ECLI:NL:RBNHO:2013:10247

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 september 2013
Publicatiedatum
31 oktober 2013
Zaaknummer
15/800668-13 en 13/159706-12 (vordering tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen op luchthaven Schiphol met grote contante bedragen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 september 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen betrokken was bij het witwassen van grote geldbedragen op de luchthaven Schiphol. De verdachte had op 30 mei 2013, samen met medeverdachten, een totaalbedrag van 290.000 euro in contanten bij zich, waarvan zij wisten dat dit afkomstig was uit misdrijf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van witwassen, omdat zij een faciliterende rol vervulde in het transport van het geld. De rechtbank overwoog dat het onttrekken van opbrengsten van misdrijven aan het zicht van de autoriteiten de integriteit van het financiële verkeer aantast en dat het handelen van de verdachte het plegen van delicten bevorderde. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging van het aanwezig hebben van verdovende middelen, omdat niet wettig en overtuigend bewezen was dat zij op de betreffende datum cocaïne in haar bezit had. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Tevens werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf afgewezen, omdat het bewezen verklaarde feit een andersoortig delict betrof en de proeftijd pas kort geleden was ingegaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800668-13 en 13/159706-12 (vordering tul)
Uitspraakdatum: 10 september 2013
Tegenspraak
Vonnis (P)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 augustus 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen),
wonende te [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J.J. Maarleveld en van wat verdachte en haar raadsman, mr. M.A.J. van der Klaauw, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
zij op of omstreeks 30 mei 2013, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) voorwerp(en), te weten (een of) meerdere geldbedrag(en) (te weten 100.285 euro en/of 120.795 euro en/of 70.220 euro), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van (een) voorwerp(en), te weten voornoemd(e) geldbedrag(en), gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
Feit 2:
zij op of omstreeks 30 mei 2013 te Amstelveen, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2. Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 2 ten laste is gelegd en moet zij daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte is op 30 mei 2013 te 15.40 uur te Schiphol aangehouden. Later die dag, vanaf 20.50 uur, heeft een doorzoeking in haar woning plaatsgevonden. In de woonkamer werd 3 gram cocaïne aangetroffen. In de slaapkamer, waar haar broer [medeverdachte 1] destijds logeerde, werd eveneens cocaïne aangetroffen. Nu verdachte het bezit van cocaïne heeft ontkend, nu niet kan worden uitgesloten dat de cocaïne op een tijdstip gelegen na haar aanhouding in de woonkamer is terechtgekomen en zich voorts geen ondersteunend bewijs in het dossier bevindt dat verdachte wist dat er cocaïne in de woning aanwezig was, dient verdachte van dit feit te worden vrijgesproken.
3.3. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 30 mei 2013 december 2010 bevond verdachte zich samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, vanwaar zij per vliegtuig zouden vertrekken naar Panama, met eindbestemming Costa Rica.. Tijdens de douanecontrole werd aan [medeverdachte 3] meegedeeld, dat wanneer met een contant geldbedrag van van meer dan € 10.000 wordt gereisd, daarvan aangifte moet worden gedaan bij de Douane Zij veertelde ongevraagd dat zij veel geld bij zich had en op de vraag hoeveel geld zij bij zich had antwoordde zij dat het om 50.000 euro ging.
In de ruimbagage op naam van [medeverdachte 3] werd een contant geldbedrag aangetroffen verhuld in spelletjes en in een chocoladereep. [medeverdachte 3] verklaarde dat haar moeder ([medeverdachte 2]) ook met contant geld reisde. In de ruimbagage van [medeverdachte 2] werd eveneens een contant geldbedrag aangetroffen verborgen in spelletjes en in een chocoladereep. [medeverdachte 2] verklaarde desgevraagd dat zij niet precies wist hoeveel geld zij in haar ruimbagage had zitten, maar dat het ongeveer 100.000 euro was en dat zij het geld van haar schoonzoon [medeverdachte 1] had gekregen. In de ruimbagage van verdachte, die verklaarde samen met haar schoonzus [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] , de moeder van haar schoonzus, te reizen, werd eveneens een contant geldbedrag aangetroffen, verborgen in spelletjes en een chocoladereep.
In totaal werd in de ruimbagage van [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en verdachte een bedrag van 290.000 euro aangetroffen, [2] waarvan 100.000 euro bij [medeverdachte 2], [3] 70.000 euro bij [medeverdachte 3] [4] en 120.000 euro bij verdachte. [5]
3.4. Bewijsoverweging
Verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zijn aldus met een groot contant geldbedrag aangehouden op de luchthaven Schiphol. Bij alle drie was dit geld verborgen in spellendozen en chocola. Zij hebben niet uit zichzelf aangegeven bij de douane dat zij dit geld bij zich hadden.
