ECLI:NL:RBNHO:2013:10629

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 november 2013
Publicatiedatum
7 november 2013
Zaaknummer
C-15-206091 - KG ZA 13-436
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot doorgang en erfdienstbaarheid in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 november 2013 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Sluiter Beheer B.V. en twee gedaagden. Sluiter, eigenaar van een woning in Haarlem, vorderde dat de gedaagden zouden worden veroordeeld om gedurende de periode dat er geen onherroepelijk vonnis is in de bodemprocedure, te gehengen en gedogen dat Sluiter en haar rechtsopvolgers via een naast het perceel van Sluiter gelegen doorgang toegang hebben tot de achtertuin van hun pand. De gedaagden, eigenaren van nabijgelegen onroerende zaken, betwistten de juridische status van de doorgang en weigerden medewerking te verlenen aan de inschrijving van een zakelijk recht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat Sluiter voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vordering, omdat de gedaagden dreigden de toegang tot de doorgang te ontzeggen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de doorgang mogelijk kan worden gekwalificeerd als een buurweg in de zin van artikel 719 (oud) BW, en dat Sluiter recht heeft op toegang tot deze doorgang. De rechtbank heeft de vordering van Sluiter toegewezen, met de voorwaarde dat zij binnen een redelijke termijn een bodemprocedure aanhangig maakt. Tevens is een dwangsom opgelegd voor het geval de gedaagden niet aan de veroordeling voldoen.

De gedaagden zijn hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.483,34. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
zaaknummer / rolnummer: C/15/206091 / KG ZA 13-436
Vonnis in kort geding van 7 november 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SLUITER BEHEER B.V.,
gevestigd te Haarlem,
eiseres,
advocaat mr. J.W.J. Hijnen,
tegen

1.[gedaagde1],

wonende te [woonplaats],
2.
[gedaagde2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. Q.C. des Tombe.
Partijen zullen hierna Sluiter en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 7
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van Sluiter
  • de pleitnota van [gedaagden]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Sluiter is sinds juni 2012 eigenaar van de woning met erf en tuin staande en gelegen aan de [adres], kadastraal bekend als [nummer]. Sluiter heeft het pand gerenoveerd en wenst dit te splitsen in twee afzonderlijke appartementen met een gezamenlijke tuin en achterin de tuin een tweetal bergingen.
2.2.
[gedaagden] hebben sinds 2002 in eigendom de nabijgelegen onroerende zaken aan de [adres], kadastraal bekend als [nummer], alsmede [nummer].
2.3.
Naast het perceel van Sluiter is sprake van een doorgang (hierna: de doorgang), die mede loopt over het einde van de percelen [adres]. Partijen verschillen van mening over de juridische status van deze doorgang. Er is terzake geen zakelijk recht in het kadaster ingeschreven
2.4.
De doorgang wordt afgesloten door een (afsluitbare) deur, die mede aan het pand van Sluiter is bevestigd. Sluiter heeft een sleutel van de deur, alsook de eigenaren/gebruikers van percelen [adres]. Ook de voormalig eigenaren/gebruikers van de [adres] hadden een sleutel.
2.5.
De situatie kan als volgt schematisch worden weergegeven:
2.6.
