ECLI:NL:RBNHO:2013:10725

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 november 2013
Publicatiedatum
11 november 2013
Zaaknummer
15/743100-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van het medeplegen van het aanwerven van een slachtoffer voor seksuele handelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 november 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van het aanwerven van een slachtoffer uit Roemenië met het oogmerk om deze in Nederland te laten werken in de prostitutie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging heeft aangevoerd dat de gedragingen van de verdachte niet gekwalificeerd konden worden als het aanwerven of medenemen van het slachtoffer.

De rechtbank heeft in haar overwegingen gekeken naar de verklaringen van het slachtoffer en de rol van de verdachte. Het slachtoffer had reeds vóór de ontmoeting met de verdachte besloten om naar Nederland te gaan voor prostitutiewerk, en de verdachte had slechts informatie verstrekt over deze mogelijkheid. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten, en dat de bijdrage van de verdachte onvoldoende was om tot een bewezenverklaring te komen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat niet bewezen was dat de verdachte het oogmerk had om het slachtoffer aan te werven of mee te nemen, en heeft de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Tevens werd het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/743100-13
Uitspraakdatum: 8 november 2013
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 oktober 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Roemenië),
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. Visser en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.J. van Weerden, advocaat te Almere, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 01 juni 2011 tot en met 16 september 2011 te Roemenië en/of Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft aangeworven en/of medegenomen, met het oogmerk die [slachtoffer] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van één of meer seksuele handeling(en) met of voor een derde tegen betaling.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2. Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat cliënt van het hem ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken daar de gedragingen van cliënt niet gekwalificeerd kunnen worden als het ten laste gelegde aanwerven en/of medenemen. Er heeft immers alleen een gesprek plaatsgevonden waarbij aan [slachtoffer] informatie is verschaft over werken in de prostitutie in Nederland. Dat hij [slachtoffer] naar het taxibusje heeft gebracht waarmee zij naar Nederland zou reizen, is op uitdrukkelijk verzoek van [medeverdachte 1] gebeurd. Niet gezegd kan dan ook worden, dat verdachte het oogmerk heeft gehad [slachtoffer] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen. Cliënt had op geen enkel moment de indruk dat hij met iets bezig was dat niet mocht. Daarbij verdient opmerking dat in het artikel waarop de tenlastelegging ziet, uitbuiting impliciet ligt besloten en in dat licht bekeken dient te worden beoordeeld of sprake is geweest van onvrijwilligheid om hier in Nederland prostitutiewerk te verrichten. In het onderhavige geval is daarvan niet gebleken. Verder kunnen de gedragingen van medeverdachte [medeverdachte 1] – via de constructie van het medeplegen – niet aan cliënt worden verweten omdat niet blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking in de zin dat afspraken zijn gemaakt over verdiensten of gemaakte winst.
3.3. Vrijspraak
De rechtbank stelt met betrekking tot het ten laste gelegde feit voorop dat het verwijt dat verdachte wordt gemaakt in de kern ziet op het medeplegen van het aanwerven in en/of het meenemen van de in de tenlastelegging genoemde [slachtoffer] uit het buitenland met het oogmerk [slachtoffer] in Nederland ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor anderen tegen betaling. Of hiervan sprake is geweest dient in het licht van de strekking van het artikel te worden beoordeeld, te weten het tegengaan van de uitbuiting van mensen.
Bezien in het zojuist bedoelde licht is de rechtbank met de raadsvrouw van oordeel dat het handelen van verdachte niet gekwalificeerd kan worden als het aanwerven van [slachtoffer], ook niet in de vorm van het tezamen en in vereniging handelen met medeverdachten [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1].
Voor de totstandkoming van dit oordeel is met name van doorslaggevend belang dat [slachtoffer] heeft verklaard dat zij, reeds voordat er een ontmoeting plaatsvond met verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] in een cafetaria, heeft besloten dat het naar Nederland gaan om daar prostitutiewerk te verrichten een goede oplossing bood voor haar financiële problemen. Pas hierna heeft zij op voorstel van medeverdachte [medeverdachte 1] over prostitutiewerk in Nederland gesproken met diens vriend (verdachte) en de vriendin van verdachte, die al een aantal jaren in Nederland verbleven en werkten. [slachtoffer] wilde namelijk meer informatie, bijvoorbeeld over wat je kon verdienen als prostituee in Nederland en welke papieren daarvoor nodig zijn. Deze afspraak is tot stand gekomen doordat [medeverdachte 1] vervolgens verdachte heeft gebeld. Tijdens die ontmoeting op 13 september 2011 in de cafetaria heeft verdachte tegen [slachtoffer] gezegd dat [medeverdachte 1] hem had verteld dat [slachtoffer] graag met hen wilde praten over prostitutiewerk in Nederland. Verdachte heeft hierna uit zichzelf daarover het een en ander verteld. Vervolgens heeft [slachtoffer] uit zichzelf vragen gesteld aan de vriendin van verdachte (medeverdachte [medeverdachte 2]) over prostitutiewerk in Nederland. Dat daarbij een verkeerde voorstelling van zaken zou zijn gepresenteerd, is niet gebleken.
Het komt er derhalve op neer, dat de bijdrage van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] heeft bestaan in het bespreken van de wens van verdachte om in Nederland prostitutiewerk te verrichten. Deze bijdrage is onvoldoende om daarop een bewezenverklaring te kunnen baseren van het tezamen en in vereniging aanwerven van [slachtoffer], ook als daarbij in ogenschouw wordt genomen dat tevoren afgesproken is dat [slachtoffer] na aankomst in Nederland tijdelijk bij verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] mocht verblijven en verdachte en [medeverdachte 2] na haar aankomst in Nederland [slachtoffer] op weg hebben geholpen.
Evenmin is – wederom bezien in het licht van de strekking van het artikel waarop de tenlastelegging is toegesneden – sprake geweest van het medenemen van [slachtoffer] door verdachte uit het buitenland naar Nederland, ook niet in de vorm van het tezamen en in vereniging handelen met medeverdachten [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1]. Voor dat oordeel acht de rechtbank van belang dat volgens de verklaring van [slachtoffer] zelf, [medeverdachte 1] de reis naar Nederland heeft geregeld en ook betaald. Verdachte en [medeverdachte 2] hebben daarmee niets van doen gehad. Zij hebben louter op diens uitdrukkelijke verzoek [medeverdachte 1] alsmede zijn vriendin [slachtoffer] met de auto naar de taxistandplaats gebracht waarvandaan het minibusje naar Nederland is vertrokken. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] zijn ook niet meegereisd naar Nederland. Het louter (meegaan om te) brengen naar een taxistandplaats kan naar het oordeel van de rechtbank niet gekwalificeerd worden als medenemen in de zin van het in de tenlastelegging beoogde artikel. Van een nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachte [medeverdachte 1] die verder gaat dan de beschreven gedraging, is niet gebleken, zodat ook langs de weg van de deelnemingsvorm medeplegen niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat niet bewezen is dat verdachte zelf het oogmerk had om tezamen en in vereniging met medeverdachte(n), [slachtoffer] aan te werven of mee te nemen als bedoeld in het ten laste gelegde feit. Verdachte zal dan ook van dit feit worden vrijgesproken.
4. Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.M. Verpalen, voorzitter,
mr. W.J. van Andel en mr. S. Ok, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.L. Meyer,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 november 2013.