ECLI:NL:RBNHO:2013:11487

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 november 2013
Publicatiedatum
29 november 2013
Zaaknummer
14/810138-09
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een hennepkwekerijzaak

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 november 2013 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde in een hennepkwekerijzaak. De vordering, die oorspronkelijk was ingesteld op 3 december 2012, betrof een bedrag van € 60.433,00, dat door de officier van justitie was vastgesteld op basis van een financieel onderzoek naar de opbrengsten van de hennepteelt. De rechtbank heeft de zaak behandeld in meerdere zittingen, waarbij de raadsman van de veroordeelde, mr. Y. Quint, en later mr. K.H.T. van Gijssel, de verdediging hebben gevoerd. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie in de loop van de procedure bijgesteld, maar uiteindelijk is het bedrag vastgesteld op € 60.352,70. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, die eerder was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, wederrechtelijk voordeel had verkregen door het telen van hennep in een bedrijfspand in Heerhugowaard. De rechtbank heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd, waarbij zij heeft overwogen dat de veroordeelde onvoldoende financiële draagkracht heeft aangetoond om aan deze verplichting te voldoen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel regelt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer
Parketnummer: 14/810138-09 (ontneming)
Uitspraakdatum : 18 november 2013
Promisvonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie van 3 december 2012ten aanzien van de feiten in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht in de zaak tegen:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].

1.De vordering

De officier heeft bij vordering van 3 december 2012 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e, lid 4 (de rechtbank leest verbeterd: lid 5), van het Wetboek van Strafrecht zal vaststellen op € 60.433,00 en dat aan veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

2.Het verloop van de procedure

De officier van justitie heeft bovengenoemde vordering aanhangig gemaakt met de oproeping van veroordeelde om te verschijnen op de terechtzitting van deze rechtbank op 18 januari 2013. Dit betrof een zogeheten regiezitting.
Ter terechtzitting van 18 januari 2013 zijn gehoord de raadsman van veroordeelde, mr. Y. Quint, advocaat te 's-Hertogenbosch en de officier van justitie. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden tot een tweede regiezitting op 15 april 2013 en de stukken in handen gesteld van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken, teneinde nadere onderzoekshandelingen te verrichten. Tevens zijn termijnen afgesproken in verband met de schriftelijke voorbereiding van de ontnemingszaak.
Ter terechtzitting van 15 april 2013 zijn gehoord de waarnemend raadsman van veroordeelde, mr. K.H.T. van Gijssel, advocaat te ’s-Hertogenbosch en de officier van justitie. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden tot 8 oktober 2013 en de stukken in handen gesteld van de rechter-commissaris voornoemd teneinde nadere onderzoekshandelingen te verrichten. Tevens zijn definitieve termijnen afgesproken in verband met de schriftelijke voorbereiding van de ontnemingszaak.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken waaronder het met deze vordering samenhangende ontnemingsdossier, dat bestaat uit de resultaten van het financieel onderzoek aangevuld met enkele afschriften uit het strafdossier en de in het kader van de schriftelijke voorbereiding tussen de officier van justitie en de raadsman van veroordeelde gewisselde conclusies.
De officier van justitie heeft bij conclusie van repliek de vordering naar beneden bijgesteld tot een bedrag van € 40.333,00.
De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 8 oktober 2013. Daarbij zijn gehoord veroordeelde, de raadsman van veroordeelde, mr. Y. Quint, advocaat te
's-Hertogenbosch en de officier van justitie.
De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden tot 10 oktober 2013 teneinde de raadsman de gelegenheid te bieden een schriftelijk stuk te produceren.
Ter terechtzitting van 10 oktober 2013 zijn gehoord de waarnemend raadsman, K.H.T. van Gijssel, advocaat te ’s-Hertogenbosch en de officier van justitie.
Vervolgens is het onderzoek gesloten en is de uitspraak bepaald op 18 november 2013 te 13.00 uur.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter zitting van 8 oktober 2013 gepersisteerd bij de oorspronkelijke schriftelijke vordering van
€ 60.433,00.
De officier van justitie heeft meegedeeld dat sprake is van een vermogensvergelijking en dat het Geeringsarrest niet van toepassing is. Het in paragraaf 4 van de conclusie van repliek genoemde bedrag van € 20.100,00 is abusievelijk door hem in mindering gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel. Om die reden wordt de oorspronkelijke vordering van
€ 60.433,00 ( € 60.432,75) gehandhaafd.
De officier van justitie heeft zich op de volgende berekening gebaseerd.
Contante stortingen op zakelijke bankrekeningen,
welke stortingen betrekking hebben op de strafbare feiten:
[bedrijf] € 98.990,00
[bedrijf] € 39.740,00
[bedrijf] € 8.180,05
minus de kosten van de huur [adres] te Heerhugowaard € 86.477,30
---------------
Totaal € 60.432,75

