ECLI:NL:RBNHO:2013:11283

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 november 2013
Publicatiedatum
25 november 2013
Zaaknummer
C/15/207734 / HA RK 13/98
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van de kantonrechter wegens kennelijk niet ontvankelijkheid en misbruik van rechtsmiddel

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 15 november 2013 uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van de kantonrechter, mr. F.M. Visser, door verzoeker. Het verzoek tot wraking werd ingediend op 2 oktober 2013 en was gericht tegen de gang van zaken in een bij de rechtbank aanhangige civiele procedure. De wrakingskamer heeft het verzoek als kennelijk niet ontvankelijk verklaard, omdat verzoeker geen onderbouwing heeft gegeven voor zijn wrakingsverzoek. De rechtbank oordeelde dat de kantonrechter bevoegd was om de procesbeslissingen te nemen en dat deze beslissingen niet in het kader van het wrakingsverzoek konden worden getoetst.

De rechtbank benadrukte dat de kantonrechter verantwoordelijk is voor de procesorde en dat hij ervoor moet zorgen dat partijen zich op een behoorlijke manier tegenover elkaar gedragen. Verzoeker had in het verleden al meerdere keren wrakingsverzoeken ingediend, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van misbruik van het rechtsmiddel wraking. De wrakingskamer heeft ook het verzoek van verzoeker om de zitting aan te houden afgewezen, omdat hij voldoende tijd had gehad om zich voor te bereiden en het belang van een voortvarende behandeling zwaarder woog dan zijn verzoek om rechtsbijstand.

De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat een volgend verzoek van verzoeker in de hoofdzaak niet in behandeling zal worden genomen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/207734 / HA RK 13/98
Beslissing van 15 november 2013
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. F.M. Visser,
hierna te noemen: de kantonrechter.

1.Procesverloop

1.1.
Verzoeker heeft op 2 oktober 2013 schriftelijk de wraking verzocht van de kantonrechter in de bij deze rechtbank, afdeling privaatrecht, sectie kanton, locatie Zaandam aanhangige zaak met als zaak/rolnummer: 581605/CV EXPL 8992-12, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2.
De kantonrechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3.
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 31 oktober 2013. Verzoeker, de kantonrechter en de wederpartij in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker is verschenen. De kantonrechter en de wederpartij in de hoofdzaak hebben van de geboden gelegenheid geen gebruik gemaakt.

2.Wraking van de wrakingskamer

2.1
Verzoeker heeft de wrakingskamer verzocht zijn wrakingsverzoek door te verwijzen naar en verder te laten behandelen door een andere rechtbank. Verzoeker heeft aan dit verzoek ten grondslag gelegd dat de rechters van de wrakingskamer bij dezelfde rechtbank werkzaam zijn als de door hem gewraakte kantonrechter.
Na onderbreking en beraad heeft de wrakingskamer dit verzoek afgewezen. De wrakingskamer heeft overwogen en beslist, dat zij de door de wet aangewezen rechtbank is om wrakingsverzoeken, als de onderhavige, te behandelen en dat zij geen aanleiding ziet om zich te verschonen dan wel het verzoek door te verwijzen. Verzoeker heeft daartoe overigens ook geen (concrete) gronden aangevoerd.
2.2
Verzoeker heeft direct na afwijzing van het verzoek tot doorverwijzing de wrakingskamer om die reden gewraakt.
Na onderbreking en beraad heeft de wrakingskamer overwogen en beslist dat de leden van de wrakingskamer niet berusten in de wraking en het verzoek tot wraking van de wrakingskamer, als kennelijk niet ontvankelijk, buiten behandeling laten, nu aan het verzoek op geen enkele wijze enige onderbouwing is gegeven waarom de betrokken leden ten aanzien van het door hen te behandelen wrakingsverzoek niet onpartijdig en onafhankelijk zijn. De wrakingskamer heeft voorts vastgesteld dat verzoeker naast het onderhavige wrakingsverzoek nog twee keer een wrakingsverzoek in de hoofdzaak heeft ingediend, reden waarom de wrakingskamer van oordeel is dat verzoeker zo lichtvaardig is overgaan tot wraking van rechters dat er sprake is van misbruik maken van het middel wraking. De wrakingskamer heeft dan ook beslist dat een volgend verzoek tot wraking van de wrakingskamer van de zijde van verzoeker niet in behandeling zal worden genomen.
2.3
Vervolgens heeft verzoeker de wrakingskamer verzocht de zitting voor drie maanden aan te houden omdat hij zich wilde voorzien van rechtsbijstand.
Na onderbreking en beraad heeft de wrakingskamer overwogen en beslist dat de behandeling van de onderhavige wraking niet zou worden aangehouden. Verzoeker heeft voldoende tijd gehad om zich voorafgaande aan deze zitting van rechtsbijstand te voorzien. Voorts lijkt verzoeker voldoende in staat om zijn standpunt te verwoorden en zijn belangen te behartigen, zodat het belang van een voortvarende behandeling van het wrakingsverzoek en het niet onnodig vertragen van de hoofdzaak prevaleert boven het belang van verzoeker bij rechtsbijstand.

