In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 22 oktober 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. B.G. Meijer, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen, dat zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) had afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het vermoeden dat verzoeker niet op het opgegeven adres woonde. Tijdens de zitting is naar voren gekomen dat verzoeker al geruime tijd ingeschreven staat op het adres en dat hij daar ook een huurcontract heeft. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is dat verzoeker zijn hoofdverblijf niet op het opgegeven adres heeft. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het primaire besluit geschorst en verweerder gelast om voorschotten te verstrekken ter hoogte van 90% van de bijstandsnorm. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker en is het griffierecht aan verzoeker vergoed. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat zijn oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding.