dat zij in de periode van 25 april 2024 tot en met 4 juni 2024 niet aan de informatieplicht van de Wvggz heeft voldaan;
[instelling 2] te veroordelen een schadevergoeding aan [betrokkene] te betalen voor elke dag dat zij niet aan de informatieplicht van de Wvggz heeft voldaan.
zorgverantwoordelijken [D] en [A] op te dragen aantekeningen over te leggen over de voortgang van de uitvoering van het zorgplan en het verslag van de periodieke toetsing, onder toekenning van een billijke schadevergoeding;
te bepalen dat voor de vaststelling van de bewering van [A] dat [betrokkene] niet wilsbekwaam is, een wilsbekwaamheidsonderzoek is vereist, onder toekenning van een billijke schadevergoeding;
te beslissen dat de zorgverantwoordelijke de keuze voor de minst bezwarende vorm van verplichte zorg dient te motiveren.
2.2.
Op grond van artikel 10:7 lid 1 Wvggz kan een betrokkene of de zorgaanbieder bij de rechtbank een verzoek indienen om een beslissing te krijgen op een klacht, nadat de klachtencommissie een beslissing heeft genomen op de klacht of als de klachtencommissie niet tijdig heeft beslist. Bij de rechtbank kan dus alleen maar een klacht behandeld worden eerder bij de klachtencommissie is ingediend en waar de klachtencommissie op heeft beslist of niet tijdig op heeft beslist. De rechtbank kan niet beslissen op een klacht die niet bij de klachtencommissie is ingediend.
2.3.
[betrokkene] heeft bij de klachtencommissie alleen een klacht ingediend over de beslissing van 26 augustus 2024 van [instelling 2] aan hem verplichte zorg te verlenen in de vorm van toediening van medicatie. Dit betekent dat hij niet-ontvankelijk is in zijn verzoeken voor zover die betrekking hebben op handelen of nalaten van [instelling 1] (verzoek sub b.).
[betrokkene] heeft bij de klachtencommissie geen klacht ingediend over het niet bijhouden van aantekeningen. Dit betekent dat hij evenmin ontvankelijk is in zijn verzoeken voor zover die daarop betrekking hebben (zijn verzoeken sub c. en d.). [A] heeft op de zitting bovendien gezegd dat zij aantekeningen bijhouden in het dossier. Een deel hiervan is voor betrokkenen in te zien via het digitale portaal. Een ander gedeelte niet, maar dat kan worden opgevraagd. [A] heeft van [betrokkene] nog geen vraag hierover gehad, zodat deze gegevens ook nog niet aan hem zijn verstrekt.
2.4.
Verder heeft [betrokkene] niet gevraagd de klacht gegrond te verklaren. Mr. Denz heeft op de zitting verklaard dit wel zo bedoeld te hebben. [instelling 2] is hier ook van uitgegaan. De rechtbank zal de verzoeken onder e. en f. opvatten als een verzoek de klacht gegrond te verklaren en een billijke schadevergoeding toe te kennen.
2.5.
De rechtbank zal de klacht ongegrond verklaren en het verzoek tot schadevergoeding afwijzen. Zij overweegt daartoe als volgt.
2.6.
[betrokkene] legt allereerst aan zijn klacht ten grondslag dat [A] niet zonder een wilsbekwaamheidsonderzoek had kunnen constateren dat hij niet wilsbekwaam is. De rechtbank ziet hierin echter geen gebrek.
2.7.
In artikel 8:9 lid 4 Wvggz staat dat, voor zover hier relevant, de zorgverantwoordelijke vastlegt of betrokkene tot een redelijke waardering van zijn belangen in staat is als er verplichte zorg wordt toegepast. Dit heeft [A] gedaan. De Wvggz stelt niet als extra vereiste dat dit pas kan na een wilsbekwaamheidsonderzoek. Ook is het de rechtbank niet duidelijk wat [betrokkene] precies bedoelt met een wilsbekwaamheidsonderzoek of hoe zo’n onderzoek eruit moet zien.
2.8.
