ECLI:NL:RBNHO:2013:10748

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 oktober 2013
Publicatiedatum
12 november 2013
Zaaknummer
HAA 13/3782 & 13/4102
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
  • A.C. Terwiel-Kuneman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening bij opschorting en intrekking bijstandsuitkering wegens niet overleggen kadasterverklaring

In deze zaak heeft verzoekster, samen met haar broers en zussen, een onroerende zaak in Turkije geërfd. De gemeente Haarlem, als verweerder, heeft verzoekster verzocht om een verklaring van het kadaster over te leggen, welke verklaring cruciaal is voor de vaststelling van haar recht op bijstand. Verzoekster heeft deze verklaring echter niet kunnen overleggen, ondanks een uitstel dat haar was verleend. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de bijstandsuitkering op te schorten en in te trekken. Verzoekster heeft tegen de besluiten van verweerder bezwaar gemaakt en verzocht om voorlopige voorzieningen, maar deze verzoeken zijn afgewezen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster niet tijdig de gevraagde gegevens heeft verstrekt en dat de stellingen die zij ter zitting naar voren heeft gebracht onvoldoende onderbouwd zijn om tot een schorsing van de bestreden besluiten over te gaan. De voorzieningenrechter heeft beide verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen, met de opmerking dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummer: HAA 13/3782 en 13/4102
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter ter zitting van 7 oktober 2013 in de zaken tussen

[verzoekster]

wonende te [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde mr. S. Akkas
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 april 2013 (het eerste primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die verzoekster ontving in het kader van de Wet werk en bijstand (Wwb) per diezelfde datum opgeschort, omdat zij niet had voldaan aan verweerders verzoek om tijdig stukken over te leggen betreffende een onroerende zaak in Turkije. Voorts heeft verweerder verzoekster in de gelegenheid gesteld alsnog de gevraagde stukken in te leveren uiterlijk op 2 mei 2013.
Verzoekster heeft tegen dit primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is geregistreerd onder nr. 13/3782.
Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder bij besluit van 5 september 2013 (het eerste bestreden besluit) het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen dit bestreden besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank. Het beroep is geregistreerd onder nr. 13/4000.
Bij besluit van 11 juni 2013 (het tweede primaire besluit) heeft verweerder de Wwb-uitkering van verzoekster per 17 april 2013 ingetrokken, omdat verzoekster niet alle gevraagde stukken heeft overgelegd, waardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen.
Bij besluit van 5 september 2013 (het tweede bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen dit bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft voorts de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Het beroep is geregistreerd onder nr. 13/4101. Het verzoek is geregistreerd onder nr. 13/4102.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2013. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. S. Dijkman Dulkes-Wan. Voorts was ter zitting aanwezig de jongste zus van verzoekster.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst beide verzoeken om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat verweerder toepassing heeft gegeven aan artikel 54, eerste en vierde lid, Wwb. Deze artikelleden luiden – voor zover hier van belang - als volgt:

1. Indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, kan het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten.4. Als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekening van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.’
2.
Vaststaat dat verzoekster in een gesprek met verweerder op 19 september 2012 onder meer heeft verklaard dat zij mede-eigenaar is van een woning in [plaats] te Turkije. Verweerder heeft vervolgens het Internationaal Bureau Fraude-informatie, hierna het IBF, gevraagd een onderzoek ter plaatse te doen. In het rapport van 31 januari 2013 op pagina 3, heeft de buitendienstmedewerker ten aanzien van een bepaald object vermeld dat het voor hem niet mogelijk was om te achterhalen hoeveel het aandeel van verzoekster precies is en of zij nog meer van haar vader heeft geërfd. Verzoekster ‘kan hier zelf bij het kadaster van [plaats] een schriftelijke verklaring over krijgen’.
Bij brief van 20 maart 2013 heeft verweerder verzoekster gevraagd onder meer de volgende stukken over te leggen, uiterlijk op 10 april 2013:
‘U dient bij het kadaster te [plaats] op te vragen voor welke onroerende goederen u mede-eigenaar bent en voor welk deel en in ieder geval van het adres [adres]’. Op 10 april 2013 heeft verzoekster verweerder gevraagd om uitstel voor het overleggen van de gevraagde stukken. Verweerder is op dit verzoek ingegaan en heeft verzoekster bij brief van 17 april 2013 uitstel verleend tot 2 mei 2013 voor het inleveren van de gevraagde stukken.
3.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat verzoekster op 2 mei 2013 niet beschikte over de gevraagde verklaring van het kadaster in [plaats]. Een dergelijke verklaring is er thans nog steeds niet. Deze verklaring is, zoals verweerder ter zitting heeft aangegeven, van groot belang voor het vaststellen van verzoeksters recht op bijstand. Gelet hierop heeft verweerder in redelijkheid gebruik kunnen maken van de hem in artikel 54, eerste en vierde lid, Wwb geboden bevoegdheden.
4.
Ter zitting heeft de zus van verzoekster verklaard dat zij naar het kadaster van [plaats] is geweest, maar dat zij van dit kadaster geen verklaring heeft kunnen verkrijgen. Deze omstandigheid is niet eerder in de procedure naar voren gebracht, ook niet op de hoorzitting van 29 augustus 2013. Verzoekster heeft voorts betoogd dat zij weliswaar een volmacht heeft afgegeven maar dat zij niet geacht kan worden te kunnen beschikken over (een deel) van de erfenis. Haar wordt ten onrechte gevraagd stukken in te leveren, althans het niet inleveren kan haar niet worden tegengeworpen. De volmacht speelt in dezen ook eigenlijk geen rol. Ook heeft zij aangevoerd dat haar deel van de erfenis – waar zij niet over kan beschikken en waarvan onduidelijk is of zij het ooit zal krijgen – geen invloed kan hebben op haar recht op bijstand, omdat de vermogensgrens niet wordt overschreden. Deze stellingen die verzoekster (nog) niet of nauwelijks heeft onderbouwd, zijn in het kader van deze procedure onvoldoende om tot een schorsing van de bestreden besluiten over te gaan. In het verzoek van verzoekster om de hoofdzaak niet af te doen, heeft de voorzieningen-rechter aanleiding gezien zich te beperken tot de verzoeken.
5.
Verzoekster kan de onder 4 opgesomde stellingen ook inbrengen in het kader van de nieuwe bijstandsaanvraag die zij gedaan heeft per 29 september 2013 en waarop verweerder nog niet heeft beslist.
6.
Gelet op het voorgaande ligt het nog niet in de rede dat de beroepsgronden van verzoekster een redelijke kans van slagen hebben. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorzieningen. De voorzieningenrechter wijst beide verzoeken dienaangaande dan ook af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7.
De voorzieningenrechter deelt tot slot mede dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstaat.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P.M. van der Pol, griffier, op 7 oktober 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: