ECLI:NL:RBNHO:2013:10419

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 november 2013
Publicatiedatum
5 november 2013
Zaaknummer
AWB-12_4758
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing op positief resultaat uit pelcontract in Nederland, ondanks vestiging pelstation in Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 november 2013 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen eisers, [X1] en [X2] B.V., en de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank beoordeelde of het positieve resultaat uit een pelcontract, dat in Marokko werd uitgevoerd, belastbaar was in Nederland. Eiser, als directeur en enig aandeelhouder van eiseres, had een pelcontract gesloten met [B] B.V. voor het pellen van garnalen. De Belastingdienst legde navorderingsaanslagen op voor de jaren 2007 en 2008, waarbij eiser en eiseres inkomsten uit werk en woning, aanmerkelijk belang en vennootschapsbelasting moesten aangeven. De rechtbank oordeelde dat de werkzaamheden in Nederland werden aangestuurd en dat de winst uit het pelcontract in Nederland belastbaar was. De rechtbank verwierp het standpunt van eisers dat de werkzaamheden in Marokko geen invloed hadden op de Nederlandse belastingheffing. De rechtbank concludeerde dat eiser en zijn broer als contractspartijen bij het pelcontract moesten worden aangemerkt en dat de exploitatie van het pelcontract voor hun rekening en risico kwam. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser met betrekking tot de navorderingsaanslag ib/pvv 2007 ongegrond, maar verklaarde de overige beroepen gegrond, waardoor de navorderingsaanslagen en heffingsrentebeschikkingen met betrekking tot eiseres werden vernietigd. De rechtbank stelde de verkrijgingsprijs vast op € 396.312 en gelastte de Belastingdienst om de griffierechten te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 12/4608, 12/4758, 12/4759, 12/4760 en 12/4982
Uitspraakdatum: 8 november 2013
Uitspraak van de meervoudige kamer in de gedingen tussen
[X1], wonende te[Z], eiser,
[X2] B.V., gevestigd te[Z], eiseres,
hierna ook gezamenlijk te noemen: eisers,
gemachtigde: mr. M.J. van Dieren (advocaat te Utrecht),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Alkmaar, verweerder.

1.Procesverloop

1.1.1.
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2007 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 71.868, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.489.530 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.724. Gelijktijdig is bij beschikking heffingsrente berekend ten bedrage van € 59.323.
(zaaknummer 12/4758)
1.1.2.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 109.985, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.724. De berekende heffingsrente is verminderd tot € 3.222.
1.2.1.
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2008 een aanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 64.286, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.342.170 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.611. Gelijktijdig is bij beschikking heffingsrente berekend ten bedrage van € 37.161.
(zaaknummer 12/4608)
1.2.2.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de beschikking heffingsrente en de aanslag gehandhaafd, daarbij inmiddels uitgaande van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 303.832, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 890.790 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.611.
1.3.1.
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2007 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting (vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 286.613. Gelijktijdig is bij beschikking heffingsrente berekend ten bedrage van € 6.087.
(zaaknummer 12/4759)
1.3.2.
Bij uitspraak op bezwaar is de navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 177.370. De berekende heffingsrente is verminderd tot op een bedrag van € 1.574.
1.4.1.
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2008 een navorderingsaanslag vpb opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 412.850. Gelijktijdig is bij beschikking heffingsrente berekend ten bedrage van € 7.878.
(zaaknummer 12/4760)
1.4.2.
Bij uitspraak op bezwaar is de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 334.896. De berekende heffingsrente is verminderd tot op een bedrag van € 5.675.
1.5.1.
Verweerder heeft aan eiser een beschikking afgegeven tot vaststelling van de verkrijgingsprijs van de aandelen van eiseres per 31 december 2008 op € 18.190 onder opneming van een voorbehoud.
(zaaknummer 12/4982)
1.5.2.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard en de beschikking aangevuld.
1.6.
Eiser heeft tegen alle hiervoor vermelde uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.
1.7.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2013. Eiser is daar mede namens eiseres verschenen, vergezeld van de gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen mr. M. Bosscher, mr. J.N.A.H. Renckens, mr. C.M.C. Koopman, P. Ostendorf en P. Wentink. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1.9.
Na de zitting hebben eisers op 12 april 2013 een nader stuk ingediend. Hierin heeft de rechtbank aanleiding gezien het onderzoek te heropenen. Partijen hebben vervolgens nadere stukken ingediend, welke stukken telkens in afschrift zijn verstrekt aan de wederpartij.
1.10.
De tweede zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2013. Eiser is daar mede namens eiseres verschenen, vergezeld van de gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen mr. M. Bosscher, mr. J.N.A.H. Renckens en P. Ostendorf.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
Eiser is directeur en enig-aandeelhouder van eiseres.
2.2.
Eiseres drijft een garnalenhandel. Eiseres kocht garnalen van vissers en liet deze pellen en verwerken in een pelstation in Marokko, genaamd[A]. De helft van de aandelen in[A] was in handen van de broer van eiser, de andere aandelen waren in handen van een derde. De garnalen werden naar Marokko vervoerd door [B] B.V. (hierna: [B]). Na het pellen werden de garnalen verkocht aan onder meer [B].
2.3.
Op 21 november 2006 is een pelcontract gesloten met [B] (hierna: het pelcontract). Daarbij is afgesproken dat [B] wekelijks veertig ton ongepelde garnalen levert en dat deze gepeld worden tegen een vergoeding van € 2,85 per kilo gepelde garnalen. In het contract staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“Ondergetekenden:
[Eiser, rb.] en [de broer van eiser, rb.] of een nader te noemen meester, hierna genoemd:[X1 & K];
en
(…) [B] (…)
komen het volgende overeen.
Artikel 1
[B], handelend als leverancier van garnalen, accepteert middels haar ondertekening, te leveren aan [X2], regelmatig dat wil zegge wekelijks en zonder onderbreking, 40 ton ongepelde noordzee garnaal [...]] om te pellen in de hieronder genoemde faculteit, voor de duur van 5 jaren ingaande op 1 maart 2007.
Artikel 2
[X2], in haar kwaliteit van leverancier, verklaart eveneens middels ondertekening van dit contract akkoord te gaan met het pellen van de betreffende materie als omschreven in annex II, voor een netto pelprijs van € 2,85 per kilo. De pelprijs kan in onderling overleg aangepast worden bij aantoonbare inflatie.
Artikel 3
[B] verklaart middels dit document, dat men het pelstation van [X2] heeft bezocht (…). [X2] verbindt zich ook om ervoor te zorgen dat de behandeling van de garnalen plaats vindt conform de instructies van [B] hiervoor (…).
(…)
Artikel 5
De door [B] geleverde garnalen zijn in haar geheel eigendom van [B] en blijven dit gedurende en na de behandeling, [B] heeft het recht om haar rechten op eigendom uit te voeren (of uit te laten voeren) en onder elke omstandigheid de garnalen die aan haar toe behoren mee te nemen. [X2] heeft geen recht om garnalen achter te houden.
Artikel 6
In het geval [X2] haar verplichtingen niet (of niet helemaal) nakomt, m.u.v. een force majeur situatie (…), heeft [B] het recht de uitvoer van dit contract, geheel of gedeeltelijk, op te schorten. [B] heeft eveneens het recht een volledige schadevergoeding te eisen voor directe en indirect geleden schade. (…)
(…)”
2.4.
Eiser en zijn broer hebben op 18 december 2006 een vennootschap opgericht, genaamd [C] S.a.r.l. (hierna: [C]) te[D] in Marokko. Eiser en zijn broer zijn elk voor 50% aandeelhouder. Eiser en zijn broer hebben een pand gehuurd, personeel aangenomen, bestaande uit 500 tot 800 pelsters en een bedrijfsleidster. Eiser en zijn broer stelden stringente regels op waaraan de bedrijfsleidster en de pelsters zich moesten houden. Daarnaast wilden zij dagelijks op de hoogte worden gehouden van de voortgang. Eisers broer hield dagelijks bij hoeveel kilo garnalen werd gepeld, hoeveel aan [B] moest worden gefactureerd en hoeveel geld naar Marokko overgemaakt moest worden in verband met de betaling van salarissen en andere kosten. Ook bezochten eiser en zijn broer de pellerij met enige regelmaat en gaven zij (vanuit Nederland) diverse instructies over de dagelijkse gang van zaken. Eiser sprak regelmatig met [B] over o.a. de gang van zaken bij de pellerij. Verder ontving eiser al dan niet tezamen met zijn broer e-mailberichten van [B] en anderen ten aanzien van diverse aangelegenheden betreffende de pellerij.
2.5.
De pelwerkzaamheden zijn gestart op 9 juni 2007. Tot 5 september 2007 factureerde [C] gemiddeld € 2,40 per kilo aan de broer van eiser. De broer van eiser factureerde vervolgens € 2,85 aan [B].
2.6.
Van 6 september 2007 tot 18 april 2008 factureerde [C] aan [M], een dochteronderneming van [B]. De broer van eiser factureerde van 11 september 2007 tot en met 31 december 2007 aan [B] een commissie van € 0,40 per kilo gepelde garnalen.
2.7.
Op 11 december 2007 is [E] AG opgericht door eiseres en door de besloten vennootschap van de broer van eiser. [E] AG is gevestigd te [O]. Op 8 januari 2008 hebben eiser en zijn broer hun respectievelijke aandeel in [C] verkocht en geleverd aan [N 1] AG voor een koopsom van 50.000 dirham (€ 4.500).
2.8.
Met ingang van 1 januari 2008 bedroeg het door [C] aan [M] gefactureerde bedrag € 2,62 per kilo gepelde garnalen. Vanaf 18 april 2008 factureerde [C] aan [E] AG per kilo gepelde garnalen een vergoeding variërend tussen € 1,55 en € 1,60. [E] AG factureerde vervolgens € 2,85 door aan [B].
2.9.
Na 8 januari 2009 is een nieuw pelcontract opgesteld, gedagtekend 12 december 2007. Dit contract is gesloten omstreeks 27 januari 2009 tussen [E] AG en [B] en is (vanuit het Engels vertaald naar het Nederlands) nagenoeg gelijkluidend aan het pelcontract van 21 november 2006. Enkele aanpassingen zijn dat geen (nader te noemen) meester kan worden aangewezen en dat [B] het recht heeft om het contract op te zeggen indien er een aandeelhouderswisseling plaatsvindt bij [E] AG.

3.Geschil en standpunten van partijen

3.1.1.
In geschil is of (een deel van) het positieve resultaat uit het pelcontract in Nederland belastbaar is en zo ja, of dit belastbaar is bij eiser als resultaat uit overige werkzaamheden of bij eiseres. Voorts is in geschil of verweerder terecht winst uit aanmerkelijk belang in aanmerking heeft genomen bij de vaststelling van de aanslag ib/pvv 2008. Met betrekking tot de navorderingsaanslagen (ib/pvv 2008 en vpb 2007 en 2008) is voorts in geschil of verweerder bevoegd was tot navorderen gelet op artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr).
3.1.2.
Met betrekking tot de in 1.5.1 genoemde beschikking is de hoogte van de winst uit aanmerkelijk belang als gevolg van de vervreemding van de aandelen [C] aan [E] AG in geschil.
3.2.
Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken en het verhandelde ter zittingen.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De rechtbank zal om praktische redenen hierna eerst beoordelen of (een deel van) het positieve resultaat uit het pelcontract in Nederland belastbaar is bij eiser of eiseres.
4.2.
Eisers hebben aangevoerd dat de winst niet in de Nederlandse heffingsgrondslag kan worden betrokken, omdat de werkzaamheden waarop het pelcontract ziet, in Marokko worden uitgevoerd en eiser en zijn broer [C] hebben aangewezen als degene die de pelwerkzaamheden zou gaan uitvoeren. Volgens eiser heeft hij – weliswaar namens eiseres – tezamen met zijn broer het pelcontract gesloten, maar zij hebben vervolgens [C] aangewezen als meester, aldus eisers. Verweerder stelt (primair) dat eiser voor zichzelf (en niet voor eiseres) het contract met [B] is aangegaan en dat [C] niet als meester is aangewezen.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van eisers dat zij in feite geen contractspartij waren van [B] maar dat dit [C] was, nu deze als de in het contract vermelde nader te noemen meester was aangewezen, niet kan worden gevolgd. Eisers hebben tegenover de weerspreking door verweerder immers niet aannemelijk gemaakt dat [C] als zodanig was aangewezen. Desgevraagd ter zitting heeft eiser verklaard niet te weten of indertijd aan [B] is meegedeeld dat [C] als (nader te noemen) meester was aangewezen. Enige concrete onderbouwing van de aanwijzing van [C] als meester ontbreekt voorts. Verder is de rechtbank van oordeel dat het feit dat eiser en zijn broer met [B] hadden besproken dat [C] de werkzaamheden zou uitvoeren, op zichzelf niet tot de conclusie leidt dat zij [C] hadden aangewezen. Eiser heeft in dit verband nog gewezen op een brief van [B] van 29 april 2010 aan de gemachtigde van eisers broer, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“Op 21 november 2006 is er een voorlopig contract voor pellen opgesteld met de [X1 & K]. Dit pelcontract is afgesloten met de [X1 & K] persoonlijk omdat er op dat moment nog geen bedrijf was en dat de toekomstige juridische bedrijfsstructuur nog niet bekend was. Wel is op dat moment afgesproken dat het contract zou worden overgezet naar de toekomstige bedrijfsstructuur.
Medio 2007 zijn de [X1 & K] begonnen met pellen in Marokko. Er zijn in eerste instantie pilots uitgevoerd door [de broer van eiser, rb.]. Medio september 2007 zijn de [X1 & K] en [B] bij elkaar gekomen naar aanleiding van de pilots. [B] Group besloot op dat moment, mede in verband met kwaliteit en rendementen controles dat de facturatie zou lopen via dochteronderneming [M] (…).
De facturering via [M] heeft geduurd tot april 2008. Op dat moment is ook afgesproken dat het contract dat op naam van [C] zou komen en dat deze in een buitenlandse onderneming zou worden ondergebracht (te[...], [O]) – het betrof hier zowel het Marokkaanse pelbedrijf als de factureringsactiviteiten.”
Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat aan deze brief geen waarde kan worden toegekend, nu de eerste ondertekenaar tijdens een FIOD-verhoor verklaard heeft de brief niet inhoudelijk te kennen en de tweede ondertekenaar pas in augustus 2009 werkzaam is geworden bij [B]. Nu eiser hiertegen vervolgens niets heeft aangevoerd, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om de brief als voldoende bewijs in aanmerking te nemen. Ten overvloede zij vermeld dat naar het oordeel van de rechtbank uit de brief overigens niet kan worden opgemaakt dat [C] op enig moment als nader te noemen meester is aangewezen. Ook is gesteld noch gebleken dat aan het in de brief vermelde plan om het pelcontract op naam van [C] te zetten, uitvoering is gegeven.
4.4.
De rechtbank heeft bij haar oordeel voorts nog in aanmerking genomen dat – naar verweerder onweersproken heeft gesteld – [C] de pelwerkzaamheden ongewijzigd heeft voortgezet, ook nadat eiser en diens broer (voor [E]) met [B] in de loop van 2009 een nieuw pelcontract hebben opgesteld.
4.5.
Dat [C] voor de facturering heeft zorg gedragen, doet niet af aan het oordeel van de rechtbank dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat [C] als contractspartij bij het pelcontract had te gelden. Nog daargelaten de vraag of de wijze waarop de facturering heeft plaatsgevonden in deze bepalend is, is de gang van zaken omtrent de facturering ook bijzonder te noemen. Zo factureerde [C] aanvankelijk aan de broer van eiser, waarna hij op zijn beurt aan [B] factureerde. Later is weliswaar rechtstreeks een bedrag aan [M]/[B] gefactureerd, maar tegelijkertijd is de broer van eiser facturen blijven sturen aan [B].
4.6.
