ECLI:NL:RBNHO:2013:10810

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 november 2013
Publicatiedatum
13 november 2013
Zaaknummer
HAA 13/1605
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De status van een aula op een begraafplaats in het kader van de WOZ-waarde en onroerende-zaakbelastingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 november 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, [X], en de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlemmermeer. Eiseres is eigenaar van een aula op een begraafplaats en heeft bezwaar gemaakt tegen de onroerende-zaakbelasting die door de gemeente is opgelegd. De waarde van de aula was vastgesteld op € 219.000, maar na bezwaar is deze waarde verlaagd naar € 193.000. Eiseres stelt dat de aula onder de vrijstelling voor begraafplaatsen valt, zoals vermeld in de Verordening op de onroerende-zaakbelastingen 2012 van de gemeente Haarlemmermeer.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aula een zelfstandig gebouw is dat afzonderlijk wordt verhuurd aan [B] B.V. voor gebruik als uitvaartcentrum. De rechtbank oordeelt dat de aula niet kan worden aangemerkt als een begraafplaats en daarom niet onder de vrijstelling valt. De rechtbank wijst erop dat de aula, hoewel gelegen op een begraafplaats, een zelfstandig onroerend goed is dat niet onder de vrijstelling voor begraafplaatsen valt, omdat het wordt verhuurd en gebruikt door een uitvaartonderneming.

De rechtbank concludeert dat de aanslag onroerende-zaakbelastingen terecht is opgelegd en verklaart het beroep van eiseres ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 13/1605
Uitspraakdatum: 12 november 2013
Uitspraak van de enkelvoudige kamer in het geding tussen
[X], gevestigd te [Z], eiseres,
gemachtigde: C. Hubert,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet WOZ met dagtekening 29 februari 2012 de waarde van de onroerende zaak, aangeduid als[adres], gemeente Haarlemmermeer (hierna: de aula), voor het kalenderjaar 2012 vastgesteld op € 219.000. In hetzelfde geschrift is ook de aanslag onroerende-zaakbelastingen 2012 bekend gemaakt.
1.2.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 februari 2013 de waarde verminderd tot € 193.000 en de aanslag dienovereenkomstig verminderd.
1.3.
Eiseres heeft tegen de uitspraak met betrekking tot de aanslag beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2013.
Namens eiseres is verschenen ing. J. van Gelder, tot bijstand vergezeld van de gemachtigde. Namens verweerder is verschenen A.G. Hendriks.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
Eiseres is eigenaar van de [A] met daarop de aula. Eiseres heeft de aula met ingang van 1 augustus 2010 verhuurd voor een (aanvangs)huur van € 6.000 per jaar aan [B] B.V. Artikel 1.2 van de huurovereenkomst luidt als volgt:

1.2Het gehuurde zal door of vanwege huurder uitsluitend worden bestemd om te worden gebruikt als uitvaartcentrum en uitvalsbasis voor overige dienstverlening ten behoeve van de aanliggende begraafplaats en al hetgeen hiermee direct of indirect verwant is.”
2.2.
Het perceel van de begraafplaats is 8.725 m² groot. De aula heeft een gebouwde oppervlakte van 300 m².

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de aanslag terecht is opgelegd. De vastgestelde waarde is niet in geschil.
3.2.
Eiseres heeft aangevoerd dat de aula valt onder de vrijstelling genoemd in artikel 4, eerste lid, onder m, van de Verordening op de onroerende-zaakbelastingen 2012 van de gemeente Haarlemmermeer (hierna: de Verordening). In deze bepalingen worden begraafplaatsen vrijgesteld, met uitzondering van gebouwen die dienen als woning. Op de begraafplaats staat een bergplaats/schuur alsmede een aula voor het opbaren van overledenen, het houden van afscheidsdiensten en condoleances. Dit gebruik past bij het karakter van een begraafplaats.
Daarnaast geeft eiser aan dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd.
3.3.
Verweerder heeft gesteld dat de aula niet onder de vrijstelling voor begraafplaatsen valt, aangezien de aula afzonderlijk wordt verhuurd.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.1.
Op grond van artikel 16, aanhef en onder a tot en met d, van de Wet WOZ wordt voor de toepassing van de wet als één onroerende zaak aangemerkt:
a. een gebouwd eigendom;
b. een ongebouwd eigendom;
c. een gedeelte van een in onderdeel a of onderdeel b bedoeld eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;
d. een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a of onderdeel b bedoelde eigendommen of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren.
4.1.2.
De rechtbank acht het volgende van belang. De begraafplaats is in eigendom en beheer van eiseres. De aula is ook eigendom van eiseres en wordt door deze verhuurd aan [B] B.V., zij het met enig eigen gebruik door eiseres. [B] B.V. gebruikt de aula in het kader van haar uitvaartonderneming. De aula is, los van de toegankelijkheid via de begraafplaats, zelfstandig afsluitbaar en voorzien van de benodigde voorzieningen voor een aula.
Nu de aula afzonderlijk kan worden gebruikt en bovendien ook bij een andere belastingplichtige in gebruik is dan de belastingplichtige die de begraafplaats in eigendom heeft, is de aula naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als een zelfstandige onroerende zaak.
4.2.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de aula deelt in de vrijstelling van begraafplaatsen.
Artikel 4, eerste lid, aanhef en onder m, van de Verordening luidt als volgt:

Artikel 4 Vrijstellingen
1. In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet al is gebeurd bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:
m. begraafplaatsen en urnentuinen, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning.”
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat een gebouwd eigendom als een aula, niet is aan te merken als een begraafplaats en daarom niet valt onder de vrijstelling als verwoord in de Verordening. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat gebouwen van een uitvaartondernemer evenmin onder het begrip begraafplaats vallen en zodoende ook niet zijn vrijgesteld van de heffing van onroerende-zaakbelastingen.
4.4.
Eiseres voert nog aan dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank is met eiseres van oordeel dat in de uitspraak niet wordt aangegeven op welke grond de waarde van het object werd verminderd. De hoogte van de vastgestelde waarde is evenwel in deze procedure geen geschilpunt. Ten aanzien van het beroep van eiseres op de toepassing van de vrijstelling voor begraafplaatsen is in de uitspraak aangegeven dat gebouwde onderdelen bij een begraafplaats wel dienen te worden gewaardeerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat van een motiveringsgebrek geen sprake is.
4.5.
Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Anema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 november 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.