3.Het standpunt van verzoeker

3.1
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek - samengevat -
het volgende aangevoerd.
In een op 26 september 2013 gegeven tussenvonnis op bladzijde 3 onder het kopje “De beoordeling van het geschil” overweegt de kantonrechter:
“[verzoeker] wordt bij deze ook al vast aangezegd, dat de kantonrechter ervan uitgaat dat hij zich tijdens het huisbezoek behoorlijk gedraagt, ook jegens de tegenpartij en deurwaarder [deurwaarder]. Als dat niet het geval mocht blijken, zal de kantonrechter het huisbezoek moeten staken en komen de nadelige gevolgen daarvan voor rekening en risico van [verzoeker].”.
Volgens verzoeker heeft de kantonrechter niet gemotiveerd waarom hij zich - ongevraagd -jegens verzoeker op uitermate beledigende, kwetsende en demoniserende wijze meent te moeten uitlaten en zelfs met dreiging om het tussenvonnis niet uit te voeren als verzoeker zich tijdens de schouw bij hem thuis niet behoorlijk zou gedragen. Verzoeker ervaart de overweging van de kantonrechter als een grove aanranding van eer en goede naam. Een dergelijk handelen van de kantonrechter ondermijnt het onvoorwaardelijke vertrouwen dat burgers in het onafhankelijk en objectief functioneren van de zittende magistratuur heeft.
Primair stelt verzoeker zich daarom op het standpunt dat de kantonrechter vooringenomen is jegens hem en dat een behoorlijke procesgang daardoor in het geding is.
Als subsidiaire grond van het wrakingsverzoek voert verzoeker aan dat de kantonrechter beroepsfouten heeft gemaakt. De kantonrechter heeft wettig en overtuigend bewijs genegeerd en de openbaarheid geschonden. De griffier van de kantonrechter heeft herhaaldelijk geweigerd om akte te verlenen, terwijl verzoeker daar formeel om gevraagd heeft. De door de griffier van de kantonrechter opgestelde zakelijke weergaven van de mondelinge conclusies van antwoord en dupliek zijn zodanig dat essentiële feiten ten laste van deugdelijke rechtspleging zijn verdwenen. Verzoeker heeft daar schriftelijk en mondeling op gewezen en tevens tevergeefs verzocht om zorgvuldiger te functioneren. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis ten onrechte overwogen dat verzoeker de levering van energie niet zou hebben opgezegd. De kantonrechter heeft daarbij de schriftelijke opzegging van verzoeker genegeerd en een niet bestaande overeenkomst weer tot leven gebracht. De kantonrechter heeft ook een document waaruit blijkt dat de eiser in de hoofdzaak niets van verzoeker te vorderen heeft, genegeerd.