Het fysiek vervoeren van grote bedragen in contanten is niet gebruikelijk en brengt een veiligheidsrisico mee. Daarenboven was het door verdachten vervoerde geld op heimelijke wijze verborgen in spelletjesdozen en repen chocola.
Een aanzienlijk aantal biljetten (200) van het bij elk van de hiervoor genoemde drie verdachten in de ruimbagage aangetroffen geld betreft coupures van 500 euro. Het is een feit van algemene bekendheid dat coupures van 500 euro veelal in het criminele circuit plegen te worden gebruikt. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat de luchthaven Schiphol wordt gebruikt voor in-, uit- of doorvoer van voorwerpen middellijk of onmiddellijk afkomstig uit misdrijf.
Vorenstaande redengevende feiten en omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden van witwassen.
Gelet op dit vermoeden mag van verdachte worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld, die concreet en verifieerbaar moet zijn en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk.
[medeverdachte 2] heeft als getuige ter zitting verklaard dat haar dochter [medeverdachte 3] werd gebeld door [medeverdachte 1] met het verzoek om naar Nederland te gaan en door te reizen naar Costa Rica. Zij zouden geld mee moeten nemen om aldaar huur te betalen. De tickets werden voor hen betaald door [medeverdachte 1].
[medeverdachte 3] wist dat het om geld zou gaan dat zij, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2], naar Costa Rica zouden brengen in opdracht van [medeverdachte 1] en dat [medeverdachte 1] had verteld dat het in kleine doosjes verstopt zat. [6] Toen [medeverdachte 1] haar vertelde dat hij geld in de koffers had gestopt, moet verdachte dit hebben gehoord daar hij het hard genoeg zei, aldus [medeverdachte 3]. [7]
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat zij en [medeverdachte 2] hadden afgesproken niet de waarheid te vertellen aan de politie. [8] Uiteindelijk heeft zij verklaard dat zij 70.000 euro bij zich had. [9]
[medeverdachte 1] had verdachte gevraagd naar Costa Rica te gaan om [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] te begeleiden. Zij kreeg een dag voor vertrek haar ticket. [10] Haar broer, [medeverdachte 1], had speelgoeddozen in haar koffer gestopt. [11] Verdachte heeft ter zitting verklaard dat de vier speelgoeddozen bestemd waren voor de drie kinderen van [medeverdachte 1] en de chocola voor de buurman in Costa Rica. Desgevraagd kon verdachte niet zeggen welk speelgoed voor welk kind was bestemd en hoe de betreffende buurman heet. Haar verklaring valt bovendien niet te rijmen met de (aannemelijke) verklaring van [medeverdachte 3] dat ze het geld moesten geven aan de man die op de luchthaven in Costa Rica op hen zou staan wachten. [12]
In de woning van verdachte, alwaar ook [medeverdachte 1] verbleef, werden sealapparaten, tape en verpakkingen aangetroffen, die passen op het verpakkingsmateriaal van het aangetroffen geld in de ruimbagage. [13]
Op vragen naar de herkomst van het geld heeft [medeverdachte 1] niet willen verklaren. Hij heeft geen nadere gegevens willen verstrekken van zijn accountant of ondernemers met wie hij zaken doet.
Uit onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 1] op 31 augustus 2011 door de rechtbank te Dendermonde (België) is veroordeeld voor de smokkel van 280 kilo cocaïne (bijlage nr. DV4-014). Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij van dit vonnis op de hoogte was.
De verklaring van verdachte dat zij speelgoed voor de kinderen vervoerde en een chocoladereep voor de buurman bij zich had en dat zij niet wist dat er zich – in plaats daarvan – een geldbedrag in haar koffer bevond, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Dit geldt temeer nu verdachte hier geen nadere informatie over kan verstrekken en het, gezien de verklaring van [medeverdachte 2], maar zeer de vraag is of de kinderen van [medeverdachte 1] zich op dat moment in Costa Rica bevonden. Gelet op het voorgaande en gelet op de hoogte van het bedrag, waaronder een groot aantal coupures van 500 euro, de wijze waarop het werd vervoerd, in combinatie met de eerdere veroordeling van [medeverdachte 1] wegens grootschalige en internationale handel in harddrugs en het ontbreken van concrete en verifieerbare verklaring over de herkomst van het geld, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het bij verdachte aangetroffen geld van enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte dat wist.
