Daarnaast is tot 2003 altijd sprake geweest van de zogenaamde prijscompensatie van het loon van [eiser]. Vanaf 2003 heeft [gedaagde] deze prijscompensatie ieder jaar achterwege gelaten.
Het loon van [eiser] is derhalve gedurende 9 jaar bevroren geweest. Het dagloon voor de berekening van de WW-uitkering van [eiser] is derhalve veel lager dan het met toepassing van de prijscompensatie zou zijn geweest.
[eiser] is in 2003 akkoord gegaan met een vermindering van zijn werkuren. [eiser] werkte altijd 37,5 uur per week en dit is teruggebracht tot 25 uur per week. Dit is eveneens van invloed op zijn WW-uitkering.
De financiële situatie van [gedaagde] blijkt niet zo slecht als [gedaagde] in de UWV-procedure heeft doen voorkomen. In 2010 is wel degelijk winst gemaakt. Bepaalde werkzaamheden aan de privé woning van de heer Kienhuis zijn ten laste gebracht van [gedaagde]. De managementfee is al die jaren onverkort hoog gebleven.
Er is in ieder geval financiële ruimte voor een redelijke financiële compensatie.
[gedaagde] heeft echter geen enkele voorziening getroffen.
[eiser] ziet zich van de ene op de andere dag geconfronteerd met een forse achteruitgang in inkomen.
Indien er echt geen financiële middelen voor een vergoeding zouden zijn, dan heeft [gedaagde] nagelaten om op andere wijze een voorziening voor [eiser] te treffen.
[eiser] heeft tot aan de einddatum volledig zijn werkzaamheden voor [gedaagde] verricht, is door [gedaagde] niet vrijgesteld van zijn werkzaamheden en [gedaagde] heeft geen enkele vorm van begeleiding naar een andere baan aangeboden.
[eiser] is door [gedaagde] niet in staat gesteld om zich te richten op solliciteren.
Met betrekking tot zijn inkomensachteruitgang heeft [eiser] verder het volgende gesteld:
[eiser] heeft recht op een WW-uitkering vanaf 1 september 2012 tot 1 november 2015. Uitgaande van een maandsalaris van € 2.255,05 bruto per maand inclusief vakantiegeld bedraagt zijn inkomstenderving in de periode van de WW-uitkering € 25.482,07 bruto.
Na afloop van de WW-uitkering (1 november 2015) zal [eiser] tot aan zijn pensioendatum op 1 juni 2016 geen inkomsten genieten. Dit leidt tot een inkomstenverlies van € 15.785,36 bruto.
Ten slotte heeft [eiser] ook schade in zijn pensioenopbouw en zijn nabestaandenpensioen.
Het gemis aan pensioenopbouw is € 36,00 per jaar. Het gemis aan nabestaandenpensioen bedraagt in totaal € 14.292,75 bruto.
De totale schade bedraagt: € 25.482,07 + € 15.785,36 + € 14.292,75 = € 55.560,18 bruto.
Door ondanks aanmaning met betaling in gebreke te blijven, heeft [gedaagde] [eiser] genoodzaakt de vordering ter incasso uit handen te geven. [eiser] heeft daardoor vermogensschade geleden, bestaande uit de buitengerechtelijke incassokosten ten belope van € 1.330,60. [gedaagde] dient deze kosten ingevolge artikel 6:96 lid 2 sub c BW aan [eiser] te voldoen.
Voorts is [gedaagde] vanaf 1 september 2012 de wettelijke rente verschuldigd geworden.