ECLI:NL:RBNHO:2013:10693

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 november 2013
Publicatiedatum
11 november 2013
Zaaknummer
14/810159-12 en 01/845403-09 (vordering tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in strafzaak met poging tot zware mishandeling en bedreiging van politieagenten

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 7 november 2013, stond de verdachte terecht voor meerdere feiten, waaronder poging tot zware mishandeling en bedreiging van politieagenten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot zware mishandeling van hoofdagent [slachtoffer 1] en de poging tot doodslag van hoofdagent [slachtoffer 2]. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte om de agenten zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De camerabeelden toonden aan dat de verdachte vanuit een stilstaande positie wegreed zonder de intentie om de agenten te raken, en dat er geen sprake was van een bedreigende situatie.

De verdachte werd echter wel veroordeeld voor bedreiging van een politieagent door met zijn auto op hem in te rijden, het veroorzaken van gevaar op de weg en het doorrijden na een ongeval. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks dat hij ambtshalve bekend was bij de agent, zich niet had bekendgemaakt na het ongeval. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 102 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor vier maanden. Daarnaast werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf toegewezen en omgezet in een taakstraf.

De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, vooral gezien het gevaar dat de verdachte had veroorzaakt door met hoge snelheid en onder invloed van alcohol te rijden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn deelname aan een cursus en zijn werk, maar vond dat een vrijheidsbenemende straf gerechtvaardigd was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 14/810159-12 en 01/845403-09 (vordering tul)
Uitspraakdatum: 7 november 2013
Tegenspraak
Vonnis (P)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 oktober 2013in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. van der Plas en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R. Esbir Wildeman, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is tenlaste gelegd dat:
Feit 1:
Primair
hij op of omstreeks 08 april 2012 in de gemeente Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer 1], hoofdagent van de politie Noord-Holland Noord, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met zijn auto (vol gas) is weggereden uit een parkeervak terwijl er vlak vóór zijn auto een (dienst)fiets geparkeerd stond en/of terwijl die [slachtoffer 1] op dat moment (op korte afstand) vóór die auto en/of die (dienst)fiets stond, dan wel langsliep, waardoor verdachte met zijn auto (vol gas) over de voor zijn auto geparkeerde (dienst)fiets is heengereden
en/of in de richting van die [slachtoffer 1] is gereden en/of (op korte afstand) van/vóór die [slachtoffer 1] is langs gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 08 april 2012 in de gemeente Alkmaar een persoon, genaamd [slachtoffer 1], hoofdagent van de politie Noord-Holland Noord, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte toen en daar opzettelijk dreigend met zijn auto (vol gas) weggereden uit een parkeervak terwijl er vlak vóór zijn auto een (dienst)fiets geparkeerd stond en/of terwijl die [slachtoffer 1] op dat moment (op korte afstand) vóór die auto en/of die (dienst)fiets stond, dan wel langsliep, waardoor verdachte met zijn auto (vol gas) over de voor zijn auto geparkeerde (dienst)fiets is heengereden en/of in de richting van die [slachtoffer 1] is gereden en/of (op korte afstand) van/vóór die [slachtoffer 1] is langs gereden;
Feit 2:
Primair
hij op of omstreeks 08 april 2012 in de gemeente Langedijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer 2], hoofdagent van de politie
Noord-Holland Noord, van het leven te beroven, althans opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met zijn auto (vol gas) op die [slachtoffer 2] is toegereden en/of toe is blijven rijden en/of (met hoge sneldheid) op die [slachtoffer 2] is ingereden en/of pas op korte afstand (ongeveer 10 meter) van die [slachtoffer 2] is uitgeweken naar een andere rijstrook, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; art 45 Wetboek van Strafrecht art 302 jo. 45 Wetboek van Strafrecht;
Subsidiair