Verdachte zou de twee andere vrouwen tijdens het geldtransport begeleiden. In haar woning werd het geld in de koffers van haar en haar medeverdachten gestopt. Ook werden in haar woning het sealapparaat en verpakkingen aangetroffen die corresponderen met het verpakkingsmateriaal van het aangetroffen geld. Verdachte vervulde daarmee een faciliterende – en substantiële – rol in het transport. Onder de gegeven omstandigheden was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking met haar medeverdachten. De rechtbank zal dan ook het medeplegen van witwassen bewezen verklaren.
3.5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 30 mei 2013, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen voorwerpen, te weten geldbedragen (te weten 100.000 euro en 120.000 euro en 70.000 euro), voorhanden heeft gehad, terwijl zij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen aan verdachte onder 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van witwassen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Voorts heeft de officier van justitie de teruggave gevorderd van de onder verdachte in beslag genomen geldbedragen ten bedrage van 795 euro en 252 US dollar.
6.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het witwassen van grote geldbedragen. Verdachte heeft samen met anderen op de luchthaven Schiphol een bedrag van 290.000 euro, waarvan zij wist dat dit van misdrijf afkomstig was, contant voorhanden gehad met het kennelijk doel dit aan het zicht van de autoriteiten te onttrekken.
Door opbrengsten van misdrijven aan het zicht van de autoriteiten te onttrekken en daaraan een schijnbaar legale herkomst te verschaffen, wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast.
Bovendien bevordert het handelen van verdachte het plegen van delicten omdat, zonder de mogelijkheid van het onttrekken van geld dat van misdrijf afkomstig is aan het zicht van de autoriteiten, het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn.
Ten aanzien van de strafmaat weegt de rechtbank mee dat verdachte een faciliterende rol had. Zij trad op als begeleidster van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], in opdracht van haar broer.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedragen, te weten 795 euro en 252 US dollar, dienen te worden teruggegeven aan verdachte, aangezien die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt en uit het onderzoek ter terechtzitting niet voldoende van enige samenhang met het bewezen verklaarde feit is gebleken.
8. Vordering tot tenuitvoerlegging
Bij vonnis van 18 april 2013 in de zaak met parketnummer en 13/159706-12 heeft de politierechter te Amsterdam verdachte ter zake van overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 23 april 2013 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 18 april 2013 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering in beginsel voor toewijzing vatbaar is, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat zij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Onder meer in de omstandigheid dat het thans bewezen verklaarde feit een (geheel) andersoortig delict betreft dan het delict waarop de veroordeling betrekking heeft en het gegeven dat de proeftijd pas kort geleden is ingegaan en nog zal doorlopen tot – in elk geval – 17 april 2015, ziet de rechtbank in dit geval aanleiding om te vordering af te wijzen.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 47 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 1 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZES (6) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
(7) Geld Euro, 1 biljet van 5 euro;
(8) Geld Euro, 2 biljetten van 20 euro;
(9) Geld Euro, 15 stuks a 50 euro;
(10) Geld buitenlands, 12 biljetten van 1 US dollar;
(11) Geld buitenlands, 2 biljetten van 10 US dollar;
(12) Geld buitenlands, 1 biljet van 20 US dollar;
(13) Geld buitenlands, 4 biljetten van 50 US dollar.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Amsterdam in de zaak met parketnummer en 13/159706-12 opgelegde voorwaardelijke straf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.L. Grosheide, voorzitter,
mr. R.E.A. Toeter en mr. M.B. de Boer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier C.A. de Koning,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 september 2013.
Mr. Toeter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal aanleiding onderzoek en feitencomplex d.d. 23 juli 2013 (dossierparagraaf 2.1.)
3.Proces-verbaal aanleiding onderzoek en feitencomplex d.d. 23 juli 2013 (dossierparagraaf 3.2.3.)
4.Proces-verbaal aanleiding onderzoek en feitencomplex d.d. 23 juli 2013 (dossierparagraaf 3.3.3.)
5.Proces-verbaal aanleiding onderzoek en feitencomplex d.d. 23 juli 2013 (dossierparagraaf 3.4.3.)
6.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 3] d.d. 4 juni 2013 (bijlage nr V2-02)
7.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 3] d.d. 1 juli 2013 (bijlage nr V2-03)
8.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 3] d.d. 30 mei 2013 (bijlage nr. VERD2-002)
9.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 3] d.d. 30 mei 2013 (bijlage nr V2-01)
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 11 juni 2013 (bijlage V3-02)
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 5 juni 2013 (bijlage V3-01)
12.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 3] d.d. 30 mei 2013 (bijlage V2-01)
13.Proces-verbaal aanleiding onderzoek en feitencomplex d.d. 23 juli 2013 (dossierparagraaf 4.11) en het aanvullend proces-verbaal sporenonderzoek (bijlage nr. AH-011)