4.Het standpunt van de raadsman

De raadsman heeft verzocht het deel van de stortingen dat vóór 1 november 2007 is gedaan niet mee te nemen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, omdat veroordeelde eerst vanaf dat moment huurder werd van de [adres] in Heerhugowaard. De raadsman komt opgeteld tot een bedrag van € 31.300,00 dat in mindering dient te worden gebracht op het totaal aan wederrechtelijk verkregen voordeel.
Primair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel ten hoogste kan worden gesteld op € 60.433,00 - € 31.300,00 = € 29.133,00.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat veroordeelde thans en in de toekomst onvoldoende financiële draagkracht heeft om de vordering te voldoen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat veroordeelde op 19 juni 2012 failliet is verklaard, dat veroordeelde en zijn partner thans leven van een minimale uitkering en dat veroordeelde naar alle waarschijnlijkheid in de schuldsanering terecht zal komen.
5. De gronden voor de schatting van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel [1]
5.1
Veroordeling
Bij arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 5 december 2012 is veroordeelde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarbij onder andere is bewezen verklaard dat:
3. primair
hij in de periode van 1 augustus 2008 tot en met 24 maart 2009 in de gemeente Heerhugowaard, in een bedrijfspand gelegen aan de [adres], meermalen tezamen en in vereniging met anderen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld grote hoeveelheden van een materiaal bevattende hennep;
Op grond van deze veroordeling kan aan veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, verkregen door middel van het ingevolge dat arrest bewezen verklaarde strafbare feit.
5.2
De beoordeling
Op 11 januari 2011 heeft de verbalisant [naam], financieel deskundige, buitengewoon opsporingsambtenaar, werkzaam bij de Financiële Recherche te Alkmaar, een rapport opgesteld betreffende het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bij het rapport zijn de resultaten van het financieel onderzoek gevoegd alsmede diverse
bijlagen, ontleend aan het dossier met betrekking tot de onderliggende strafzaak tegen
veroordeelde.
Veroordeelde heeft op 7 april 2009 tegenover de politie verklaard dat [medeveroordeelde] een hennepkwekerij wilde opzetten en dat hij, veroordeelde, toen de loods aan de [adres] in Heerhugowaard heeft gehuurd. [2]
Veroordeelde heeft op 8 september 2009 het volgende tegenover de politie verklaard.
Het klopt dat vanaf de bankrekening van [bedrijf] in totaal een bedrag van
€ 86.477,30 aan huur en een bedrag van € 15.175,00 aan borg voor de [adres] in Heerhugowaard is betaald. Ik kreeg de huur contant van [medeveroordeelde] en stortte het daarna op de bank.
Op de ABN-AMRO rekening ten name van [bedrijf] is tussen 2 augustus 2007 en 26 februari 2009 in totaal een bedrag van € 98.990,00 contant gestort. Dat is grotendeels de huur die ik van [medeveroordeelde] kreeg voor de [adres] in Heerhugowaard en een keer een contant bedrag voor het bijhouden van de tuin bij dit pand.
Op de Rabobank rekening ten name van [bedrijf] is tussen 17 augustus 2007 en 9 maart 2009 in totaal een bedrag van € 39.740,00 contant gestort. Wat ik contant van [medeveroordeelde] heb ontvangen stortte ik op de ABN-AMRO rekening. Het zou kunnen dat ik het ook op deze (Rabo)rekening stortte.
Op de Rabobank rekening ten name van [bedrijf] is tussen 29 december 2006 en
7 november 2008 in totaal een bedrag van € 21.287,33 contant gestort. Ik had wel eens meer contanten dan ik op de ABN-AMRO rekening mocht storten en dan kan ik de rest op deze rekening gestort hebben.
Ik heb alleen contant geld van [medeveroordeelde] gehad. [3]
[getuige], werkzaam bij makelaarskantoor [bedrijf], heeft op 30 maart 2009 tegenover de politie verklaard dat hij op 31 juli 2007 met veroordeelde en [medeveroordeelde] het pand aan de [adres] in Heerhugowaard heeft bezichtigd en dat er overeenstemming werd bereikt over het huren van dit pand. Veroordeelde kwam met een voorstel en de contractant moest zijn [bedrijf]. Toen de waarborgsom van
€ 15.175,00 gestort werd door [bedrijf] zijn de sleutels overhandigd. [4]
Blijkens de huurovereenkomst is de huurder van voornoemd pand [bedrijf]. De huurovereenkomst is ondertekend door [medeveroordeelde] op
8 augustus 2007 en is aangegaan voor de duur van 3 jaar ingaande op 1 oktober 2007. De eerste betaling van huurder heeft betrekking op de periode van 1 november 2007 tot en met 30 november 2007. [5]
Blijkens het rekeningafschrift van voornoemd makelaarskantoor is de waarborgsom voor de [adres] te Heerhugowaard door [bedrijf] overgemaakt met
valutadatum 24 augustus 2007. [6]
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat veroordeelde en zijn medeveroordeelden in
augustus 2007 de beschikking kregen over het pand aan de [adres] in
Heerhugowaard. De rechtbank acht gezien de eigen verklaring van veroordeelde
aannemelijk dat de contante stortingen die in augustus 2007 en nadien plaats hebben
gevonden betrekking hadden op de huur en exploitatie van dit pand.
Dit betekent dat de rechtbank ten aanzien rekeningnummer [nummer] ten name van [bedrijf]
de contante stortingen vanaf 1 augustus 2007 in aanmerking neemt, waarbij de rechtbank slechts de ronde bedragen zal meerekenen, nu het niet aannemelijk is dat veroordeelde van [medeveroordeelde] losse centen heeft gekregen. In totaal komt de rechtbank ten aanzien van dit rekeningnummer tot een bedrag van (1.600,00 + 1.000,00 + 3.000,00 + 2.500,00) € 8.100,00. [7]
Voorts neemt de rechtbank in aanmerking de contante stortingen op rekeningnummer [nummer] ten name van [bedrijf] vanaf 1 augustus 2007 voor een totaal bedrag van € 98.990,00 en de contante stortingen op rekeningnummer [nummer] ten name van [bedrijf] vanaf 1 augustus 2007 voor een totaal bedrag van € 39.740,00. [8]
De rechtbank komt tot de volgende berekening:
contante stortingen: € 146.830,00
minus betaalde huur: € 86.477,30
---------------
€ 60.352,70
De rechtbank gaat voorbij aan de verklaring die veroordeelde ter terechtzitting van 8 oktober
2013 heeft afgelegd. De uitleg van veroordeelde dat de contante stortingen op zijn zakelijke
rekeningen terugbetaalde schoonmaakkosten van een bungalowpark betreffen, acht de
rechtbank volstrekt onaannemelijk, nu dit volgens veroordeelde maar vijf à zes keer zou zijn
voorgekomen en overigens niet aan de hand van zijn boekhouding of anderszins is te verifiëren.
Ook heeft veroordeelde op geen enkele wijze door hem naar voren gebrachte kosten met
stukken onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt. Een door veroordeelde
aangekondigde kostenbegroting is nimmer overgelegd.
Met de mededeling dat veroordeelde nog een bedrag aan NUON moet terugbetalen, houdt de
rechtbank in dit stadium geen rekening, nu niet sprake is van een in rechte toegekende
vordering als bedoeld in artikel 36e lid 8 van het Wetboek van Strafrecht.