De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om eisers te volgen in hun stelling dat eiser het pelcontract heeft gesloten namens eiseres. Uit al het voorgaande volgt dat eiser en zijn broer als contractspartij bij het pelcontract hadden te gelden en dat de exploitatie hiervan ook geheel voor rekening en risico van eiser en zijn broer kwam. De rechtbank leidt uit de feiten vermeld onder 2.4 en het door verweerder gemotiveerd gestelde af dat de pellerij vanuit Nederland werd bestuurd en gecontroleerd. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat een zakelijke vergoeding voor de door eiser in Nederland verrichte werkzaamheden ter zake van (de exploitatie van) het pelcontract, als resultaat uit overige werkzaamheden in de heffing kan worden betrokken. Dat het pelstation in Marokko was gevestigd en het daadwerkelijke pellen aldaar heeft plaatsgevonden, staat er – anders dan eiser kennelijk veronderstelt – niet aan in de weg dat dit resultaat in Nederland in de heffing wordt betrokken.
4.7.
Met betrekking tot de omvang van het te belasten resultaat is verweerder uitgegaan van de omzet volgens de facturen aan [B]; daarop heeft hij in mindering gebracht de kosten volgens de jaarrekeningen van [C]; op de uitkomst daarvan is vervolgens in mindering gebracht het deel van de opbrengst dat volgens de jaarrekeningen van [C] aan haar kon worden toegerekend; het dan resterende winstbedrag is gelijkelijk toegerekend aan eiser en zijn broer. Naar het oordeel van de rechtbank is de aldus berekende vergoeding als zakelijk aan te merken voor de door eiser in Nederland verrichte werkzaamheden ter zake van het pelcontract en de rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om van een andere berekening uit te gaan. Voor de door eiser bepleite cost-plusbenadering (waarbij er volgens eiser feitelijk geen resultaat voor hem zou overblijven) ziet de rechtbank, gelet op de onderhavige casus, geen aanleiding.
4.8.
Eiser heeft voorts nog een beroep op het gelijkheidsbeginsel gedaan, stellende dat van hem niet meer belasting kan worden geheven dan van zijn broer en/of diens besloten vennootschap is geheven op basis van een compromis tussen de broer en verweerder. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt, nu eiser evenals zijn broer door verweerder in de gelegenheid is gesteld om het geschil middels een vaststellingsovereenkomst te beëindigen. In zoverre is van een ongelijke behandeling dan ook geen sprake, nog daargelaten dat (naar tussen partijen vast staat) eisers broer in zijn aangiften inkomstenbelasting wel inkomsten in Nederland uit het pelcontract heeft aangegeven van € 0,40 per kilo, zodat ook op die grond geen sprake is van gelijke gevallen. Dat eiser en verweerder uiteindelijk geen overeenstemming hebben kunnen bereiken omdat eiser om hem moverende redenen niet heeft willen instemmen met het door verweerder gedane voorstel, doet daaraan niet af. Voor zover eiser meent dat hij, bij het hiervoor weergegeven oordeel van de rechtbank omtrent de belastbaarheid recht kan doen gelden op een compromis tussen verweerder en eisers broer, kan hij daarin niet worden gevolgd.
4.9.
Uit het overwogene in 4.6 volgt dat nu de rechtbank van oordeel is dat verweerder terecht heeft gecorrigeerd bij eiser, de aan eiseres opgelegde navorderingsaanslagen vpb en bijbehorende beschikkingen niet in stand kunnen blijven.
4.10.
