ECLI:NL:RBMNE:2025:998

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
C/16/581827 / FL RK 24-986
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige omgangsregeling en rechtsgeldigheid erkenning van een minderjarige door de vader

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 februari 2025 een beschikking gegeven over een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en zijn minderjarige kind, [minderjarige 1]. De moeder had een verzoek ingediend betreffende de omgang met de kinderen, waarbij de rechtbank eerder op 14 oktober 2024 de beslissing had uitgesteld en advies had gevraagd aan de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank constateerde dat de grootmoeder aan moederszijde (oma mz) belast was met de voogdij over [minderjarige 1], wat leidde tot de splitsing van de procedure in twee aparte zaken. De rechtbank heeft de omgangsregeling voorlopig vastgesteld, waarbij de gezinsvoogd de regie over de omgang zal hebben. De rechtbank heeft ook de rechtsgeldigheid van de erkenning van [minderjarige 1] door de vader beoordeeld. Het bleek dat de moeder nooit het gezag over [minderjarige 1] heeft gehad, waardoor de erkenning rechtsgeldig was. De rechtbank heeft de voorlopige omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden opgevolgd, ook als een van de ouders in beroep gaat. De rechtbank heeft de beslissing aangehouden voor de duur van de ondertoezichtstelling, met het verzoek om informatie over de voortgang van deze ondertoezichtstelling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Almere
Zaaknummer: C/16/581827 / FL RK 24-986
Gezag en omgang
Beschikking van
in de zaak van:
[de moeder],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Flantua,
tegen
[de vader],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. G.A. de Boer.
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
[de oma mz],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: oma mz.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft op 14 oktober 2024 de beslissing over de omgang voor zes maanden uitgesteld en advies gevraagd aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). Het verzoek van de moeder heeft betrekking op de minderjarige kinderen van de ouders:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2011 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2016 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 3] 2017 in [geboorteplaats] .
1.2.
Nadien heeft de rechtbank geconstateerd dat oma moederszijde (mz) bij beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 14 februari 2012 is belast met de voogdij over [minderjarige 1] , maar dat deze beschikking niet is ingeschreven in het gezagsregister. De rechtbank heeft het gezagsregister op dit punt gecorrigeerd. Deze constatering brengt met zich mee dat de ouders niet zijn belast met het gezag over [minderjarige 1] en dat oma mz belanghebbende is voor zover het verzoek betrekking heeft op [minderjarige 1] . De rechtbank heeft er daarom voor gekozen om de procedure te splitsen, waardoor er nu twee zaaknummers zijn: één ten aanzien van [minderjarige 1] (C/16/581827 / FL RK 24-986) en één ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] (C/16/588249 / FL RK 25-183). Onderhavig zaaknummer heeft betrekking op [minderjarige 1] .
1.3.
De rechtbank heeft nog de volgende stukken ontvangen:
  • het Raadsrapport van 19 december 2024;
  • het bericht van de moeder van 6 januari 2025;
  • het bericht van de vader van 7 januari 2025.
1.4.
Het verzoek is verder besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van
24 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat;
  • de vader met zijn advocaat;
  • oma mz;
  • [A] namens de Raad;
  • [B] namens Samen Veilig Midden-Nederland (hierna: de gecertificeerde instelling (de GI)).
1.5.
De rechtbank heeft aan [minderjarige 1] gevraagd wat hij van het verzoek vindt. [minderjarige 1] heeft op 16 januari 2025 met de rechter gesproken.
1.6.
Gelijktijdig met de behandeling van deze zaak is de zaak met zaaknummer C/16/586208 / JL RK 24-974 over de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] behandeld. De kinderrechter heeft [minderjarige 1] bij mondelinge uitspraak onder toezicht gesteld tot
24 januari 2026.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De rechtbank merkt op dat in de eerdere beschikking van 14 oktober 2024 onder punt 2.3. onjuist is vermeld dat de ouders gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , nu is gebleken dat oma mz sinds 14 februari 2012 is belast met de voogdij over [minderjarige 1] .
2.2.
Voor de overige vaststaande feiten wordt verwezen naar de eerdere beschikking van
14 oktober 2024.