hij op of omstreeks 08 april 2012 in de gemeente Langedijk, een persoon,
genaamd [slachtoffer 2], hoofdagent van de politie Noord-Holland Noord, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte toen en daar opzettelijk dreigend met zijn auto (vol gas) op die [slachtoffer 2] toegereden en/of toe blijven rijden en/of (met hoge snelheid) op die [slachtoffer 2] ingereden
en/of pas op korte afstand (ongeveer 10 meter) van die [slachtoffer 2] is
uitgeweken naar een andere rijstrook;
Feit 3:
hij op of omstreeks 08 april 2012 in de gemeente(n) Alkmaar en/of Langedijk,
althans in het arrondissement Alkmaar, als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), na het gebruik van alcoholhoudende drank, daarmee heeft gereden over de Laat en aldaar tegen een fiets is aangereden of gebotst en/of (vervolgens) op de navolgende kruising(en), te weten de kruising van de N-245 met de Schinkelwaard en/of de kruising van de N-245 met de Huiswaarderweg en de Nollenweg, (met hoge snelheid) door het rode verkeerslicht is gereden en/of (vervolgens) op de N-245 heeft gereden met (een) snelhe(i)d(en) van (ongeveer) 150 en/of 180 kilometer per uur, althans met (een) snelhe(i)d(en) die (veel) te hoog was/waren voor een veilig verkeer ter plaatse, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg(en) werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg(en) werd gehinderd, althans kon worden gehinderd; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Feit 4:
(14.701428.12)
hij op of omstreeks 08 april 2012 in de gemeente Alkmaar als bestuurder van
een motorrijtuig (personenauto) betrokken bij een verkeersongeval of door
wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de Laat, de plaats van
het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of
redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [slachtoffer 3] en/of de
gemeente Alkmaar) letsel en/of schade was toegebracht;
Feit 5:
hij op of omstreeks 08 april 2012 in de gemeente Alkmaar als bestuurder van
een motorrijtuig (personenauto) betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de Gedempte Nieuwesloot, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten de politie Noord-Holland Noord) letsel en/of schade was toegebracht;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten, alsmede tot bewezenverklaring van de onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft gepleit voor gehele vrijspraak van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.3.
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 ten laste is gelegd en moet hij daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Gelet op de beelden van het voorval welke getoond zijn tijdens het onderzoek ter terechtzitting, is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om verbalisant [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Uit deze beelden blijkt dat verdachte zijn auto heeft gestart en vanuit een stilstaande positie abrupt is weggereden van verbalisanten, waarbij hij zijn stuur scherp naar rechts draaide. [slachtoffer 1] bevond zich op dit moment (vanuit de verdachte gezien) links naast de auto en niet (meer) voor de auto van verdachte. Op het moment dat verdachte met de auto naar rechts wegrijdt doet [slachtoffer 1] een stap naar voren de weg op. Gezien de positie van [slachtoffer 1] en de stuurrichting van verdachte, was het niet mogelijk voornoemde [slachtoffer 1] te raken. Op de beelden is ook niet te zien dat [slachtoffer 1] aan de kant springt en hevig schrikt. Nu verdachte stelt dat hij alleen weg wilde rijden en nooit de bedoeling heeft gehad om [slachtoffer 1] iets aan te doen en uit de camerabeelden niet kan worden afgeleid dat hij door zijn gedrag de aanmerkelijke kans heeft aanvaard om [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, komt de rechtbank niet tot een bewezenverklaring.
De rechtbank is verder van oordeel dat de gedraging van verdachte ook geen bedreiging oplevert. Verdachte is onverwachts weggereden vanuit een stilstaande positie en heeft hierbij scherp naar rechts weggestuurd van verbalisanten, waaronder verbalisant [slachtoffer 1]. Deze gedraging geeft geen blijk van de intentie om iemand te bedreigen en zodoende vrees aan te jagen. Dat [slachtoffer 1] schrok van het feit dat verdachte plotseling wegreed en daarbij zijn fiets, die hij voor de auto geparkeerd had, aanreed is goed voorstelbaar, maar levert geen bedreiging op met enig misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling.
