ECLI:NL:RBNHO:2013:11521

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 oktober 2013
Publicatiedatum
2 december 2013
Zaaknummer
HAA 13/4004
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.C. Terwiel-Kuneman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening inzake hoofdverblijf en bijstandsuitkering

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 22 oktober 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. B.G. Meijer, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen, dat zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) had afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het vermoeden dat verzoeker niet op het opgegeven adres woonde. Tijdens de zitting is naar voren gekomen dat verzoeker al geruime tijd ingeschreven staat op het adres en dat hij daar ook een huurcontract heeft. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is dat verzoeker zijn hoofdverblijf niet op het opgegeven adres heeft. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het primaire besluit geschorst en verweerder gelast om voorschotten te verstrekken ter hoogte van 90% van de bijstandsnorm. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker en is het griffierecht aan verzoeker vergoed. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat zijn oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummer: HAA 13/4004
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter ter zitting van 22 oktober 2013 in de zaak tussen

[verzoeker]

wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde mr. B.G. Meijer
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 september 2013 (het primaire besluit] heeft verweerder verzoekers aanvraag om toekenning van een uitkering in het kader van de Wet werk en bijstand (Wwb) afgewezen, omdat uit onderzoek naar voren is gekomen dat verzoeker niet woont op het door hem opgegeven adres [adres].
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft voorts de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2013. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, E. Kuipers.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het primaire besluit van 12 september 2013 met ingang van 18 september 2013 tot drie weken na bekendmaking van de door verweerder te nemen beslissing op bezwaar;
- gelast verweerder om per 18 september 2013 aan verzoeker voorschotten te verstrekken ter hoogte van 90% van de voor hem geldende bijstandsnorm;
- veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 944,-- , te betalen aan verzoekers gemachtigde;
- gelast verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 44,-- aan hem te vergoeden.

Overwegingen

1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat verzoeker al geruime tijd ingeschreven staat op het adres [adres]. Hij heeft hiervoor ook al geruime tijd een huurcontract. Daar komt bij dat er al enige tijd persoonlijke bezittingen van verzoeker in zijn woning aanwezig zijn. Verweerder heeft weliswaar aangegeven dat verzoeker exact die spullen in de woning heeft neergezet, waarvan verweerder eerder had aangegeven dat hij deze miste, maar het gaat te ver om deze omstandigheid aan verzoeker tegen te werpen. Hij heeft immers gedaan wat er kennelijk van hem werd verwacht.
3.
Verweerder heeft op 26 juli 2013 en 2 september 2013 bij verzoeker een huisbezoek afgelegd, nadat een aantal eerdere pogingen was mislukt. Volgens verweerder is hieruit naar voren gekomen dat niet aannemelijk is dat verzoeker op voormeld adres zijn hoofdverblijf heeft. De voorzieningenrechter volgt verweerder hierin niet. Aannemelijk is dat verzoeker niet voortdurend in de woning verblijft. Zo heeft hij verklaard dat hij vaak in de bibliotheek is. Verweerder heeft hem daar daadwerkelijk een keer aangetroffen. Ook is verzoeker wel ’s avonds in zijn woning aangetroffen.
4.
Bij de huisbezoeken heeft verweerder de indruk gekregen dat verzoeker geen gebruik maakt van de faciliteiten in de woning. Verzoeker heeft dit ter zitting ontkend. Hij heeft verklaard wel te douchen en ook te koken. Uit de verslagen van de huisbezoeken komt echter niet naar voren dat de medewerkers van verweerder verzoeker hierover hebben bevraagd.
5.
Verweerder heeft voorts gewezen op de verklaringen van buren. Zij zien verzoeker niet zo vaak. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat dit kan kloppen, omdat hij niet zo vaak zijn woning in- of uitloopt. Ook op dit punt constateert de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers buren geen nadere vragen hebben gesteld. Zo is niet duidelijk geworden wat de bron van hun wetenschap is.
6.
De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat er onvoldoende aanwijzingen zijn die erop zouden duiden dat verzoeker zijn hoofdverblijf (nog steeds) niet heeft op het adres [adres]. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende aannemelijk geworden dat verzoeker daar zijn hoofdverblijf wel heeft.
7.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. De voorzieningenrechter wijst het verzoek het verzoek dan ook toe. Zij schorst het primaire besluit van 12 september 2013 met ingang van 18 september 2013 tot drie weken na bekendmaking van de door verweerder te nemen beslissing op bezwaar.
Voorts bestaat aanleiding verweerder te gelasten om per 18 september 2013 aan verzoeker voorschotten te verstrekken ter hoogte van 90% van de voor hem geldende bijstandsnorm.
8.
Daarnaast bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. De proceskosten bedragen op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht in totaal € 944,-- (een punt voor het verzoekschrift voorlopige voorziening, een punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor een). Een punt komt overeen met een bedrag van € 472,--. Omdat ten behoeve van verzoeker een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand, moeten de proceskosten worden betaald aan verzoekers gemachtigde.
9.
Bovendien bestaat aanleiding verweerder te gelasten het door verzoeker betaalde griffierecht van € 44,-- aan hem te vergoeden.
10.
De voorzieningenrechter deelt tot slot mede dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstaat.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P.M. van der Pol, griffier, op 22 oktober 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: