ECLI:NL:RBNHO:2013:11492

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 november 2013
Publicatiedatum
29 november 2013
Zaaknummer
14/700184-10
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingszaak inzake wederrechtelijk verkregen voordeel uit grootschalige hennepteelt

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 november 2013 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak betreft de veroordeelde, die betrokken was bij het telen en bewerken van hennep in Heerhugowaard. De officier van justitie had op 3 december 2012 een vordering ingediend, waarin werd verzocht om het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op € 2.520,00. Tijdens de regiezittingen op 18 januari en 15 april 2013 werd de zaak aangehouden voor nader onderzoek. Uiteindelijk werd de vordering op 7 oktober 2013 behandeld, waarbij de officier van justitie het bedrag bijstelde naar € 1.260,00. De veroordeelde, bijgestaan door haar raadsman mr. J.C. de Goeij, voerde aan dat zij slechts eenmalig € 175,00 had ontvangen voor haar werkzaamheden. De rechtbank heeft de verklaringen van de veroordeelde en medeveroordeelden in overweging genomen en vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 175,00 moet worden geschat. De rechtbank oordeelde dat de maatregel tot ontneming van het voordeel moet worden opgelegd, en legde de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van dit bedrag. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer
Parketnummer: 14/700184-10 (ontneming)
Uitspraakdatum : 18 november 2013
Promisvonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie van
3 december 2012ten aanzien van de feiten in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht in de zaak tegen:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].

1.De vordering

De officier heeft bij vordering van 3 december 2012 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e, lid 4 (de rechtbank leest verbeterd: lid 5), van het Wetboek van Strafrecht zal vaststellen op € 2.520,00 en dat aan veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

2.Het verloop van de procedure

De officier van justitie heeft bovengenoemde vordering aanhangig gemaakt met de oproeping van veroordeelde om te verschijnen op de terechtzitting van deze rechtbank op
18 januari 2013. Dit betrof een zogeheten regiezitting.
Ter terechtzitting van 18 januari 2013 zijn gehoord de veroordeelde, haar raadsman mr. J.C. de Goeij, advocaat te Alkmaar, en de officier van justitie. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden tot een tweede regiezitting op 15 april 2013 en de stukken in handen gesteld van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken, teneinde nadere onderzoekshandelingen te verrichten. Tevens zijn termijnen afgesproken in verband met de schriftelijke voorbereiding van de ontnemingszaak.
Ter terechtzitting van 15 april 2013 zijn gehoord de raadsman mr. J.C. de Goeij, advocaat te Alkmaar, en de officier van justitie. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden tot 7 oktober 2013 en de stukken in handen gesteld van de rechter-commissaris voornoemd teneinde nadere onderzoekshandelingen te verrichten. Tevens zijn definitieve termijnen afgesproken in verband met de schriftelijke voorbereiding van de ontnemingszaak.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken waaronder het met deze vordering samenhangende ontnemingsdossier, aangevuld met enkele afschriften uit het strafdossier en de in het kader van de schriftelijke voorbereiding uitsluitend door de officier van justitie gewisselde conclusie.
De officier van justitie heeft bij deze conclusie de vordering naar beneden bijgesteld tot een bedrag van
€ 1.260,00.
De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 7 oktober 2013. Daarbij zijn gehoord de veroordeelde, haar raadsman mr. J.C. de Goeij, advocaat te Alkmaar, en de officier van justitie.
Vervolgens is het onderzoek gesloten en is de uitspraak bepaald op 21 november 2013 te 13.00 uur, welke datum nadien is gewijzigd in 18 november 2013 te 13.00 uur.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij de gewijzigde vordering.
De officier van justitie heeft zich op de volgende berekening gebaseerd:
7 dagen knippen x 180 hennepplanten per dag x € 1,00 per plant = € 1.260,00.

