In deze ontnemingszaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. De zaak betreft een veroordeelde die betrokken was bij het telen en bewerken van hennep in Heerhugowaard. De officier van justitie had op 4 januari 2013 een vordering ingediend, waarin werd verzocht om vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 3.840,00. De rechtbank heeft de zaak in verschillende zittingen behandeld, waarbij de veroordeelde en haar raadsman, mr. D.L.A.M. Pluijmakers, aanwezig waren. Tijdens de zittingen is er gediscussieerd over de hoogte van het bedrag en de vraag of de veroordeelde daadwerkelijk voordeel had behaald uit haar activiteiten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, samen met andere vrouwen, deel uitmaakte van een knipploeg die hennepplanten knipte. De veroordeelde heeft echter verklaard nooit geld te hebben ontvangen voor haar werkzaamheden, omdat de betaling pas zou plaatsvinden na de verkoop van de oogst. Dit werd ondersteund door verklaringen van medeveroordeelden, die ook aangaven dat zij nog niet waren uitbetaald. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is voor de aanwezigheid van wederrechtelijk verkregen voordeel, en wijst de vordering van de officier van justitie af.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer op 18 november 2013, waarbij de rechtbank oordeelt dat de vordering niet kan worden toegewezen, gezien de tegenstrijdige verklaringen en het gebrek aan bewijs voor het ontvangen van geld door de veroordeelde.