ECLI:NL:RBNHO:2013:10220

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 oktober 2013
Publicatiedatum
31 oktober 2013
Zaaknummer
15/800852-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens invoer van heroïne vanuit Afghanistan

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 oktober 2013 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 14 juli 2013 op Schiphol werd aangehouden met een aanzienlijke hoeveelheid heroïne. De verdachte, afkomstig uit Afghanistan, had 26 schilderijen bij zich waarin de heroïne was verborgen. Tijdens de douanecontrole werd de heroïne ontdekt, wat leidde tot zijn arrestatie. De verdachte heeft verklaard dat hij onder druk van bedreigingen de schilderijen met de heroïne naar Nederland heeft meegenomen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de verdachte inconsistent en ongeloofwaardig waren, en dat er geen sprake was van psychische overmacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk de heroïne heeft ingevoerd, en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen geldbedragen verbeurd verklaard. De uitspraak is gedaan in het kader van de Opiumwet, waarbij de verdachte is aangeklaagd voor het opzettelijk handelen in strijd met de wet.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800852-13
Uitspraakdatum: 23 oktober 2013
Tegenspraak
Vonnis (P)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 oktober 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Afghanistan),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Kubbinga en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. I.E. van der Bijl, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 juli 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een
(ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Verdachte is op 14 juli 2013 vanuit Afghanistan aangekomen op de luchthaven Schiphol, gelegen in de gemeente Haarlemmermeer [2] . Bij een douanecontrole zijn er in de bagage van verdachte schilderijen aangetroffen [3] . Verdachte had in totaal 26 schilderijen bij zich, verdeeld over twee rolkoffers [4] . Op de schilderijlijsten waren een soort blokjes aangebracht. In die blokjes is een stof aangetroffen die bij het testen middels een MMC-heroïne testset een positieve kleurreactie gaf, zodat mocht worden aangenomen dat de geteste stof vermoedelijke heroïne betrof. Deze blokjes zijn vervolgens ingezonden naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) ter analyse en gewichtsbepaling van de aangetroffen stof [5] . Uit het door het NFI opgemaakte deskundigenrapport blijkt dat er in de blokjes in totaal 10,2 kilogram heroïne zat [6] .
Verdachte heeft verklaard dat hij de twee koffers op de luchthaven van Kabul heeft ingecheckt voor de vlucht naar Schiphol. Verdachte heeft de schilderijen van iemand anders gekregen en hij heeft ze zelf verdeeld over de twee koffers. Voor het overgewicht van zijn bagage heeft verdachte 240 dollar betaald [7] .
3.3. Bewijsoverweging
Verdachte heeft zowel tijdens het opsporingsonderzoek als tijdens het onderzoek ter terechtzitting ontkend dat hij wist dat er heroïne in de door hem meegenomen schilderijen zat. Hoewel door of namens verdachte geen (expliciete) vrijspraak is bepleit, hecht de rechtbank eraan toch een korte overweging te wijden aan het bewezenverklaarde opzet.
In zaken als de onderhavige, waarbij bij de inreis in Nederland in hand- of ruimbagage verdovende middelen worden aangetroffen, dient als uitgangspunt te gelden dat een passagier zelf verantwoordelijk is voor de inhoud van zijn bagage. Dit uitgangspunt lijdt slechts uitzondering indien sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het opzet op de invoer, ook in voorwaardelijke vorm, ontbreekt. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval van vorenbedoelde bijzondere omstandigheden geen sprake is. Integendeel, gelet op de wisselende, op punten zelfs tegenstrijdige en daardoor ook onwaarschijnlijke en ongeloofwaardige verklaringen van verdachte bij de Koninklijke Marechaussee en ter terechtzitting, is de rechtbank van oordeel dat moet worden aangenomen dat verdachte wist dat er heroïne in de schilderijen was verborgen, zodat de rechtbank het opzet bewezen acht.
3.4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 14 juli 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende heroïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Door en namens verdachte is aangevoerd dat verdachte de schilderijen met daarop de heroïne onder druk van bedreiging zou hebben meegenomen naar Nederland. Ter onderbouwing heeft verdachte ter terechtzitting in eerste instantie verklaard dat hij in Kabul (slechts) telefonisch en per brief is bedreigd door onbekenden. Indien verdachte op zijn reis naar Nederland niet de schilderijen mee zou nemen, zouden deze mensen zijn moeder, vrouw, zuster, dochter en hemzelf vermoorden, aldus verdachte. Vervolgens heeft hij echter verklaard dat de bedreiging erin bestond dat er in Kabul een persoon met drie gewapende mannen naar hem toekwam en tegen verdachte zei dat hij de schilderijen moest meenemen. De raadsvrouw van verdachte heeft op grond van vorenstaande verklaringen van verdachte aangevoerd dat er sprake is van psychische overmacht en dat verdachte derhalve dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank verwerpt vorenstaand verweer en overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft eerst ter terechtzitting verklaard dat hij de schilderijen onder druk van bedreiging heeft meegenomen. Verdachte heeft geen eenduidige en aannemelijke verklaring kunnen geven waarom hij niet eerder, ook niet bij de rechter-commissaris of de raadkamer, over deze bedreiging heeft verklaard. Verdachte heeft bovendien wisselende verklaringen over de bedreiging afgelegd. Ook heeft verdachte niet concreet kunnen verklaren over de aard en inhoud van de bedreiging, anders dan hiervoor vermeld. De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte gestelde bedreiging dan ook niet, althans onvoldoende, is onderbouwd en op grond van de stukken van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting geenszins aannemelijk is geworden. Ook overigens is niet gebleken van feiten en omstandigheden die nopen tot een andere conclusie. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen sprake van psychische overmacht.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van de sancties
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Ten aanzien van het in beslag genomen geld heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de in beslag genomen euro's en dollars verbeurd verklaard dienen te worden. De officier van justitie heeft opgemerkt dat de geldbedragen in Afghaanse en Pakistaanse valuta reeds aan verdachte zijn teruggegeven.
6.2. Standpunt van de verdediging
Subsidiair, voor het geval de rechtbank niet tot een ontslag van rechtsvervolging zou komen, heeft de raadsvrouw verzocht om bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en aan hem een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van twaalf maanden. Het in beslag genomen geld dient aan verdachte te worden teruggegeven.
6.3. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van meer dan tien kilogram heroïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in heroïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De strafeis van de officier van justitie is in overeenstemming met de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. In de omstandigheden waaronder het feit is begaan, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, vindt de rechtbank aanleiding daarvan af te wijken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 (zegge: achtenveertig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- een geldbedrag van in totaal 1525 euro;
- een geldbedrag van in totaal 2659 Amerikaanse dollar.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Th.M. van Wassenaer-Westgeest, voorzitter,
mrs. W.J. van Andel en J.A.M. Jansen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier J.A. Huismans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 oktober 2013.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Verklaring van verdachte ter terechtzitting.
3.Proces-verbaal van bevinding en overdracht d.d. 14 juli 2013 (dossierparagraaf 1.2).
4.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 17 juli 2013 (dossierparagraaf 2.4).
5.Proces-verbaal van bevinding en overdracht d.d. 14 juli 2013 (dossierparagraaf 1.2) en het proces-verbaal d.d. 17 juli 2013 (dossierparagraaf 2.4).
6.Een schriftelijk stuk, te weten een rapport van het NFI d.d. 30 augustus 2013, opgemaakt door de NFI-deskundige forensische drugsanalyse ing. A.G.A. Sprong.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 16 juli 2013 (dossierparagraaf 1.5).