ECLI:NL:RBNHO:2013:10921

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 november 2013
Publicatiedatum
14 november 2013
Zaaknummer
15/810119-12
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Integrale vrijspraak van het medeplegen van de opzettelijke invoer van cocaïne via de luchthaven Schiphol

Op 14 november 2013 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van de opzettelijke invoer van cocaïne via de luchthaven Schiphol. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om de betrokkenheid van de verdachte bij de invoer van cocaïne te bewijzen. De zaak, die bekendstaat als onderzoek Everest, richtte zich op een organisatie die zich bezighield met de invoer van cocaïne met behulp van corrupte bagagemedewerkers op Schiphol. De verdachte ontkende betrokkenheid en de rechtbank concludeerde dat de bewijsvoering, voornamelijk gebaseerd op OVC-gesprekken en observaties, niet overtuigend genoeg was. Er was geen proces-verbaal van stemherkenning en de tijdstippen van observaties kwamen niet overeen met de tijdstippen van de gesprekken. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten en hefte het bevel tot voorlopige hechtenis op. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en vond plaats in tegenwoordigheid van griffiers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/810119-12 (onderzoek Everest)
Uitspraakdatum: 14 november 2013
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 27 september 2013, 17 oktober 2013 en 31 oktober 2013in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Rotterdam,
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.B. Haneveld en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A. Baatenburg de Jong, advocaat te Hoofddorp, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
(zaaksdossier B06):
primair
hij op of omstreeks 28 mei 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 16017 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 mei 2012 tot en met 28 mei 2012 te Amsterdam en/of Rotterdam en/of Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of (elders) in Nederland en/of in Ecuador, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feiten heeft getracht te verschaffen en/of
- een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat die feit(en),
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens)
- meermalen met elkaar en/of met (een) (contactpersoon van) opdrachtgever(s) en/of afnemers (telefonisch) contact gelegd en/of onderhouden en/of
- ( meermalen) afspraken gemaakt om elkaar te ontmoeten en/of meermalen ontmoetingen gehad en/of gearrangeerd en/of
- ( meermalen) bij die ontmoeting(en) papieren/documenten verstrekt en/of ontvangen en/of getoond en/of bekeken en/of besproken en/of
- ( meermalen) (telefonisch) aan/van elkaar of een ander of anderen informatie verstrekt en/of ontvangen over het land van herkomst van de verdovende middelen (Ecuador) en/of de mogelijke verzend- en/of aankomstdata van de verdovende middelen en/of
- ( meermalen) (telefonisch) informatie verstrekt en/of instructie(s) gegeven en/of informatie en/of instructie(s) ontvangen ten behoeve van de invoer en/of de bergplaats en/of de overdracht van een of meer hoeveelheden verdovende middelen en/of
- ( meermalen) (telefonisch) dienstroosters en/of werktijden (van luchthavenmedewerkers) gevraagd en/of ontvangen en/of doorgegeven en/of
- ( meermalen) vlucht- en/of bagage - en/of reizigersgegevens doorgegeven en/of ontvangen en/of
- beveiligd gebied op de luchthaven betreden teneinde de koffer/(reis)tas te onderkennen en/of op beveiligd gebied op de luchthaven gezocht naar (een) hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en/of
- zichzelf beschikbaar gesteld (om naar de luchthaven te gaan) voor de overdracht en/of voor de verdere doorvoer van de verdovende middelen.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Algemeen
3.1. Inleiding
Op 2 mei 2011 is het Schipholteam gestart met onderzoek Hazelaar. Vanaf 6 juni 2011 tot
2 april 2012 is het onderzoek projectmatig aangepakt en om die reden onder de naam Vinson overgenomen door de afdeling Zware Criminaliteit van de Koninklijke Marechaussee (hierna ook te noemen: KMar). Het onderzoek richtte zich primair op een organisatie die zich bezig zou houden met de invoer van cocaïne via de luchthaven Schiphol met behulp van aldaar werkzame corrupte bagagemedewerkers. Tijdens onderzoek Vinson kwam onder andere als verdachte naar voren bagagemedewerker [hoofdverdachte] (hierna ook te noemen: [hoofdverdachte]).
Op 2 april 2012 is besloten een afzonderlijk onderzoek met de naam Everest te starten naar [hoofdverdachte] en personen om hem heen die zich bezig zouden houden met de invoer van verdovende middelen via de luchthaven Schiphol.
