In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde mensenhandel. De zaak betreft een verdachte die in de periode van 1 juni 2011 tot en met 16 september 2011 in Roemenië en/of Nederland zou hebben geprobeerd [slachtoffer 1] aan te werven voor prostitutiewerk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 25 oktober 2013 heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van het feit, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank heeft de verklaringen van de betrokkenen zorgvuldig gewogen.
De rechtbank concludeert dat de bijdrage van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] niet kan worden gekwalificeerd als het aanwerven van [slachtoffer 1]. De rechtbank oordeelt dat [slachtoffer 1] zelf het initiatief heeft genomen om naar Nederland te komen voor prostitutiewerk, en dat de verdachte slechts op verzoek van [slachtoffer 1] vragen heeft beantwoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs is dat de verdachte het oogmerk had om [slachtoffer 1] aan te werven of mee te nemen, en dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] niet betrokken waren bij het regelen van de reis naar Nederland.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat niet bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, en heeft zij de verdachte vrijgesproken. Tevens is het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 8 november 2013.