3.De beoordeling

Nog geen beslissing over de omgangsregeling
3.1.
De rechtbank zal nu nog geen beslissing nemen, maar de beslissing nog twaalf maanden uitstellen.
3.2.
De Raad adviseert om, met behulp van opvoedondersteuning, het contact tussen [minderjarige 1] en de vader zo snel mogelijk weer op te bouwen. Als blijkt dat het contact tussen hen veilig plaats kan vinden, zal er toegewerkt moeten worden naar de omgangsregeling zoals die eerder is vormgegeven (co-ouderschap). Hierbij zal de gezinsvoogd de regie op zich kunnen nemen.
3.3.
De rechtbank sluit zich aan bij het advies van de Raad dat het contact tussen [minderjarige 1] en de vader zo snel mogelijk weer opgebouwd moet worden. Het is voor de rechtbank echter nog onvoldoende duidelijk welke omgangsregeling in het belang van [minderjarige 1] is. [minderjarige 1] heeft sinds kort weer contact met zijn biologische vader. Zij zien elkaar nu één keer in de twee weken en dat gaat goed. Het kan zijn dat de omgang tussen hen uitgebreid zal worden. De vader begrijpt dat er rekening gehouden moet worden met de (omgang met de) biologische vader van [minderjarige 1] . Gezien de ontwikkelingen omtrent de biologische vader van [minderjarige 1] en de zorgen van de moeder over de veiligheid van [minderjarige 1] bij de vader, is het voor de rechtbank onduidelijk of een co-ouderschapsregeling nog mogelijk is. Tijdens de uitvoering van de ondertoezichtstelling kan de gezinsvoogd dit verder onderzoeken. De rechtbank wil daarom het verloop van de ondertoezichtstelling afwachten voordat zij een definitieve beslissing over de omgang neemt. In de tussentijd zal de rechtbank een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige 1] vaststellen, waarbij de regie over de opbouw, frequentie en vorm (begeleid of onbegeleid) van de omgang bij de GI zal liggen. De rechtbank vindt deze regeling voor nu het meest passend, omdat de GI de komende periode het best kan beoordelen wat in het belang van [minderjarige 1] is.
De erkenning van [minderjarige 1] door de vader
3.4.
Aangezien is gebleken dat de moeder nooit het gezag over [minderjarige 1] heeft gehad, is tijdens de zitting gesproken over de vraag of de erkenning van [minderjarige 1] door de vader al dan niet rechtsgeldig is gedaan en, indien dit niet het geval is, wat dit zou betekenen voor de achternaam van [minderjarige 1] . De rechtbank overweegt het volgende. Uit artikel 1:204 lid 1 onder c van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) volgt (onder meer) dat toestemming van de moeder, dan wel vervangende toestemming van de rechter nodig is om een kind dat de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, te erkennen. De wet vereist niet dat de moeder het gezag over de minderjarige heeft wanneer zij toestemming geeft voor erkenning. Dit wordt bevestigd door het gerechtshof Arnhem Leeuwarden, locatie Leeuwarden, in haar beschikking van 19 februari 2013. [1] Dit betekent dat de erkenning wel rechtsgeldig heeft plaatsgevonden en derhalve in stand blijft. De heer [de vader] blijft de juridische vader van [minderjarige 1] en [minderjarige 1] houdt hierdoor zijn achternaam.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.5.
De rechtbank zal de voorlopige omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van de ouders hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de zorgregeling opgenomen in het ouderschapsplan van 28 juli 2022 en stelt een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige 1] vast, waarbij de regie over de opbouw, frequentie en vorm van de omgang bij de GI ligt;
4.2.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
houdt de (verdere) beslissing over de omgang aan voor de duur van
twaalf maanden, in afwachting van het verloop van de ondertoezichtstelling, met het verzoek aan
de GIom
uiterlijk zes wekenvoor afloop van de aanhoudingstermijn te laten weten hoe de ondertoezichtstelling is verlopen en met het verzoek aan
de advocatenom
uiterlijk vier wekenvoor afloop van de aanhoudingstermijn te laten weten:
  • hoe volgens de ouders de ondertoezichtstelling is verlopen;
  • of meer uitstel nodig is en zo ja, voor hoe lang;
  • of een nieuwe zitting nodig is;
  • of de rechtbank een beslissing kan nemen zonder nieuwe zitting.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. D. van Bloemendaal, (kinder)rechter in samenwerking met mr. L.J. Pel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, 19 februari 2013, ECLI: NL:GHARL:2013:BZ4199.