Sluiter heeft terzake de doorgang onder andere [gedaagden] gevraagd hun medewerking te verlenen aan de inschrijving van een zakelijk recht ten behoeve van de (te realiseren) appartementen in het perceel van Sluiter en hiertoe een vergoeding aangeboden van € 1.000,00. [gedaagden] hebben in maart 2013 aangegeven slechts hiertoe bereid te zijn tegen betaling van € 30.000,00 (€ 15.000,00 per appartement).
2.7.
Nadat Sluiter het slot van de deur van de doorgang had gerepareerd (vervanging van de sleutels was niet nodig) hebben [gedaagden] bij brief van 22 mei 2013, voor zover hier van belang, het volgende aan Sluiter meegedeeld:
“Ik heb van mijn huurder van het object [adres] vernomen dat u zonder mijn toestemming op eigen initiatief het slot van de achterpoort hebt vervangen en toegang aan uzelf verschaft hebt. Ik maak u er op attent dat u hiermee inbreuk maakt op mijn eigendomsrecht (…) Ik sommeer u dan ook per direct deze inbreuk te staken en de sleutels van de poort binnen vijf dagen na dagtekening aan mij te overhandigen.
(…)
Met uitzondering van de eigenaren/gebruiker van de [adres] heb ik aan niemand een sleutel afgegeven.
(…)
Gezien het bovengenoemde en medegezien het feit dat u mijn voorstel ten behoeve van de erfdienstbaarheden (…) niet geaccepteerd hebt, ben ik thans niet bereid om toegang tot de achterpoort aan u te verschaffen.
(…)
Indien u niet binnen vijf dagen na dagtekening van deze brief de sleutels van de poort aan mij overhandigt, dan wel schriftelijk aan mij bevestigt de ontstane onrechtmatige situatie, binnen voornoemd termijn op te zullen heffen, stel ik u nu reeds in gebreke en zie ik mij genoodzaakt om deze zaak voor e leggen aan de daartoe bevoegde rechter (…)”.
2.8.
Bij e-mail van 21 juni 2013 heeft [A.] namens de vorige eigenaar/gebruiker van het pand aan de [adres] het volgende aan Sluiter meegedeeld:
“Naar aanleiding van uw e-mail kan ik u mededelen dat wij altijd gebruik hebben kunnen maken en gemaakt hebben van de poortdeur en steeg die uitkomt op de [adres] naast het pand aan de [adres] te Haarlem.
Dit is vanaf het begin zo geweest zolang het pand [adres] in eigendom was van het Pinksterkerkgenootschap Volle Evangeliegemeente Elim Kapel te Haarlem. Alle in ons bezit zijnde sleutels van het pand en ook die, mogelijk van de poort, zijn ingeleverd bij de makelaar.
Zelf ben ik 17 jaar Pastor van de kerk geweest t/m december 1997, daarna een andere collega van mij t/m september 2005 vervolgens een andere collega tot april 2008. Ook voor 1980 maakten de bezoekers en de bewoners van ons pand gebruik van de poortdeur en poort. In april 2008 hebben wij het pand te koop gezet en is het vervolgens gekraakt. De poortdeur stond in mijn tijd en ook daarna eigenlijk altijd open omdat in de poort het afhaalloket was van het Chinese restaurant. De klacht van de buren in het algemeen was altijd dat “de Chinees” ‘s Avonds na sluitingstijd vergat de poort te sluiten. Wij hebben hem daar regelmatig op aangesproken. Na een inbraak en insluiping in de slaapkamers van de kinderen van de achterburen (een (toenmalige) timmerbedrijf) van de [adres], hebben zij vanwege de veiligheid voor hun kinderen een nieuwe poortdeur met nieuw slot geplaatst in de poort aan de [adres]. Dit zal omstreeks 1995 geweest zijn. Wij hebben toentertijd ook een sleutel van hen gekregen. Als er nu een hek staat dan is dit na onze tijd veranderd.”

