In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 november 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een particulier, en de korpschef van politie, verweerder. Eiser had op 9 januari 2013 informatie opgevraagd op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en had hiertegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft echter de bezwaarschriften van eiser niet in ontvangst genomen, omdat deze niet op de voorgeschreven wijze waren ingediend. Eiser heeft op 6 april 2013 verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van beslissingen op bezwaar. Op 18 april 2013 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat zijn bezwaarschrift niet-ontvankelijk was verklaard, omdat hij geen schriftelijk bezwaar had ingediend en de termijn om dit te doen inmiddels was verstreken.
Eiser heeft op 1 mei 2013 beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 18 oktober 2013 heeft eiser aangevoerd dat hij de brieven van verweerder van 13 februari 2013 nooit had ontvangen, omdat deze naar een foutief adres waren verzonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet in de gelegenheid is gesteld om het gebrek in de indiening van zijn bezwaarschriften te herstellen voordat de niet-ontvankelijkheid werd verklaard. Dit betekent dat verweerder niet kon concluderen tot niet-ontvankelijkheid van de bezwaren.
De rechtbank heeft het besluit van 18 april 2013 vernietigd en het beroep van eiser gegrond verklaard. Tevens heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 944,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder de betaalde griffierechten van € 160,- aan eiser moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.