Ook is naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen wat verdachte onder feit 2 primair ten laste is gelegd en moet hij daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood danwel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan verbalisant [slachtoffer 2]. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in dit geval de dood of zwaar lichamelijk letsel - is aanwezig indien verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. Het zal moeten gaan om een kans die in die feitelijke situatie naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
Op basis van de verklaringen van de verbalisanten [verbalisant] en [slachtoffer 2] en de verklaring van verdachte stelt de rechtbank de volgende feiten vast. Verdachte is na een wilde achtervolging op enig moment op de N245 door de politie klem gereden. Op dat moment is aangever [slachtoffer 2], die in een van de achtervolgende auto’s zat, uit de auto gestapt en naar de auto van verdachte gerend. Toen hij vlak bij de auto was begon verdachte achteruit te rijden. [slachtoffer 2] rende achter de auto aan, maar verdachte gaf opeens vol gas en reed hard achteruit. De politieauto’s zijn vervolgens al spookrijdend achter de auto van verdachte aan gereden. Toen [slachtoffer 2] dit zag, is hij in de berm gesprongen. [slachtoffer 2] verkeerde op een gegeven moment in de veronderstelling dat de auto van verdachte opnieuw was klemgereden en is daarop de rijbaan op gerend om verdachte aan te houden. [slachtoffer 2] bevond zich op dat moment, op enige afstand, aan de andere kant van de politieversperring. Verdachte is kort gestopt, heeft toen weer gas gegeven en is, in voorwaartse richting, tussen de politieauto’s door laverend door de versperring heen gereden. Na het passeren van de versperring is verdachte, recht op [slachtoffer 2] afgereden, die op dat moment midden op de rechterrijbaan stond. Verdachte reed over een afstand tussen de 20 en 40 meter op [slachtoffer 2] af. Verdachte heeft, op een afstand van ongeveer 10 meter verwijderd van [slachtoffer 2], de auto naar links gestuurd en passeerde daarbij [slachtoffer 2] op een afstand van ongeveer 3 meter waarna hij zijn weg richting Schagen heeft vervolgd.
[slachtoffer 2] heeft hierover ter zitting nog verklaard dat er op het moment dat [slachtoffer 2] hem passeerde ongeveer een rijstrook tussen hem en de auto van verdachte zat.
Uit de verklaringen is niet duidelijk geworden hoe hard verdachte reed. [slachtoffer 2] heeft ter zitting verklaard dat het allemaal erg snel ging, waardoor hij het moeilijk vond de snelheid van verdachte in te schatten. Verdachte verklaart dat hij niet snel heeft gereden en al helemaal niet de bedoeling had om op [slachtoffer 2] in te rijden. Hij wilde alleen weg. Bij gebreke aan nadere gegevens kan de rechtbank niet, ook niet bij benadering, vaststellen hoe hard verdachte heeft gereden op het moment dat hij op [slachtoffer 2] afreed en hoe risicovol zijn manoevre was om, nadat hij tussen de stilstaande politieauto’s was door gereden, [slachtoffer 2] op een afstand van ongeveer 3 meter te passeren. De rechtbank acht daarom niet bewezen dat verdachte door zijn manoevre de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 2] zou overlijden danwel zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het onder 2 primair ten laste gelegde feit.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde op grond van het volgende.
Op 8 april 2012, op de N245 bij de kruising met de Nauertocht, gemeente Langedijk [2] , zag [slachtoffer 2] , hoofdagent van Korps Noord-Holland Noord, dat het voertuig met verdachte al zigzaggend voorruit kwam rijden in de richting van [slachtoffer 2]. [slachtoffer 2] stond op dat moment midden op de N245. Hij hoorde dat de bestuurder gas gaf en zijn richting op reed. [3] Verdachte kwam vol op [slachtoffer 2] af rijden. [4] [slachtoffer 2] hoorde dat de motor van het voertuig hoge toeren maakte. [slachtoffer 2] was op dat moment erg bang en vreesde voor zijn leven. [5] Hij had gehoord dat de bestuurder in de binnenstad al op een collega was ingereden. [6] Hij was ervan overtuigd dat het voertuig hem aan zou gaan rijden en voelde zich erg bedreigd. [7] [slachtoffer 2] zag en hoorde dat het voertuig steeds harder ging rijden. Op ongeveer tien meter afstand van [slachtoffer 2] week het voertuig uit naar de voor hem rechterzijde. [8] [slachtoffer 2] zag dat verdachte hem passeerde op de linkerrijstrook. [9] De afstand tussen [slachtoffer 2] en het voertuig op het moment dat het voertuig hem passeerde, was ongeveer 3 meter. [10] Verdachte heeft [slachtoffer 2] tijdens het rijden zien staan op de weg. Verdachte is om hem heen gereden, maar als hij had gewild had hij [slachtoffer 2] aan kunnen rijden. [11]
De rechtbank komt daarnaast ook tot bewezenverklaring van de onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
ten aanzien van feit 3:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] d.d. 9 april 2012 (dossierpagina’s 38-42);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 8 april 2012 (dossierpagina’s 14-16);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 8 april 2012 (dossierpagina’s 17-18);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 15 mei 2012 (dossierpagina’s 22-25);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 8 april 2012 (dossierpagina’s 26-27);
ten aanzien van feit 4:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] d.d. 9 april 2012 (dossierpagina’s 38-42);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] d.d. 8 april 2012 (dossierpagina 43);
  • foto’s van de fiets, dossierpagina’s 41- 42;
ten aanzien van feit 5:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 8 april 2012 (dossierpagina’s 10-11);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 8 april 2012 (dossierpagina’s 30-32);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 8 april 2012 (dossierpagina’s 12-13).
