Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[verzoeker],te [woonplaats],
2.[verzoekers],te [woonplaats],
Stichting HART,te Haarlem
Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, omdat tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel voorafgaand aan een mogelijk beroep bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij komt aan de orde of het primaire besluit in bezwaar in stand kan blijven.
De voorzieningenrechter acht hiermee het spoedeisend belang gegeven.
Niet in geschil is dat het gebruik van het gebouw ten behoeve van lesactiviteiten van de Stichting HART in strijd is met deze bestemming.
Nu sprake is van een oppervlakte van meer dan 1500 m² had verweerder de uitgebreide voorbereidingsprocedure moeten volgen in plaats van de reguliere voorbereidingsprocedure, aldus verzoekers.
Uit de aanvraag en de daarbij gevoegde tekeningen blijkt dat ten aanzien van op eerdergenoemde tekeningen gearceerde ruimtes sprake is van gewijzigd gebruik. De oppervlakte waarop de gebruikswijziging van kantoor naar culturele doeleinden ziet overschrijdt de
1500 m² niet. Het betoog faalt.
Zij voeren aan dat in het advies ten onechte wordt uitgegaan van een situatie op de Kleine Houtweg van parkeren voor vergunninghouders. Het is echter een gebied waar betaald parkeren geldt en sprake is van een openbare voorziening. Voor omwonenden is er dan ook geen mogelijkheid om – met voorrang – van deze parkeerplaatsen gebruik te maken.
Gelet op de onlosmakelijke samenhang had verweerder Stichting HART in de gelegenheid moeten stellen tevens een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo aan te vragen, aldus verzoekers.