4.Het standpunt van de raadsman

De raadsman heeft primair verzocht uit te gaan van de verklaring van veroordeelde inhoudende dat zij eenmalig bij wijze van voorschot € 175,00 heeft ontvangen voor haar knipwerkzaamheden.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat veroordeelde niet zeven keer maar drie of vier keer in Heerhugowaard is geweest om hennepplanten te knippen.
5. De gronden voor de schatting van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen
voordeel
5.1
Veroordeling
Bij vonnis van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank van 27 april 2011 is veroordeelde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis, waarbij onder meer is bewezen verklaard dat:
1. zij in de periode van 1 januari 2009 tot en met 24 maart 2009, in de gemeente Heerhugowaard, in een bedrijfspand gelegen aan de [adres], meermalen telkens tezamen en in vereniging met anderen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft bewerkt grote hoeveelheden van een materiaal bevattende hennep;
Op grond van deze veroordeling kan aan veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, verkregen door middel van het ingevolge dat vonnis bewezen verklaarde strafbare feit.
5.2
De beoordeling
Veroordeelde maakte met vier andere vrouwen, te weten [medeveroordeelde], [medeveroordeelde],
[medeveroordeelde] en [medeveroordeelde], deel uit van de zogenoemde ‘nieuwe’ knipploeg die in de hennepkwekerij in Heerhugowaard hennepplanten knipten.
Veroordeelde heeft ter terechtzitting van 7 oktober 2013 verklaard dat zij één keer een voorschot heeft gevraagd voor haar knipwerkzaamheden en € 175,00 heeft gekregen. Verdere uitbetalingen hebben niet plaatsgevonden, omdat er pas uitbetaald zou worden als de oogst was verkocht.
Voornoemde[medeveroordeelde], [medeveroordeelde] en [medeveroordeelde] hebben bij de politie verklaard dat zij nooit geld hebben ontvangen voor hun knipwerkzaamheden, omdat uitbetaling pas zou plaatsvinden als de oogst verkocht was. [medeveroordeelde] heeft eveneens verklaard dat zij nog moest worden uitbetaald.
In zoverre ondersteunen deze verklaringen de verklaring van veroordeelde.
Veroordeelde heeft bij de politie verklaard dat zij in januari 2009 twee keer in de kwekerij in Heerhugowaard is geweest en
toen175,00 euro heeft verdiend voor twee dagen plukken.
Anders dan de officier van justitie leest de rechtbank hierin niet dat veroordeelde heeft verklaard dat zij
telkensop de tweede dag het verdiende geld heeft ontvangen. Voorts kan uit deze verklaring niet geconcludeerd worden dat andere aanwezige knipsters
toenook geld hebben ontvangen.
[medeveroordeelde], die deel uit maakte van de ‘oude’ knipploeg, heeft verklaard dat zij voornoemde ‘nieuwe’ knipploeg uitleg heeft gegeven over het knippen van de hennepplanten. Ook heeft zij verklaard: “In Heerhugowaard kreeg je achteraf betaald.” Voorts heeft [medeveroordeelde] verklaard dat zij (de ‘oude’ knipploeg) soms weken op hun geld moesten wachten.
Anders dan de officier van justitie leest de rechtbank in de verklaringen van [medeveroordeelde] een ondersteuning voor de verklaring van veroordeelde.
Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat het bedrag waarop het door de
veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat dient te worden vastgesteld
op een bedrag van € 175,00.
Gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad inhoudende dat op de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel de bewijsminima uit het Wetboek van Strafvordering niet van toepassing zijn, ontleent de rechtbank deze schatting aan de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 oktober 2013.

6.Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de maatregel ter ontneming van het wederrechtelijk voordeel moet worden opgelegd.
Niet is gebleken van feiten en omstandigheden, op grond waarvan het door veroordeelde te betalen bedrag lager zou moeten worden vastgesteld dan op het bedrag van het geschatte voordeel.
De rechtbank zal gelet op het vorenstaande het door veroordeelde te betalen bedrag vaststellen op € 175,00 (éénhonderdvijfenzeventig euro).

7.Toepasselijke wettelijke bepaling

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 175,00 (éénhonderdvijfenzeventig euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 175,00 (éénhonderdvijfenzeventig euro).
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.F. van Hoorn, voorzitter,
mr. E.M. Devis en mr. G.A.M. van Dijk, rechters,
in tegenwoordigheid van J.K. Krijnen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van
18 november 2013.