3.5.
Bewijsoverweging
Namens verdachte heeft de raadsman vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 2 subsidiair. Verdachte is op een afstand van enige meters uitgeweken om zodoende [slachtoffer 2] niet te raken. Om die reden kan niet bewezen worden dat verdachte het opzet heeft gehad om verbalisant te bedreigen. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor veroordeling terzake van bedreiging vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook gepleegd zou worden. Niet vereist is dat de dader het voornemen heeft om de bedreiging te realiseren. Wel moet de bedreiging van dien aard zijn en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze in het algemeen een dergelijke vrees opwekken kan.
In dit geval staat vast dat verdachte van enige afstand en met onverminderde snelheid is ingereden op [slachtoffer 2], die zich op dat moment midden op de weg bevond. Verdachte heeft niet geremd maar is blijven rijden, ondanks dat hij [slachtoffer 2] in zijn vizier had. [slachtoffer 2] had kort daarvoor begrepen dat verdachte eerder op de avond was ingereden op een collega en was getuige van de turbulente achtervolging waarmee verdachte aan de politie probeerde te ontkomen. Verdachte is op ongeveer tien meter afstand uitgeweken en op drie meter afstand om [slachtoffer 2] heen gereden.
De rechtbank is van oordeel dat, ondanks dat de verdachte niet het voornemen had [slachtoffer 2] aan te rijden, zijn gedragingen- te weten, het na een turbulente achtervolging door de politie, niet stoppen of afremmen maar recht op [slachtoffer 2] af blijven rijden terwijl hij [slachtoffer 2] al had waargenomen, en het vervolgens om [slachtoffer 2] heen rijden op slechts drie meter afstand van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn geschied dat bij [slachtoffer 2] de gerechtvaardigde vrees kon ontstaan dat hij ten gevolge van een mogelijke aanrijding op zijn minst genomen ernstig gewond zou kunnen raken. Die vrees blijkt ook uit het feit dat [slachtoffer 2] zich op dat moment uit noodweer genoodzaakt voelde zijn dienstwapen te trekken en een schot te lossen, iets wat hij tijdens zijn 12,5 jarige diensttijd nog nooit eerder had gedaan.
