ECLI:NL:RBNHO:2013:12542

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 december 2013
Publicatiedatum
17 december 2013
Zaaknummer
C-15-181312 - HA ZA 11-598 ev
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afdracht van bedragen uit derdenbeslag onder een vennootschap

In deze zaak heeft eiseres, Aerdenburgh Holding B.V., derdenbeslag gelegd onder Hefra Zandvoort B.V., de vennootschap van de levenspartner van een persoon die werkzaamheden verricht voor Hefra. Eiseres heeft een veroordelend vonnis verkregen tegen deze persoon en verzoekt de rechtbank om vaststelling van de redelijke vergoeding voor de werkzaamheden die deze persoon voor Hefra heeft verricht, alsook om de veroordeling tot afdracht van de bedragen die daaruit voortvloeien. De rechtbank heeft in eerdere tussenvonnissen beslissingen genomen over de aard en waarde van de werkzaamheden en de omvang daarvan. In de laatste vonnissen is de vraag aan de orde gekomen of en in hoeverre de beslagvrije voet moet worden meegenomen bij de vaststelling van de af te dragen bedragen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslagvrije voet van de schuldenaar, die in deze procedure niet is tussengekomen, van belang is voor de berekening van de afdrachtverplichting van Hefra. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beslagvrije voet moet worden toegepast, ongeacht of de schuldenaar zelf stappen onderneemt. Hefra heeft de hoogte van de beslagvrije voet betwist, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat Hefra onvoldoende informatie heeft verstrekt over de gezinssituatie van de schuldenaar, waardoor de beslagvrije voet gehalveerd wordt.

Uiteindelijk heeft de rechtbank bepaald dat Hefra een totaalbedrag van € 67.011,25 aan Aerdenburgh moet afdragen, vermeerderd met wettelijke rente. Hefra is ook veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.M. Bruin en openbaar uitgesproken op 18 december 2013.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
zaaknummer / rolnummer: C/15/181312 / HA ZA 11-598

Vonnis van 18 december 2013

in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AERDENBURGH HOLDING B.V.,
gevestigd te Aerdenhout, gemeente Bloemendaal,
eiseres,
advocaat mr. M. Drolsbach,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HEFRA ZANDVOORT B.V.,
gevestigd te Zandvoort,
gedaagde,
advocaat mr. A. van Reek.
Partijen zullen hierna Aerdenburgh en Hefra genoemd worden.

