In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 november 2013 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde in verband met grootschalige hennepteelt. De zaak betreft de vordering van 3 december 2012, waarin de officier van justitie een bedrag van € 9.300,00 heeft gevorderd. De rechtbank heeft de vordering behandeld in meerdere zittingen, waarbij de veroordeelde en haar raadsvrouw, mr. I.E. Leenhouwers, aanwezig waren. De rechtbank heeft de vordering in de loop van de procedure bijgesteld tot € 9.075,00.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, samen met anderen, in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 in Medemblik en Heerhugowaard hennepplanten heeft gekweekt en bewerkt. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van verklaringen van de veroordeelde en medeveroordeelden, alsook rapporten van de financiële recherche. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel is geschat op € 5.800,00, maar heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde, waaronder psychische en verslavingsproblematiek, en de zorg voor haar kinderen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de verplichting tot betaling aan de Staat vast te stellen op € 3.000,00, rekening houdend met de draagkracht van de veroordeelde. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de maatregel ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel opgelegd.