ECLI:NL:RBNHO:2013:10729

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 november 2013
Publicatiedatum
11 november 2013
Zaaknummer
15/743099-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in mensenhandelzaak na beoordeling van betrokkenheid verdachte

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde mensenhandel. De zaak betreft een verdachte die in de periode van 1 juni 2011 tot en met 16 september 2011 in Roemenië en/of Nederland zou hebben geprobeerd [slachtoffer 1] aan te werven voor prostitutiewerk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 25 oktober 2013 heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van het feit, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank heeft de verklaringen van de betrokkenen zorgvuldig gewogen.

De rechtbank concludeert dat de bijdrage van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] niet kan worden gekwalificeerd als het aanwerven van [slachtoffer 1]. De rechtbank oordeelt dat [slachtoffer 1] zelf het initiatief heeft genomen om naar Nederland te komen voor prostitutiewerk, en dat de verdachte slechts op verzoek van [slachtoffer 1] vragen heeft beantwoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs is dat de verdachte het oogmerk had om [slachtoffer 1] aan te werven of mee te nemen, en dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] niet betrokken waren bij het regelen van de reis naar Nederland.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat niet bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, en heeft zij de verdachte vrijgesproken. Tevens is het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 8 november 2013.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/743099-13
Uitspraakdatum: 8 november 2013
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 oktober 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Hongarije),
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. Visser en van wat verdachte en haar raadsman, mr. A.A. Nunnikhoven, advocaat te Tilburg, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 01 juni 2011 tot en met 16 september 2011 te Roemenië en/of Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] heeft aangeworven en/of medegenomen, met het oogmerk die [slachtoffer 1] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van één of meer seksuele handeling(en) met of voor een derde tegen betaling.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat zijn cliënte van het haar ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij aangevoerd, dat cliënte slechts – op het verzoek van [slachtoffer 1] zelf – vragen over prostitutiewerkzaamheden heeft beantwoord. Daarnaast is cliënte met medeverdachte [medeverdachte 1] in diens auto meegereden om [slachtoffer 1] naar de taxistandplaats te brengen vanwaar het minibusje vertrok naar Nederland. Derhalve kan niet gezegd worden dat cliënte [slachtoffer 1] ertoe heeft gebracht zich voor prostitutiewerkzaamheden beschikbaar te stellen, ook niet als zijn gedragingen worden beoordeeld in het licht van de deelnemingsvorm medeplegen.
3.3. Vrijspraak
De rechtbank stelt met betrekking tot het ten laste gelegde feit voorop dat het verwijt dat verdachte wordt gemaakt in de kern ziet op het medeplegen van het aanwerven in en/of het meenemen van de in de tenlastelegging genoemde [slachtoffer 1] uit het buitenland met het oogmerk [slachtoffer 1] in Nederland ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor anderen tegen betaling. Of hiervan sprake is geweest dient in het licht van de strekking van het artikel te worden beoordeeld, te weten het tegengaan van de uitbuiting van mensen.
Bezien in het zojuist bedoelde licht is de rechtbank met de raadsman van oordeel dat het handelen van verdachte niet gekwalificeerd kan worden als het aanwerven van [slachtoffer 1], ook niet in de vorm van het tezamen en in vereniging handelen met medeverdachten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2].
Voor de totstandkoming van dit oordeel is met name van doorslaggevend belang dat [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij, reeds voordat er een ontmoeting plaatsvond met verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] in een cafetaria, heeft besloten dat het naar Nederland gaan om daar prostitutiewerk te verrichten een goede oplossing bood voor haar financiële problemen. Pas hierna heeft zij op voorstel van medeverdachte [medeverdachte 2] over prostitutiewerk in Nederland gesproken met diens vriend [medeverdachte 1] en verdachte, de vriendin van [medeverdachte 1], die al een aantal jaren in Nederland verbleven en werkten. [slachtoffer 1] wilde namelijk meer informatie, bijvoorbeeld over wat je kon verdienen als prostituee in Nederland en welke papieren daarvoor nodig zijn. Deze afspraak is tot stand gekomen doordat [medeverdachte 2] vervolgens [medeverdachte 1] heeft gebeld. Tijdens die ontmoeting op 13 september 2011 in de cafetaria heeft [medeverdachte 1] tegen [slachtoffer 1] gezegd dat [medeverdachte 2] hem had verteld dat [slachtoffer 1] graag met hen wilde praten over prostitutiewerk in Nederland. [medeverdachte 1] heeft hierna uit zichzelf daarover het een en ander verteld. Vervolgens heeft [slachtoffer 1] uit zichzelf vragen gesteld aan verdachte over prostitutiewerk in Nederland. Dat daarbij een verkeerde voorstelling van zaken zou zijn gepresenteerd, is niet gebleken.
Het komt er derhalve op neer, dat de bijdrage van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bestaan in het bespreken van de wens van verdachte om in Nederland prostitutiewerk te verrichten. Deze bijdrage is onvoldoende om daarop een bewezenverklaring te kunnen baseren van het tezamen en in vereniging aanwerven van [slachtoffer 1], ook als daarbij in ogenschouw wordt genomen dat tevoren afgesproken is dat [slachtoffer 1] na aankomst in Nederland tijdelijk bij verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] mocht verblijven en verdachte en [medeverdachte 1] na haar aankomst in Nederland [slachtoffer 1] op weg hebben geholpen.
Evenmin is – wederom bezien in het licht van de strekking van het artikel waarop de tenlastelegging is toegesneden – sprake geweest van het medenemen van [slachtoffer 1] door verdachte uit het buitenland naar Nederland, ook niet in de vorm van het tezamen en in vereniging handelen met medeverdachten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2]. Voor dat oordeel acht de rechtbank van belang dat volgens de verklaring van [slachtoffer 1] zelf, [medeverdachte 2] de reis naar Nederland heeft geregeld en ook betaald. Verdachte en [medeverdachte 1] hebben daarmee niets van doen gehad. Zij hebben louter op diens uitdrukkelijke verzoek [medeverdachte 2] alsmede zijn vriendin [slachtoffer 1] met de auto naar de taxistandplaats gebracht waarvandaan het minibusje naar Nederland is vertrokken. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] zijn ook niet meegereisd naar Nederland. Het louter (meegaan om te) brengen naar een taxistandplaats kan naar het oordeel van de rechtbank niet gekwalificeerd worden als medenemen in de zin van het in de tenlastelegging beoogde artikel. Van een nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachte [medeverdachte 2] die verder gaat dan de beschreven gedraging, is niet gebleken, zodat ook langs de weg van de deelnemingsvorm medeplegen niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat niet bewezen is dat verdachte zelf het oogmerk had om tezamen en in vereniging met medeverdachte(n), [slachtoffer 1] aan te werven of mee te nemen als bedoeld in het ten laste gelegde feit. Verdachte zal dan ook van dit feit worden vrijgesproken.
4. Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.M. Verpalen, voorzitter,
mr. W.J. van Andel en mr. S. Ok, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.L. Meyer,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 november 2013.