4. Vrijspraak
4.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder primair ten laste gelegde feit.
4.2. Vrijspraak
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. De betrokkenheid van verdachte in zaaksdossier B06 zou bestaan uit elf tapgesprekken, twee OVC-gesprekken, enkele sms-berichten en een zogenoemd broekzakgesprek.
Verdachte ontkent echter deelgenomen te hebben aan de twee OVC-gesprekken en hij ontkent eveneens dat hij de persoon is die te horen is in het broekzakgesprek. De telefonische contacten met de telefoonnummers [telefoonnummer] en [telefoonnummer 1] en de door het observatieteam waargenomen ontmoeting met [hoofdverdachte] op 28 mei 2012 om 10.08 uur betwist de verdediging niet. Daaruit kan echter onvoldoende betrokkenheid van verdachte bij de invoer van cocaïne worden afgeleid, evenmin blijkt daaruit de opzet op die invoer. Voorts heeft verdachte voor de contacten met [hoofdverdachte] een aannemelijk alternatief scenario gegeven, aldus de verdediging.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank constateert dat het bewijs tegen verdachte voornamelijk is gebaseerd op de inhoud van de OVC-gesprekken van 13 mei 2012 om 20.39 uur en 28 mei 2012 om 10.14 uur, alsmede het zogenoemde broekzakgesprek op 28 mei 2012 dat na het gesprek van [hoofdverdachte] met een NN-man om 09.56 uur plaatsvindt. Nu de verdediging heeft betwist dat deze gesprekken aan verdachte kunnen worden toegeschreven, zal eerst moeten worden vastgesteld of verdachte daaraan heeft deelgenomen. De rechtbank zal de gesprekken achtereenvolgens bespreken.
Vaststelling deelname aan het OVC-gesprek van 13 mei 2012 om 20.39 uur
In de schriftelijke weergave van het OVC-gesprek in de auto van [hoofdverdachte] (B06, pagina 110 e.v.) is vermeld dat [hoofdverdachte] om 20.39 uur buiten de auto praat met een man die ‘klinkt als [verdachte]’. Vervolgens is vermeld ‘20.42:50 [hoofdverdachte] en [verdachte] (SH 3439) zitten in de auto’.
De rechtbank constateert dat er ten aanzien van dit gesprek – naast deze niet onderbouwde stemherkennende opmerkingen – geen proces-verbaal is met een onderbouwde stemherkenning van verdachte. Evenmin wordt dit OVC-gesprek betrokken bij het vaststellen van de identiteit van verdachte, zoals blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen identiteit [verdachte] (C4, pagina 0001 e.v.).
Voorts kan uit het OVC-gesprek zelf evenmin de identiteit van de spreker worden afgeleid.
Nu verdachte deelname aan het OVC-gesprek betwist, acht de rechtbank een en ander niet overtuigend genoeg om als vaststaand aan te nemen dat verdachte deelnemer is aan het OVC-gesprek.
Vaststelling deelname aan het OVC-gesprek van 28 mei 2012 om 10.14 uur en het broekzakgesprek.
In de schriftelijke weergave van een tapgesprek van de telefoon van [hoofdverdachte] (B06, pagina 149 e.v.) is vermeld dat [hoofdverdachte] om 09:56 uur een gesprek heeft met een NN-man. Hierna blijft de telefoon van [hoofdverdachte] kennelijk ‘openstaan’. Volgens de schriftelijke weergave is verdachte na 8 minuten en 14 seconden op de achtergrond te horen, derhalve omstreeks 10.04 uur, en na 18 minuten, derhalve omstreeks 10.14 uur, niet meer te horen.
Uit een proces-verbaal Observeren d.d. maandag 28 mei 2012 blijkt dat het observatieteam op 28 mei 2012 een ontmoeting tussen [hoofdverdachte] en verdachte waarneemt (dossierpagina 176-181). Zij relateren dat [hoofdverdachte] en verdachte om 10.08 uur buiten de auto van [hoofdverdachte] contact met elkaar maken. Observanten zien verdachte om 10.13 uur in een Volvo stappen en om 10.15 uur wegrijden. De Volvo wordt tot 10.23 uur gevolgd en vervolgens losgelaten. Om 10.14 uur stapt [hoofdverdachte] in de Mazda en rijdt als bestuurder weg.
Verdachte heeft verklaard dat hij inderdaad die ochtend een ontmoeting met [hoofdverdachte] had.