6.Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de maatregel ter ontneming van het wederrechtelijk voordeel moet worden opgelegd.
Ten aanzien van het beroep op het ontbreken van draagkracht overweegt de rechtbank het volgende. Nu dit verweer onvoldoende met stukken is onderbouwd, is niet gebleken van feiten en omstandigheden, op grond waarvan het door veroordeelde te betalen bedrag lager zou moeten worden vastgesteld dan op het bedrag van het geschatte voordeel. De rechtbank is van oordeel dat vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde nu en in de toekomst over onvoldoende financiële draagkracht zal beschikken om aan een hem op te leggen betalingsverplichting te voldoen.
De rechtbank zal gelet op het vorenstaande het door veroordeelde te betalen bedrag vaststellen op € 60.352,70.

7.Toepasselijke wettelijke bepaling

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Stelt het bedrag waarop het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ € 60.352,70 (zestigduizend driehonderdtweeënvijftig euro en zeventig cent).
Legt veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat ter ontneming van door hem wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 60.352,70 (zestigduizend driehonderdtweeënvijftig euro en zeventig cent).
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.F. van Hoorn, voorzitter,
mr. E.M. Devis en mr. G.A.M. van Dijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.C. Naeije, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van
18 november 2013.

Voetnoten

1.De hierna door de rechtbank in de voetnoten als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van 5e verhoor d.d. 7 april 2009, bijlagenummer B09.007, inhoudende de verklaring van veroordeelde, doorgenummerde pagina 280.
3.Proces-verbaal van 7e verhoor d.d. 8 september 2009, bijlagenummer B09.010, inhoudende de verklaring van veroordeelde, doorgenummerde pagina’s 316, 317, 318.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 30 maart 2009, bijlagenummer G.004, inhoudende de verklaring van [getuige], doorgenummerde pagina 333.
5.Een geschrift zijnde een huurovereenkomst betreffende de bedrijfsruimte gelegen aan de [adres] te Heerhugowaard, pagina’s 339-342.
6.Een geschrift zijnde een rekeningafschrift van de rekening courant op naam van [bedrijf] Bedrijf, pagina 344.
7.Een geschrift zijnde een mutatie overzicht van rekeningnummer [nummer] tnv [bedrijf] doorgenummerde pagina’s 154-158.
8.Zie voetnoot 3.