Als [betrokkene] bedoeld heeft te stellen dat [A] onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar zijn wilsbekwaamheid, dan gaat de rechtbank daar aan voorbij. [A] heeft verklaard dat zij een gesprek met [betrokkene] over de behandeling heeft gehad. Op basis van dat gesprek, het gesprek met de vorige zorgverantwoordelijke en het dossier heeft zij vastgesteld dat [betrokkene] niet goed de voor- en nadelen tegen elkaar kan afwegen en ook niet weloverwogen beslissingen kan nemen. De rechtbank oordeelt dat [A] op deze manier voldoende onderzoek heeft verricht naar de wilsbekwaamheid en deze beslissing ook voldoende heeft gemotiveerd.
2.9.
Verder is [betrokkene] het inhoudelijk niet eens met de beslissing hem medicatie in de vorm van Paliperidon toe te dienen. Hij kan door de medicatie niet meer normaal functioneren. Hij hoort de wekker niet meer, heeft last van vermoeidheid en kan niet meer werken. Hij kan zijn dag niet meer invullen zoals hij zelf graag wil. Ook beïnvloedt de medicatie zijn luchtwegen. Als roker heeft hij hier extra last van. [betrokkene] wil weer terug naar zijn eerdere medicijn, namelijk Abilify.
2.10.
De rechtbank oordeelt dat de beslissing Paliperidon toe te dienen, voldoet aan de eisen die de Wvggz stelt aan het verlenen van verplichte zorg. Paliperidon is namelijk bewezen effectief bij [betrokkene] , terwijl Abilify dat niet is. Toen [betrokkene] dat laatse middel kreeg, moest hij namelijk gedwongen opgenomen worden.
2.11.
Bovendien is de rechtbank van oordeel dat het belangrijk is dat [instelling 2] wel zou willen kijken naar een alternatief of een andere dosering, maar dan moet er wel een goed plan liggen om een nieuwe ontregeling te voorkomen. Het ‘steunsysteem’ moet dan betrokken worden en er moet meer duidelijkheid komen over [betrokkene] situatie, bijvoorbeeld hoe hij woont en wie zijn familie is. Hij moet daar dan aan meewerken, maar dat doet hij tot nog toe niet. [betrokkene] komt alleen op de afspraken om de medicatie toe te dienen, maar verder krijgen hulpverleners geen ingang bij hem. Onder deze omstandigheden oordeelt de rechtbank dat het toedienen van deze medicatie proportioneel is en dat er nu ook geen ander minder ingrijpend middel voorhanden is.
2.12.
[betrokkene] legt ten slotte aan zijn klacht ten grondslag dat [instelling 2] de beslissing van 26 augustus 2024 te laat op schrift heeft gesteld. De beslissing is namelijk pas op 3 september 2024 op schrift gesteld en aan hem gestuurd.
2.13.
Ook dit standpunt leidt niet tot gegrondverklaring van de klacht. Hoewel de beslissing laat op schrift is gesteld, is dit naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk laat. [betrokkene] wist namelijk wat de beslissing inhield. Dat blijkt uit zijn klachtbrief. Hij schrijft namelijk dat hij klaagt tegen de beslissing om verplichte medicatie toe te dienen, maar dat hij die beslissing nog niet op schrift heeft. Bovendien is het een voortzetting van de verplichte zorg die al door [instelling 1] aan hem is aangezegd. Het was dus niet een nieuwe vorm van verplichte zorg.
2.14.
Omdat de rechtbank de klacht ongegrond zal verklaren, is er geen grond voor schadevergoeding. De rechtbank zal dit verzoek daarom afwijzen.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verklaart [betrokkene] niet-ontvankelijk in zijn verzoeken onder b, c en d,
3.2.
verklaart de klacht tegen de beslissing van [instelling 2] van 26 augustus 2024 ongegrond,
3.3.
wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
Deze beschikking is op 13 januari 2025 gegeven door mr. M.E. Heinemann, rechter, en is in het openbaar uitgesproken, bijgestaan door mr. A. Minkjan als griffier. Omdat mr. Heinemann niet in staat is om te tekenen, is de beschikking ondertekend door mr. M.A.A.T. Engbers.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
..
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.