1 De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 -
het tussenvonnis van 2 oktober 2013
 -
de akte uitlating na tussenvonnis van Hefra
 -
de antwoord akte na tussenvonnis van Aerdenburgh.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 12 juni 2013 heeft de rechtbank de grondslag vastgesteld voor de bepaling van de redelijke vergoeding als bedoeld in artikel 479a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) voor de werkzaamheden die de heer [schuldenaar] (hierna: [schuldenaar]), de schuldenaar/geëxecuteerde, voor Hefra verricht, in het kader van het derdenbeslag dat Aerdenburgh, schuldeiser/executant, onder Hefra ten laste van [schuldenaar] heeft gelegd.
2.2.
Nadat Aerdenburgh na dat tussenvonnis een berekening van het aan haar door Hefra op basis van die grondslag af te dragen bedrag had overgelegd, heeft de rechtbank bij het tussenvonnis van 2 oktober 2013 vastgesteld dat die berekening over de periode 2008 tot en met 11 januari 2011 juist was. Het af te dragen bedrag over die periode bedraagt:
€ 9.774,04 plus € 11.055,13 plus € 11.071,15 plus € 343,62 = € 32.243,94.
2.3.
In het tussenvonnis van 2 oktober 2013 heeft de rechtbank ook vastgesteld dat Hefra de berekeningen van Aerdenburgh van de totale redelijke vergoeding over de periode na 11 januari 2011 ook niet heeft bestreden, zodat de rechtbank van de juistheid van die gegevens ook uitgaat. Ten aanzien van de rest van 2011, 2012 en de periode januari tot en met juni 2013 komt Aerdenburgh ot een redelijke vergoeding van respectievelijk € 17.111,13, € 17.058,82 en € 9.514,62. Volgens de loonstrook die de door Aerdenburgh ingeschakelde administrateur heeft opgemaakt voor mei 2013, bedraagt de redelijke vergoeding op basis van voornoemde uitgangspunten netto per maand thans € 1348,80.
2.4.
Bij het tussenvonnis van 2 oktober 2013 zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de toepassing en hoogte van de beslagvrije voet bij de vaststelling van het af te dragen bedrag over de periode sedert 11 januari 2011, de dag van de beslaglegging. Hefra heeft vervolgens gesteld dat de beslagvrije voet voor [schuldenaar] (minstens) € 601,60, naar de rechtbank begrijpt: per maand, bedraagt, terwijl het loon van [schuldenaar] € 540 netto per maand inclusief vakantiebijslag is, zodat het loon van [schuldenaar] van € 540 per maand volgens Aerdenburgh in zijn geheel van het aan Aerdenburgh af te dragen bedrag moet worden afgetrokken. Aerdenburgh voert op de eerste plaats aan dat aan Hefra als derdebeslagene geen beroep op de beslagvrije voet toekomt. Als wel rekening moet worden gehouden met een beslagvrije voet, bedraagt de beslagvrije voet volgens Aerdenburgh de helft van het voor [schuldenaar] in beginsel geldende bedrag van de vrije voet. Dat is de helft van € 601,60 is € 300,80 per maand.
2.5.
De rechtbank ziet geen aanleiding terug komen op zijn voorlopig oordeel in het tussenvonnis van 2 oktober 2013 dat voor de berekening van de afdrachtverplichting van Hefra de beslagvrije voet van belang is. Ingevolge artikel 475b in verbinding met 475c Rv is een derdenbeslag op loon slechts geldig voor zover de periodieke betaling de beslagvrije voet overtreft. De deurwaarder moet bij de afwikkeling van het derdenbeslag de beslagvrije voet dan ook toepassen ongeacht of de schuldenaar/geëxecuteerd daarvoor zelf stappen onderneemt. Het feit dat [schuldenaar] in deze procedure niet is tussengekomen of zich aan de zijde van Aerdenburgh heeft gevoegd, is dan ook, anders dan Aerdenburgh aanvoert, voor het rekening moeten houden met een beslagvrije voet niet relevant.
2.6.
Dat [schuldenaar] zich niet in dit geding heeft gemengd brengt wel mee dat het in dit geding op de weg van Hefra ligt de feiten en omstandigheden aan te dragen en te onderbouwen die van belang zijn voor de vaststelling van de hoogte van de in aanmerking te nemen beslagvrije voet. Hefra heeft zich in dat verband op het standpunt gesteld dat de voor [schuldenaar] geldende beslagvrije voet gelet op artikel 475d, eerste lid, aanhef en onder b Rv in verband met artikel 21, aanhef en onderdeel a, van de Wet werk en bijstand (Wwb) 90% van € 668,44 is € 601,60 per maand, bedraagt. Hefra verwijst hierbij dus naar de bijstandsnorm voor een alleenstaande.
2.7.
In haar akte van 7 augustus 2013, voorafgaand aan het tussenvonnis van 2 oktober 2013, heeft Hefra echter voor de bepaling van de beslagvrije voet de bijstandsnorm voor een gezin aangedragen. Bij conclusie van antwoord heeft Hefra erkend dat [schuldenaar] een relatie heeft met de aandeelhouder van Hefra, zijnde mevrouw [aandeelhouder]. Bij die stand van zaken had het, mede gelet op artikel 475g Rv, waarin is opgenomen dat de schuldenaar/geëxecuteerde desgevraagd aan de beslaglegger opgeeft of en hoeveel inkomen toekomt aan degene aan wie samen met hem gezinsbijstand zou kunnen toekomen, op de weg van Hefra gelegen nadere informatie te verstrekken over de gezinssituatie van [schuldenaar] en het inkomen in zijn gezin. Nu Hefra, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld bij het tussenvonnis van 2 oktober 2013, dat niet heeft gedaan, wordt de beslagvrije voet, zoals Aerdenburgh ook bepleit, gehalveerd.
2.8.