De rechtbank komt nu toe aan de vraag of verweerder gelet op artikel 16 van de Awr bevoegd was na te vorderen bij eiser over het jaar 2007. Verweerder heeft in dit verband aangevoerd dat sprake was van een nieuw feit en voorts dat eiser te kwader trouw was. De rechtbank is van oordeel dat in het midden kan blijven of sprake is van een nieuw feit, nu verweerder – gelet op het door hem gemotiveerd gestelde – erin is geslaagd aannemelijk te maken dat eiser ten tijde van de indiening van de aangifte voor het jaar 2007 (11 september 2009) te kwader trouw was. De rechtbank heeft hierbij het volgende in aanmerking genomen. Eiser en zijn broer hebben informatie ingewonnen bij een adviseur van[G]. Op 18 juni 2009 (ruim voor indiening van de aangifte) heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de broer van eiser, de adviseur van[G] en medewerkers van de Belastingdienst. Tijdens dat gesprek heeft eisers broer verklaard dat de situatie in Marokko aldus is dat er gestreefd wordt om geen winst te laten vallen in Marokko met de activiteiten aldaar, omdat de in Marokko behaalde winst direct wordt ingepikt door de plaatselijke directie en omdat de in Marokko behaalde winst niet is uit te keren aan buitenlanders. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij en zijn broer allebei bij de adviseur van[G] informatie hebben ingewonnen en verder in reactie op de vraag waarom zijn broer wel in Nederland een vergoeding van € 0,40 per kilo gepelde garnalen heeft aangegeven in zijn aangifte ib/pvv 2007 dat [K] (de broer van eiser, rb.) daar vanuit zijn wantrouwen op ingegaan is”. De stelling van eiser dat hij volledig heeft vertrouwd op het advies van[G] dat de winst geheel in Marokko belast was, kan de rechtbank gelet op het voorgaande niet volgen. Eiser heeft zijn stelling dat[G] heeft geadviseerd dat alle winst in Marokko belast zou zijn, voorts op geen enkele wijze onderbouwd. Voorts heeft eiser gesteld dat er ten tijde van het indienen van de aangifte al een “zwaar opgetuigd” onderzoek werd uitgevoerd door de Belastingdienst naar de pelactiviteiten. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser zich bewust moet zijn geweest van het feit dat er een aanmerkelijke kans bestond dat de (op 11 september 2009 ingediende) aangifte onjuist was. Dat eiser nadien advies heeft gevraagd aan andere belastingadviseurs (waaronder [Q]) en zij – naar eiser stelt – unaniem van mening zijn dat de winst in Marokko behoorde, doet aan het voorgaande niet af; die omstandigheden zeggen immers niets over de (vermeende) kwade trouw van eiser ten tijde van de indiening van de aangifte.
4.11.
Met betrekking tot de aanslag ib/pvv voor het jaar 2008 is nog in geschil of verweerder daarbij al of niet terecht rekening heeft gehouden met inkomen uit aanmerkelijk belang. Verweerder neemt het standpunt in dat eiser belastbaar voordeel heeft behaald met de verkoop op 8 januari 2008 van het belang in [C] aan [N 1] AG. Volgens verweerder was de waarde van het belang aanzienlijk hoger dan de verkrijgingsprijs en is derhalve artikel 4.22 van de Wet IB 2001 van toepassing. Voor het geval de rechtbank hem volgt in de (primaire) berekening van de correctie van het inkomen uit werk en woning, neemt verweerder het standpunt in dat het vervreemdingsvoordeel te stellen is op € 138.576 (50% van € 286.152 verminderd met de verkrijgingsprijs van € 4.500).
4.12.
Eiser heeft in zijn reactie van 11 februari 2013 op het verweerschrift (door eiser aangeduid als ‘pleitnota’) te kennen gegeven dat hij het met verweerder eens is dat de economische waarde moet worden bepaald, maar dat hij zich niet kan vinden in de door verweerder gemaakte berekening die is gebaseerd op de intrinsieke waarde en de rentabiliteitswaarde. Eiser volgt een andere benadering, waarbij hij in aanmerking neemt dat het opzetten van het pelstation in 2007 zo’n € 120.000 heeft gekost en ook rekening houdt met het bij eiser te belasten bedrag in box 1. De rechtbank is echter van oordeel dat er geen aanleiding bestaat de door verweerder gevolgde benadering als onjuist te bestempelen en sluit dan ook daarbij aan. Met partijen is de rechtbank voorts van oordeel dat er rekening moet worden gehouden met het bij eiser in box 1 te belasten bedrag, aangezien – naar verweerder onbestreden heeft aangevoerd – uit de jaarrekening van [C] over 2007 niet volgt dat sprake is geweest van een informele kapitaalstorting. Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking heeft genomen en dat dit inkomen moet worden verminderd tot € 138.576.
4.13.