4.De reactie van de kantonrechter

4.1
De kantonrechter heeft - samengevat - als volgt op het verzoek gereageerd.
Hij berust niet in de wraking. In de hoofdzaak heeft hij in het tussenvonnis de vraag of verzoeker een contractuele relatie heeft met Stadsverwarming bevestigend beantwoord en de beslissing op de vraag of de meetapparatuur van Stadsverwarming wel het juiste verbruik registreert aangehouden tot een na een bij dat tussenvonnis bevolen gerechtelijke plaatsopneming. De kantonrechter heeft de verzoeker aangezegd zich bij die plaatsopname behoorlijk te gedragen, omdat de plaatsopname anders beëindigd moet worden. Deze oproep heeft de kantonrechter gegrond op een eerder misdragen van verzoeker ten aanzien van de gemachtigde van de tegenpartij, deurwaarder [deurwaarder] (zoals uit de processtukken blijkt). Zo heeft verzoeker brieven, welke met menselijke ontlasting waren besmeurd, aan deurwaarder [deurwaarder] geretourneerd. Daarnaast heeft verzoeker zich in hoogst onheuselijke bewoordingen over genoemde deurwaarder uitgelaten. Met alle begrip voor de bijzondere karaktereigen-
schappen van verzoeker, die zich wat dat betreft wellicht minder dan andere mensen kan beheersen, moet een kantonrechter er voor waken dat een gerechtelijke plaatsopneming niet dusdanig ontaardt, dat deze om die reden moet worden beëindigd. Het leek de kantonrechter verstandig om verzoeker, die zonder advocaat procedeert, daarvoor te waarschuwen, opdat hij door impulsief handelen zijn zaak niet zou schaden. Dit behoort tot de taak van de kantonrechter en daaruit mag geenszins enige vooringenomenheid en/of partijdigheid worden afgeleid. Verder klaagt verzoeker over een aantal in het tussenvonnis door de kantonrechter gegeven beslissingen. Voor dergelijke klachten is de wrakingsprocedure niet bedoeld. De kantonrechter is zich er niet van bewust dat hij enige vooringenomenheid jegens verzoeker koestert of heeft gekoesterd, noch dat zijn doen of nalaten enige objectief gerechtvaardige vrees daarvoor zou kunnen rechtvaardigen.

5.De beoordeling

5.1
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is (zogenaamde objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoeker/verzoekster is voor de beoordeling wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
5.2
De subsidiaire grondslag van het verzoek heeft betrekking op de door kantonrechter in zijn tussenvonnis genomen beslissingen. Zo zou de kantonrechter volgens verzoeker bij zijn beslissing dat tussen verzoeker en zijn wederpartij in de hoofdzaak een contractuele relatie bestaat en de door verzoeker in het geding gebrachte bewijsstukken ter onderbouwing van zijn standpunt dat die relatie juist niet bestaat verkeerd hebben beoordeeld. Ook zou volgens verzoeker de griffier niet naar behoren hebben gefunctioneerd door formele verzoeken om akte te verlenen te weigeren en door in haar feitelijke weergaven van de mondelinge behandelingen essentiële feiten niet te vermelden.
De door de kantonrechter in zijn tussenvonnis genomen inhoudelijke beslissing over het al dan niet bestaan van een contractuele relatie tussen verzoeker en zijn wederpartij in hoofdzaak is een procesbeslissing, tot het nemen waarvan de kantonrechter bevoegd was en waarvan de juistheid in het kader van de behandeling van het wrakingsverzoek niet kan worden getoetst.
Voorzover de wraking is gericht tegen de griffier dan wordt dat verzoek afgewezen nu de wet daarin niet voorziet.
Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat hetgeen verzoeker als subsidiaire onderbouwing van het wrakingsverzoek heeft aangevoerd onvoldoende grond vormt voor wraking.
5.3 Het als primair aangeduide wrakingsverzoek betreft de onder 3.1. weergegeven passage in het tussenvonnis van 26 september 2013. Verzoeker leidt hieruit af dat de kantonrechter jegens hem vooringenomen of partijdig is. De wrakingskamer volgt verzoeker daarin niet. Uitgangspunt is dat de kantonrechter de gang van zaken ter zitting bepaalt, terwijl hij dient toe te zien op een behoorlijke procesorde waarbij in het kader van hoor en wederhoor ieder der partijen voldoende gelegenheid krijgt om zijn standpunt naar voren te brengen. Dat betekent dat de kantonrechter zonodig er ook op dient toe te zien dat partijen zich ter zitting zodanig jegens elkaar gedragen dat aan voormeld uitgangspunt recht wordt gedaan. In de conclusie van repliek is opgenomen dat verzoeker aan de gemachtigde van eiser schriftelijke stukken heeft geretourneerd besmeurd met menselijke ontlasting. Verzoeker heeft ook toegegeven besmeurde nota’s te hebben teruggezonden aan de gemachtigde van eiser, met dien verstande dat hij deze had besmeurd met braadvet en niet met menselijke ontlasting. Bij de conclusie van repliek zijn enkele brieven van verzoeker aan de gemachtigde van eiser overgelegd, waarin verzoeker zich jegens en over die gemachtigde op buitengewoon onbetamelijke en grove wijze uitlaat. Zo heeft verzoeker in zijn brief van 7 december 2002 onder meer geschreven:
“Elke nepnota die mij ter intimidatie bereikt, wordt onmiddellijk terug gestuurd, echter niet alvorens ik daarmede mijn achterwerk heb afgeveegd, waarvan eveneens formeel akte.”en
“De mooiste plek voor uw soort mindersocialen bedriegers is op deze aardbol, is twee meter onder de grond evident waaraan ik u daartoe de meest aggresieve vorm van kanker wens op 80 plaatsen waar de Dokter niet bij kan komen, waarvan akte!”. In een brief van 26 december 2002 heeft verzoeker geschreven:
“Resteert mij nog jullie voor het nieuwe jaar wederom, op 80 plaatsen waar de Dokter niet bij kan komen, de meest agresieve vorm van Kanker toe te wensen. Uit wetenschappelijk oogpunt, komt het mij wenselijk voor jullie DNA, met dat van Aasgieren te vergelijken.Gelet hierop was er voor de kantonrechter voldoende grond om verzoeker op voorhand te waarschuwen zich ten tijde van de bezichtiging ook jegens de gemachtigde van eiser te gedragen opdat aan voormeld uitgangspunt van een juiste procesorde zou kunnen worden voldaan. Een dergelijke waarschuwing was zelfs in het belang van verzoeker omdat eventuele misdragingen zijnerzijds voor hem negatieve gevolgen zouden kunnen hebben. En op basis van hetgeen de kantonrechter in het dossier had aangetroffen kan uit de waarschuwing geen vooringenomenheid jegens verzoeker worden afgeleid: schriftelijke uitlatingen van verzoeker zelf waren immers de aanleiding voor de waarschuwing en deze waarschuwing kwam dus niet “uit de lucht vallen”.
5.4
Gesteld noch gebleken zijn omstandigheden die grond geven voor het oordeel dat vrees voor onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is, zodat de objectieve toets geen grond voor wraking oplevert.
5.5
De feiten en omstandigheden die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, leveren daarom geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en vormen derhalve geen grond voor wraking. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.
5.6
Verzoeker heeft in korte tijd inmiddels drie keer tevergeefs een verzoek tot wraking ingediend en ook de wrakingskamer op oneigenlijke gronden gewraakt. De rechtbank ziet daarom aanleiding om toepassing te geven aan artikel 39, vierde lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, omdat gebleken is van misbruik van het rechtsmiddel wraking.

6.Beslissing

De rechtbank
6.1
wijst het verzoek tot wraking van de kantonrechter af;
6.2
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de hoofdzaak niet in behandeling wordt genomen;
6.3
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de kantonrechter en de wederpartij een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
6.4
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek;
Deze beslissing is gegeven door mr. W.J. van Andel, voorzitter, mr. Th.S. Röell en
mr. J.J. Dijk, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. W.G. van Gastelen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2013.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.