3.Het geschil

3.1.
Sluiter vordert, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om:
I. [gedaagden] te veroordelen om - gedurende de periode dat in de nog te voeren bodemprocedure geen onherroepelijk vonnis is gewezen - te gehengen en gedogen dat Sluiter en/of haar rechtsopvolger(s) via de naast het perceel van Sluiter aanwezige doorgang/uitweg/steeg, die mede loopt over het einde van de percelen [adres], met vrije gebruikmaking van de zich daarin bevindende toegangsdeur, de volledige en vrije toegang hebben - in ieder geval via het perceel van Wong - tot de achtertuin van het aan Sluiter en/of haar rechtsopvolger(s) pand aan de [adres] te Haarlem, op de thans bestaande wijze, op straffe van een - hoofdelijk - te verbeuren dwangsom van € 2.500,-- per dag of dagdeel dat Wong en/of Lin na betekening van het te dezen te wijzen vonnis weigeren aan deze veroordeling uitvoering te geven;
II. [gedaagden] hoofdelijk, des de een betalende de andere zal zijn gekweten, te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagden] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Sluiter vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagden] om te gehengen en gedogen dat Sluiter (en/of haar rechtsopvolgers), via de doorgang vrije toegang heeft tot de achtertuin van het pand aan de [adres], totdat in een nog te voeren bodemprocedure onherroepelijk vonnis is gewezen. Sluiter legt aan haar vordering primair ten grondslag dat terzake de doorgang sprake is van een buurweg in de zin van artikel 719 Oud BW en subsidiair dat sprake is van een door verjaring ontstane erfdienstbaarheid. Voor zover geen sprake is van een zakelijk recht maken [gedaagden] misbruik van hun eigendomsrechten door te verbieden dat Sluiter (en/of haar rechtsopvolgers) over het aan hen toebehorende stukje van de doorgang lopen. Sluiter heeft [gedaagden] verzocht medewerking te verlenen aan de inschrijving van een zakelijk recht. [gedaagden] hebben die medewerking geweigerd. In dit kader zal Sluiter een bodemprocedure aanhangig maken. Nu zich inmiddels een koper heeft gemeld bij Sluiter voor een van de appartementen in het pand aan de [adres] en [gedaagden] het gebruik van de doorgang aan Sluiter weigeren heeft Sluiter spoedeisend belang bij onderhavige vordering, aldus Sluiter.
4.2.
[gedaagden] voeren - samengevat - als verweer dat Sluiter geen spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Daarnaast betwisten [gedaagden] dat sprake is van een buurweg dan wel van een erfdienstbaarheid. Ook van misbruik van omstandigheden is geen sprake, aldus [gedaagden]
spoedeisend belang
4.3.
Het verweer van [gedaagden] dat Sluiter geen spoedeisend belang heeft bij haar vordering faalt. [gedaagden] hebben onvoldoende weersproken dat de doorgang, sinds zij vanaf 2002 eigenaar zijn, door verschillende gebruikers/eigenaren van de panden aan de [adres] en [adres] wordt gebruikt. Op zich is dit onvoldoende om een afdwingbaar gemeenschappelijk gebruik van de doorgang te kunnen vaststellen, maar wel voldoende om dit gebruik niet meteen te mogen beëindigen. Vaststaat dat [gedaagden], zoals ter gelegenheid van de comparitie door hen is erkend, hebben gedreigd om Sluiter de toegang tot de doorgang te zullen ontzeggen, ook nadat [gedaagden] duidelijk was geworden dat geen sprake was van vervanging van de sleutels van de toegangsdeur van de doorgang, maar slechts van reparatie van het slot. Gelet op deze omstandigheden heeft Sluiter voldoende spoedeisend belang bij haar vordering.
buurweg
4.4.
Sluiter baseert haar vordering primair op het recht van buurweg. Het recht van buurweg was geregeld in artikel 719 (oud) BW. Naar dit recht kon een buurweg ontstaan indien meerdere buren een weg gezamenlijk als uitweg gebruikten en die weg door de eigenaar van de grond waarover de weg loopt ook uitdrukkelijk of stilzwijgend tot buurweg was bestemd. Sinds 1 januari 1992 kent het BW de regeling van buurweg niet meer. Ingevolge artikel 160 Overgangswet Nieuw BW worden vóór 1 januari 1992 bestaande buurwegen gehandhaafd. Gelet op de stukken en hetgeen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de doorgang kan worden gekwalificeerd als buurweg in de zin van artikel 719 (oud) BW. Dit kan onder meer worden afgeleid uit de hiervoor onder r.o 2.7 (deels) geciteerde brief namens de voormalige eigenaar/ gebruiker van het pand aan de [adres], uit het feit dat de eigenaren/gebruikers van de panden aan de [adres] en [adres] altijd een sleutel van de toegangspoort hebben gehad en uit de niet door [gedaagden] weersproken stelling dat de doorgang onder meer werd en thans nog steeds wordt gebruikt ten behoeve van de afvoer van afval uit de in voornoemde panden gevestigde horecagelegenheden. Sluiter heeft belang bij de continuering van de bestaande situatie. Gelet op de aankondiging van [gedaagden] om Sluiter de toegang tot de doorgang te zullen ontzeggen is het treffen van een voorziening aangewezen, die strekt tot bescherming van het recht van Sluiter en dient te gelden in elk geval tot de rechtsverhouding tussen partijen definitief is vastgesteld door de bodemrechter.
4.5.
De voorzieningenrechter zal de vordering dan ook toewijzen, maar daaraan de voorwaarde verbinden dat de bodemprocedure binnen een redelijke termijn daadwerkelijk aanhangig wordt gemaakt. De vordering strekt er immers toe dat [gedaagden], gedurende de periode dat de bodemprocedure loopt, gehengen en gedogen dat Sluiter via de doorgang en de toegangsdeur vrije toegang heeft tot de achtertuin van de [adres] en dat brengt voor Sluiter daarom de verplichting met zich om zo’n procedure daadwerkelijk aanhangig te maken.
4.6.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als volgt.
4.7.
[gedaagden] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Sluiter worden begroot op:
- dagvaarding € 78,34
- griffierecht 589,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.483,34

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagden] om, tot dat in de bodemprocedure onherroepelijk vonnis is gewezen, te gehengen en gedogen dat Sluiter en/of haar rechtsopvolgers onbelemmerd toegang krijgt tot de doorgang en de daarbij behorende toegangsdeur,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan Sluiter een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere dag na betekening van dit vonnis dat zij niet aan de in 5.1 uitgesproken veroordeling voldoen, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt,
5.3.
bepaalt dat Sluiter aan de veroordeling onder 5.1. geen rechten kan ontlenen indien zij niet binnen drie maanden na heden een bodemprocedure aanhangig heeft gemaakt
5.4.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van Sluiter tot op heden begroot op € 1.483,34,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 7 november 2013. [1]

Voetnoten

1.type: 299