Per 1 januari 2011 bedroeg de in artikel 21, aanhef en onderdeel a, Wwb opgenomen norm, waarvan de beslagvrije voet wordt afgeleid, € 656,93, per 1 juli 2011 € 659,93, per 1 januari 2012 € 668,21, per 1 juli 2012 € 668,44, per 1 januari 2013 € 660,98 en per 1 juli 2013 € 661,77. Beide partijen gaan echter uit van een en dezelfde beslagvrije voet over de hele periode van € 601,60, waarvan de helft is € 300,80, per maand. De rechtbank ziet geen grond van dat eensluidend standpunt van partijen af te wijken. Per half jaar is de in aanmerking te nemen beslagvrije voet dus € 1.804,80 en per jaar € 3.609,60. Over de periode 11 januari 2011 tot en met december 2011 is dat € 1.698,06 plus € 1.804,80 is € 3.502.86. Mede gelet op overweging 2.3 betekent dat, dat het door Hefra af te dragen bedrag over de periode 11 januari tot en met december 2011 bedraagt € 17.111,13 min € 3.502.86 is € 13.608,27, over 2012 € 17.058,82 min € 3.609,60 is € 13.449,22 en over de periode januari tot en met juni 2013 € 9.514,51 min € 1.804,80 is € 7.709,82. Over de hele periode 11 januari 2011 tot en met juni 2013 bedraagt het door Hefra aan Aerdenburgh af te dragen bedrag dus € 34.767,31.
2.9.
Hefra heeft voorts nog wel gesteld, dat [schuldenaar] de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en er daarom geen rechtsbetrekking meer zou bestaan tussen Hefra en [schuldenaar], maar Aerdenburgh heeft die stelling gemotiveerd bestreden. Er is geen wettelijke regel die meebrengt dat een rechtsbetrekking (of dienstverband) op 65 jarige leeftijd of enige andere pensioenleeftijd automatisch eindigt. Het is dus niet uitgesloten dat [schuldenaar] na het bereiken van de 65 jarige leeftijd voor Hefra is blijven werken en een vergoeding bleef ontvangen. De rechtbank gaat daarom aan de stelling van Hefra over het einde van de rechtsbetrekking tussen [schuldenaar] en Hefra als onvoldoende onderbouwd voorbij.
2.10.
De conclusie is dat Hefra over de periode 2008 tot en met juni 2013 moet afdragen als redelijke vergoeding als bedoeld in artikel 479a Rv het bedrag van € 32.243,94 (o.w. 2.2) plus € 34.767,31 (o.w. 2.8) is € 67.011,25.
2.11.
Met ingang van 1 juli 2013 is het af te dragen bedrag € 1.348,80, zijnde het door Aerdenburgh voor het jaar 2013 als maandelijkse redelijke vergoeding als bedoeld in artikel 479a Rv berekende, en niet door Hefra meer weersproken bedrag, minus € 300,80 aan beslagvrije voet is € 1.048.
2.12.
De wettelijke rente is Hefra, als door Aerdenburgh onbestreden gevorderd, verschuldigd vanaf 15 februari 2011 over € 31.900,32, zijnde de optelsom van de redelijke vergoeding minus reeds uitbetaalde vergoeding aan [schuldenaar] over de periode voorafgaand aan de beslaglegging en dagvaarding tot 1 januari 2011, zijnde € 9.774,04 plus € 11.055,13 plus € 11.071,15. Met ingang van 1 januari 2012 is Hefra wettelijke rente mede verschuldigd over het op 2011 betrekking hebbende bedrag aan redelijk vergoeding minus over 11 dagen in januari 2011 uitbetaalde vergoeding aan [schuldenaar] en de beslagvrije voet over de rest van dat jaar, zijnde € 343,62 plus € 13.608,27 is € 13.951,89. Met ingang van 1 januari 2013 mede over het op 2012 betrekking hebbende bedrag aan redelijk vergoeding minus de beslagvrije voet en vanaf 1 juli 2013 over het op de eerste helft van 2012 betrekking hebbende bedrag aan redelijk vergoeding minus de beslagvrije voet, zoals Aerdenburgh ook onbestreden heeft gesteld. Vanaf juli 2013 is Aerdenburgh wettelijke rente verschuldigd vanaf de laatste dag van iedere maand volgend op die waarop de na 1 juli 2013 opkomende redelijk vergoeding minus de beslagvrije voet betrekking heeft.
2.13.
De totale vordering waarvoor het (derden)beslag is gelegd, bedraagt € 119.976,89 exclusief rente en kosten, zoals de rechtbank in het tussenvonnis van 25 april 2012 heeft vastgesteld. Onderhavige afdrachtplicht voor nog lopende termijnen van de redelijke vergoeding eindigt voor Hefra als er een einde komt aan de rechtsbetrekking tussen Hefra en [schuldenaar] of als de vordering waarvoor het beslag is gelegd, is voldaan.
2.14.
Hefra zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Aerdenburgh worden begroot op:
- dagvaarding €  82,19
- griffierecht 3.537,00
- salaris advocaat 4.470,00 (5,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal €  8.089,19

3 De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt Hefra om aan Aerdenburgh te betalen een bedrag van € 67.011,25 (zevenenzestig duizend en elf euro en vijfentwintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over € 31.900,32 vanaf 15 februari 2011, over € 13.951,89 vanaf 1 januari 2012, over € 13.449,22 vanaf 1 januari 2013 en over € 7.709,82 vanaf 1 juli 2013 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt Hefra om vanaf 31 juli 2013 aan Aerdenburgh maandelijks af te dragen een bedrag van € 1.048, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf telkens een maand nadien, totdat ofwel de rechtsbetrekking tussen [schuldenaar] en Hefra is beëindigd, dan wel de vordering van Aerdenburgh op [schuldenaar] geheel is voldaan,
3.3.
veroordeelt Hefra in de proceskosten, aan de zijde van Aerdenburgh tot op heden begroot op € 8.089,19,
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.M. Bruin en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2013.