3.6.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 subsidiair, feit 3, feit 4 en feit 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 2
subsidiair
hij op 08 april 2012 in de gemeente Langedijk, een persoon, genaamd [slachtoffer 2], hoofdagent van de politie Noord-Holland Noord, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte toen en daar opzettelijk dreigend met zijn auto op die [slachtoffer 2] toegereden en toe blijven rijden en op die [slachtoffer 2] ingereden en pas op korte afstand (ongeveer 10 meter) van die [slachtoffer 2] uitgeweken naar een andere rijstrook;
feit 3:
hij op 08 april 2012 in de gemeenten Alkmaar en Langedijk, althans in het arrondissement Alkmaar, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), na het gebruik van alcoholhoudende drank, heeft gereden over de Laat en aldaar tegen een fiets is aangereden en vervolgens op de navolgende kruisingen, te weten de kruising van de N-245 met de Schinkelwaard en de kruising van de N-245 met de Huiswaarderweg en de Nollenweg, met hoge snelheid door het rode verkeerslicht is gereden en vervolgens op de N-245 heeft gereden met snelheden van ongeveer 150 en/of 180 kilometer per uur, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die wegen werd veroorzaakt, en het verkeer op die wegen kon worden gehinderd;
feit 4:
hij op 08 april 2012 in de gemeente Alkmaar als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de Laat, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [slachtoffer 3]) schade was toegebracht;
feit 5:
hij op 08 april 2012 in de gemeente Alkmaar als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de Gedempte Nieuwesloot, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten de politie Noord-Holland Noord) schade was toegebracht.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Ten aanzien van feit 5 heeft de raadsman namens verdachte een beroep gedaan op artikel 7, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, zodat verdachte zou moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte ambtshalve bekend was bij verbalisant [slachtoffer 1], aan wie de beschadigde fiets toebehoorde. In dit geval was het aldus duidelijk wie de schade veroorzaakt had.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het tweede lid van artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994 houdt in dat, indien de overtreder van artikel 7 lid 1 sub a of iemand anders namens hem op de plaats van het ongeval behoorlijk de gelegenheid heeft geboden tot vaststelling van zijn identiteit, dit leidt tot uitsluiting van strafbaarheid. De strekking van het tweede lid is aldus dat
de overtredervan artikel 7 Wegenverkeerswet 1994 zijn gegevens achterlaat, waarmee wordt beoogd dat betrokkene na een ongeval in staat wordt gesteld de veroorzaker aansprakelijk te kunnen stellen voor de geleden schade. Het gegeven dat verbalisant [slachtoffer 1], danwel zijn collega, ambtshalve wist wie verdachte was, is onvoldoende om een gerechtvaardigd beroep te doen op artikel 7, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994 nu verdachte niet wist welke gegevens van hem bekend waren bij deze twee verbalisanten. Verdachte had zichzelf bekend moeten maken, danwel in ieder geval zich ervan moeten vergewissen dat de politie bekend was met al zijn gegevens die nodig zijn om hem zonodig aansprakelijk te kunnen stellen voor de door hem veroorzaakte schade.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2 subsidiair:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 3:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 4:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 5:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1 tot en met feit 5, met uitzondering van feit 3, gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot 8 maanden gevangenisstraf, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en met de bijzondere voorwaarden zoals omschreven in het reclasseringsrapport van 3 oktober 2012. Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van 500 euro. Voorts heeft de officier van justitie ter zake van feit 3 gevorderd dat verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen wordt ontzegd voor een duur van vier maanden.
6.2.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander uit het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 9 oktober 2013, het rapport van de reclassering d.d. 3 oktober 2012 en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is op 8 april 2012, na overmatig alcoholgebruik, een personenauto gaan besturen, ondanks dat verdachte diverse malen is gewaarschuwd door de politie dit niet te doen. Verdachte is met hoge snelheden diverse kruisingen opgereden, daarbij tweemaal een rood verkeerslicht negerend, zonder zich voldoende rekenschap te geven van het overige verkeer op of in de buurt van die kruising. Verdachte heeft vervolgens met snelheden van 150 danwel 180 kilometer per uur gereden op de N245, hierbij diverse signalen van de politie negerend. Van een bestuurder van met name een motorvoertuig mag, gelet op de grote risico’s die aan het gemotoriseerd verkeer zijn verbonden, worden verwacht dat hij zich bij voortduring rekenschap geeft van het overige verkeer voor, naast en achter zich, zodat hij tijdig en adequaat kan reageren op onverwachte gebeurtenissen. Verdachte heeft dit nagelaten door na overmatig alcoholgebruik zijn personenauto te besturen op de wijze zoals hiervoor omschreven.
Daarnaast heeft verdachte tijdens zijn poging om te ontkomen aan de politie een politieambtenaar bedreigd door met zijn auto op hem in te rijden. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat bedreiging een ernstig feit is dat bij de slachtoffers gevoelens van angst en onveiligheid teweeg brengt en gevoelens van onrust in de samenleving veroorzaakt. Uit de verklaring van het slachtoffer ter terechtzitting en het feit dat hij zich genoodzaakt voelde tot het trekken van zijn dienstwapen blijkt voor de rechtbank afdoende dat het slachtoffer op het moment dat hij de auto op zich af zag komen ook echt voor zijn leven vreesde.