Met betrekking tot de in 1.5.1 genoemde beschikking begrijpt de rechtbank de standpunten van partijen als volgt. Volgens verweerder moet de verkrijgingsprijs, uitgaande van de voorgaande beslispunten, gesteld worden op € 396.312, en volgens eiser dient daarbij dan te worden aangesloten. De rechtbank ziet geen aanleiding partijen hierin niet te volgen. Hieruit volgt dat de beschikking aanpassing behoeft.
4.14.
Met betrekking tot de tussen partijen gevoerde discussie over de vraag of verweerder alle op de onderhavige gedingen betrekking hebbende stukken heeft overgelegd, overweegt de rechtbank dat deze discussie (ook) tijdens de tweede zitting aan de orde is gesteld. Uit hetgeen eisers aldaar bij monde van hun gemachtigde hebben verklaard, leidt de rechtbank af dat zij thans uitsluitend nog stellen dat verweerder ten onrechte (nog) niet de stukken van het tripartiete-overleg heeft overgelegd. Verweerder heeft hierover verklaard dat deze stukken geen enkele rol hebben gespeeld bij het proces dat heeft geleid tot het opleggen van de aanslagen. De rechtbank begrijpt dit aldus dat verweerder de stukken niet tot zijn beschikking heeft gehad. Gelet hierop kan niet worden volgehouden dat verweerder niet heeft voldaan aan de in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht vervatte verplichting.
4.15.
Eisers hebben geen grieven aangevoerd met betrekking tot de beschikkingen heffingsrente. Gelet hierop delen de beschikkingen het lot van de betreffende aanslag.
4.16.
Uit al het voorgaande volgt dat de beroepen van eiseres met betrekking tot de navorderingsaanslagen vpb 2007 en 2008 gegrond moeten worden verklaard, dat het beroep van eiser met betrekking tot de navorderingsaanslag ib/pvv 2007 ongegrond dient te worden verklaard en de beroepen van eiser met betrekking tot de aanslag ib/pvv 2008 en de beschikking verkrijgingsprijs gegrond.

5.Proceskosten

5.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling in de zaak 12/4758 (navorderingsaanslag ib/pvv 2007). Wel vindt de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten ter zake van de overige beroepen in verband met de gegrondverklaring daarvan.
5.2.
Eisers hebben verzocht om vergoeding van alle door hen gemaakte kosten. De rechtbank is van oordeel dat volstaan kan worden met een forfaitaire kostenvergoeding, omdat van bijzondere omstandigheden geen sprake is. De omstandigheid dat verweerder aanslagen ter behoud van rechten heeft opgelegd en dat eiser en eiseres voor ‘dezelfde’ inkomsten zijn aangeslagen, leidt niet tot de conclusie dat verweerder verregaand onzorgvuldig heeft gehandeld of dat hij ‘tegen beter weten in’ heeft gehandeld.
5.3.
De rechtbank heeft te vergoeden kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de vier (gegronde) beroepen tezamen vastgesteld op € 1.770 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter (eerste) zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting, met een waarde per punt van € 472, een wegingsfactor 1 voor het gewicht van de zaak en een wegingsfactor van 1,5 wegens de samenhang van de zaken). Voor de bezwaarfase heeft verweerder aan eisers reeds kostenvergoedingen toegekend. De rechtbank ziet geen aanleiding voor hogere vergoedingen dan reeds door verweerder toegekend.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van eiser met betrekking tot de navorderingsaanslag ib/pvv 2007 (12/4758) ongegrond;
  • verklaart de overige beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar, de navorderingsaanslagen en de heffingsrentebeschikkingen met betrekking tot eiseres;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de aan eiser opgelegde aanslag ib/pvv 2008;
  • vermindert de aan eiser opgelegde aanslag ib/pvv 2008 tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 303.832, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 138.576 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.611, en vermindert de daarop betrekking hebbende heffingsrentebeschikking dienovereenkomstig;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de beschikking vaststelling verkrijgingsprijs;
  • stelt de beschikking vaststelling verkrijgingsprijs vast naar een bedrag van € 396.312;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van in totaal € 1.770;
  • gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 310 vergoedt;
  • gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van in totaal € 84 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.K.A. Efstratiades, voorzitter, mr. H. de Jong en mr. M.C.A. Onderwater, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Carter, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 november 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.