ECLI:NL:RBMNE:2025:905

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
UTR 24/7857 en UTR 24/6246
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over voorlopige voorziening en beroep tegen oplegging Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer (EMG) door het CBR

Op 25 februari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak tussen eiseres en het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) over de oplegging van een Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer (EMG). Eiseres had een verzoek om voorlopige voorziening ingediend tegen een besluit van het CBR, dat haar een EMG had opgelegd na een staandehouding door de politie op 6 maart 2024. De politie had eiseres als bestuurder van een voertuig aangemerkt, maar eiseres betwistte dit en stelde dat zij op dat moment niet de bestuurder was. De voorzieningenrechter oordeelde dat het CBR niet met voldoende zekerheid had aangetoond dat eiseres de bestuurder was en dat de opgelegde EMG daarom niet kon standhouden. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herroepte het primaire besluit van 18 april 2024. Tevens werd het CBR veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten aan eiseres. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. M.M. van Luijk-Salomons.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 24/7857 en UTR 24/6246
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 februari 2025 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. T.J.N. Hameleers),
en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR

(gemachtigde: mr. S. van der Ark).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres tegen het besluit tot de oplegging van een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG). Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eiseres daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2. Met het bestreden besluit van 23 augustus 2024 op het bezwaar van eiseres is het CBR bij het primaire besluit van 18 april 2024 gebleven.
3. Het CBR heeft op het verzoek en het beroep gereageerd met een verweerschrift.
4. Eiseres heeft nog nadere stukken ingediend
5. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het CBR. Eiseres heeft via een online beeldverbinding deelgenomen aan de zitting.
6. Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan op het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

7. De voorzieningenrechter beoordeelt of het bestreden besluit, waarbij aan eiseres een EMG-maatregel is opgelegd, in stand kan blijven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
8. De voorzieningenrechter verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, zal zelf in de zaak voorzien en het primaire besluit herroepen
.De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
9. De bestuurder van een motorrijtuig met kenteken [kenteken] is op 6 maart 2024 om 19.50 uur in Amersfoort staandegehouden, omdat zij reed met een hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan, op korte volgafstand reed van haar voorligger, probeerde rechts in te halen, waardoor er bijna een aanrijding ontstond en meerdere keren geen richting aangaf. Volgens de politie was eiseres de bestuurder van de auto.
10. De politie heeft daarop een mededeling gedaan aan het CBR als bedoeld in artikel artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Op grond van dit artikel doet de politie een schriftelijke mededeling aan het CBR als er een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig.
11. Op grond van artikel 131, eerste lid, aanhef en onder a, besluit het CBR, indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen tot oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid.
12. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (de Regeling) wordt een vermoeden gebaseerd op feiten en omstandigheden als genoemd in de bij de regeling behorende bijlage.
13. In de bijlage van de Regeling [1] staat dat het feit dat de betrokkene incorrect samenspel met andere verkeersdeelnemers in het verkeer heeft laten zien het vermoeden rechtvaardigt dat de betrokkene niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven.
14. Vervolgens heeft het CBR aan eiseres bij het primaire besluit een EMG opgelegd op grond van artikel 14, eerste lid, onder a, van de Regeling. In bezwaar voert eiseres aan dat zij op 6 maart 2024 om 19.50 uur, het moment van staandehouding, niet de bestuurder was van de auto met kenteken [kenteken] . De politie heeft de bestuurder klaarblijkelijk aangezien voor eiseres. Zij was echter op dat tijdstip in [plaats 2] , waar zij vanaf 18:30 tot en met 20:45u kickboks en full body training heeft. Waarschijnlijk heeft één van haar nichtjes in haar auto gereden. De bestuurder heeft zich bij de staande houding ook niet gelegitimeerd, omdat eiseres haar rijbewijs altijd bij zich heeft. In de beslissing op bezwaar heeft het CBR aangegeven dat de politie heeft erkend dat de bestuurder geen rijbewijs kon tonen omdat de bestuurder haar rijbewijs niet bij zich had, maar dat de politie vervolgens de identiteit van de bestuurder heeft vastgesteld door middel van een beschikbare foto in het systeem van de Rijksdienst voor het Wegverkeer. Het bezwaar is ongegrond verklaard.
15. De kern van het geschil is of het CBR zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres op 6 maart 2024 om 19.50 uur de bestuurder is geweest en zij degene is die het gedrag heeft getoond, dat grond is voor het opleggen van een EMG aan eiseres.
16. Uit jurisprudentie [2] blijkt dat met voldoende zekerheid moet vaststaan dat de betrokkene de bestuurder is. Uit de jurisprudentie blijkt ook dat het om een proces-verbaal moet gaan of een mutatierapport [3] waarin gemotiveerd staat beschreven dat de betrokkene als bestuurder positief is herkend.
17. In dit geval is naar het oordeel van de voorzieningenrechter van een zodanige motivering geen sprake. Het CBR heeft het besluit gebaseerd op een mutatierapport van 8 maart 2024. In dit rapport is eiseres genoemd als betrokkene. In het geheel is niet beschreven waarop deze constatering, dat eiseres de betrokkene was, is gebaseerd. Pas met het aanvullend mutatierapport van 7 juni 2024, dat is opgesteld na contact tussen de politie en een medewerker van het CBR naar aanleiding van het beroep van eiseres, is door een verbalisant aangevuld dat de betrokkene geen rijbewijs heeft getoond op 6 maart 2024. De identiteit is vastgesteld aan de hand van een beschikbare foto van de RDW. De voorzieningenrechter stelt vast dat dit de enige informatie is. Niet duidelijk is geworden op basis van welke gegevens en welke foto eiseres positief is herkend als de bestuurder op 6 maart 2024. Zo blijkt niet of het een recente foto was, dan wel wanneer de herkenning van eiseres als bestuurder op basis van die foto heeft plaatsgevonden. Het is een aanname van het CBR dat deze herkenning direct na het voorval op 6 maart 2024 dan wel bij het opstellen van het mutatierapport op 8 maart 2024 plaats heeft gevonden. Dit betekent dat niet met voldoende zekerheid is komen vast te staan dat eiseres de bestuurder was en dat daarom ook niet met voldoende zekerheid vast is komen te staan dat eiseres degene is die het gedrag heeft getoond op 6 maart 2024 en welke gedrag grond biedt voor het opleggen van de EMG.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep is gegrond. De voorzieningenrechter vernietigt daarom het bestreden besluit. De voorzieningenrechter neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht nu zelf een beslissing. Gelet op wat de rechtbank onder 17 heeft overwogen en gelet op het tijdsverloop in deze zaak is er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende grondslag voor het opleggen van een EMG. Daarom zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen, en het primaire besluit van 18 april 2024 herroepen.
18. Omdat het beroep gegrond is en de voorzieningenrechter zelf een beslissing neemt, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
20. Omdat het beroep gegrond is moet het CBR het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het CBR moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.721,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend, een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
20. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit van 18 april 2024;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat het CBR het griffierecht van € 187,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het CBR tot betaling van € 2.721,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2025 door mr. P.J. Blok, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Onder A, onderdeel III Rijgedrag