In de schriftelijke weergave van een OVC-gesprek in de auto van [hoofdverdachte] van 28 mei 2012 om 10.14 uur (B06, pagina 151) is melding gemaakt van een stemherkenning d.d. 13 juni 2012 door verbalisanten 3439 en 0426, waarbij NNM/N is herkend als [verdachte]. Hierbij wordt opgemerkt dat [hoofdverdachte], nadat verdachte de auto heeft verlaten, om 10.18 uur een telefoongesprek in het Engels voert.
De rechtbank constateert dat uit de hiervoor beschreven bewijsmiddelen volgt dat de tijdstippen waarop verdachte zou zijn gezien door het observatieteam en de tijdstippen waarop verdachte te horen zou zijn in het broekzakgesprek niet overeenkomen. Bovendien komt de duur van het broekzakgesprek (ongeveer tien minuten) niet overeen met de duur van het contact volgens observanten (ongeveer vijf minuten). De officier van justitie heeft ter terechtzitting geen enkele verklaring gegeven voor het vorenstaande en slechts verwezen naar het proces-verbaal van bevindingen identiteit [verdachte], waarin met name is gerelateerd hoe het nummer van de mobiele telefoon middels observaties in februari 2012 tot verdachte is herleid en aan hem is toegeschreven.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de conclusie dat verdachte heeft deelgenomen aan de bovengenoemde gesprekken niet kan worden getrokken. De rechtbank zal het tapgesprek van 28 mei 2012 om 09.56 uur en het OVC-gesprek van 28 mei 2012 om 10.14 uur dan ook niet voor het bewijs jegens verdachte bezigen.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog het volgende op.
Al zou de rechtbank ervan uitgaan dat verdachte deelnemer is geweest aan het OVC-gesprek van 13 mei 2012 om 20.39 uur en 28 mei 2012 om 10.14 uur op basis van de opmerkingen van [hoofdverdachte] tijdens zijn 2e verhoor bij de KMar – waarbij hem beide OVC-gesprekken zijn voorgehouden en hem door verbalisanten met betrekking tot het eerste OVC-gesprek gevraagd is of het over drugs gaat – dat men dat maar aan [verdachte] moet vragen, en met betrekking tot het tweede gesprek dat hij niet verstaan heeft wat [verdachte] zei, dan nog heeft te gelden dat de waarnemingen van de observanten op 28 mei 2012 niet overeenkomen met de weergave van het broekzakgesprek. De rechtbank wijst er daarbij met nadruk nog op dat [hoofdverdachte] zich eerst op zijn zwijgrecht heeft beroepen en vervolgens eerstgenoemde opmerking heeft gemaakt, nadat verbalisanten hem vroegen wat hij met [verdachte] besprak. Van een open vraag van de zijde van de KMar is derhalve geen sprake geweest. Over het tweede OVC-gesprek heeft [hoofdverdachte] zelf verklaard dat hij niet hoorde wat [verdachte] zei. Hierbij kan echter nog de kanttekening gemaakt worden dat verdachte erkend heeft een ontmoeting en een kort gesprek over het door hem te organiseren feest met [hoofdverdachte] heeft gehad, hetgeen door de inhoud van dit OVC-gesprek niet weerlegd wordt.
Gelet op het vorenstaande behoudt de rechtbank gerede twijfels over de juiste toedracht, nu er immers geen uitleg over deze ‘onmogelijkheid’ is gegeven en er ook geen proces-verbaal stemherkenning is, waarin voldoende onderbouwd gerelateerd is op grond waarvan de stem van verdachte heeft herkend.
Overige telefonische contacten en observatie van 28 mei 2012
De inhoud van de overige tapgesprekken en sms-berichten, waarvan verdachte heeft erkend dat hij gespreksdeelnemer was, leveren onvoldoende belastende informatie op. In ieder geval kan, naar het oordeel van de rechtbank, uit de inhoud van deze telefonische contacten onvoldoende afgeleid worden dat verdachte betrokkenheid van verdachte bij de invoer van cocaïne op 28 mei 2012 door [hoofdverdachte] en/of anderen heeft gehad.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrij spreken van het hem ten laste gelegde.
5. Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Ph. Burgers, voorzitter,
mr. L. Boonstra en mr. S.C.A. van Kuijeren, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Valk en mr. S.V. Ramdharie, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van donderdag 14 november 2013.