Voorts heeft verdachte zich tijdens deze rit tot twee keer toe, nadat hij met zijn auto schade had toegebracht aan goederen van een ander, van de plaats van de aanrijding verwijderd zonder de gelegenheid te geven zijn identiteit en de identiteit van de door hem bestuurde auto, behoorlijk te kunnen vaststellen.
De rechtbank neemt dit alles verdachte bijzonder kwalijk.
De omstandigheid dat de rechtbank – anders dan de officier van justitie – wat betreft een gedeelte van de ten laste gelegde feiten tot vrijspraak komt, brengt met zich dat zal worden afgeweken van de straf die door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank is tevens van oordeel dat in de persoonlijke omstandigheden van verdachte grond is gelegen enigszins af te wijken van de straf zoals door de officier van justitie is gevorderd.
Ten voordele van verdachte heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte door zijn houding ter terechtzitting ervan blijk heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien. Verdachte heeft inmiddels de EMA (de Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer) cursus gevolgd, heeft werk en is gedurende een langere periode niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de feiten zodanig ernstig zijn dat een straf van vrijheidsbenemende aard op zijn plaats is. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank ziet gelet op voorgaande positieve ontwikkelingen in het leven van verdachte en gelet op het feit dat er inmiddels een jaar is verstreken na het plegen van de onderhavige feiten, geen aanleiding om aan een eventuele voorwaardelijke straf bijzondere voorwaarden te koppelen.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van na te noemen duur moet worden opgelegd.
Inzake feit 3 is de rechtbank van oordeel dat een geldboete moet worden opgelegd. Bij de bepaling van de hoogte heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
6.3.
Bijkomende straf
Ten aanzien van feit 3:
De rechtbank is van oordeel dat verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen dient te worden ontzegd voor na te noemen duur.

7.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 18 november 2011 in de zaak met parketnummer 01/845403-09 heeft de rechtbank te Den Bosch verdachte ter zake van vernieling en beschadiging veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 14 december 2011 aan de verdachte toegezonden. De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 3 december 2011 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd. De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank is bevoegd over de vordering te oordelen en de officier van justitie is daarin ontvankelijk.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, maar zal daarbij bepalen dat de opgelegde gevangenisstraf zal worden omgezet in een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van na te noemen aantal uren.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24c, 57, 62 en 285 van het Wetboek van Strafrecht;
artikel 5, 7 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 2 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 2 subsidiair, feit 3, feit 4
en feit 5 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte ter zake van feit 2 subsidiair, feit 4 en feit 5 tot een gevangenisstraf voor de duur van
102 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
90dagen,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
60 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 30 dagen hechtenis.
Veroordeelt verdachte ter zake van feit 3 tot het betalen van een geldboete van
€ 500,00(zegge: vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis.
Veroordeelt verdachte ter zake van feit 3 tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
4 maanden.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 01/845403-09, met dien verstande dat in plaats van de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf, opgelegd bij vonnis van de rechtbank Den Bosch d.d. 18 november 2011, wordt opgelegd een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
160 uren,subsidiair 80 dagen vervangende hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.S. van Leeuwen, voorzitter,
mr. I.J.B. Corbey en mr. N. Cuvelier, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.E. van den Bergh,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 november 2013.
mr. M.E. van den Bergh is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van bevindingen van 15 mei 2012, pagina 23 en proces-verbaal van bevindingen van 8 april 2012, pagina 21
3.Proces-verbaal van aangifte van 8 april 2012 inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2], pagina 35.
4.Verklaring van getuige [slachtoffer 2] afgelegd ter terechtzitting van 24 oktober 2013.
5.Proces-verbaal van bevindingen van 4 mei 2012, pagina 28.
6.Proces-verbaal van aangifte van 8 april 2012 inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2], pagina 33 en 35
7.Proces-verbaal van aangifte van 8 april 2012 inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2], pagina 36
8.Proces-verbaal van bevindingen van 4 mei 2012, pagina 28 en verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 oktober 2013.
9.Proces-verbaal van bevindingen van 4 mei 2012, pagina 28-29.
10.Proces-verbaal van bevindingen van 4 mei 2012, pagina 29 en verklaring van getuige [slachtoffer 2] afgelegd ter terechtzitting van 24 oktober 2013.
11.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 oktober 2013.