ECLI:NL:RBNHO:2013:13045

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 december 2013
Publicatiedatum
9 januari 2014
Zaaknummer
15/710201-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Grootschalige uitkeringsfraude en de gevolgen voor de verdachte

De rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, heeft op 18 december 2013 uitspraak gedaan in een zaak van grootschalige uitkeringsfraude. De verdachte, geboren te Haarlem, werd beschuldigd van het opzettelijk nalaten om tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de gemeente Haarlem, waardoor zij onterecht bijstandsuitkeringen ontving. De fraude vond plaats van 3 oktober 2001 tot en met 30 november 2012, waarbij de verdachte als (thuis)kapster inkomsten genoot die zij niet meldde. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 12 maanden geëist, maar de rechtbank besloot, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, af te wijken van deze eis. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks de ernst van de fraude, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend was. In plaats daarvan werd een werkstraf opgelegd, waarbij de verdachte ook een proeftijd van drie jaar kreeg. De rechtbank hield rekening met het reclasseringsrapport en de psychische gezondheid van de verdachte, evenals haar huidige werkstatus als kapster. De rechtbank benadrukte het belang van het sociale stelsel en de gevolgen van fraude voor de solidariteit binnen de samenleving. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-naleving van de taakstraf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/710201-13 (P)
Uitspraakdatum: 18 december 2013
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 4 december 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Haarlem,
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. van der Putte en van wat verdachte en haar raadsman, mr. P.J.H. Vinke, advocaat te Hoofddorp, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is tenlaste gelegd dat:
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 03 oktober 2001 tot en met 30 november 2012 te Haarlem, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift, te weten artikel 65 van de Algemene Bijstandswet en/of artikel 17 van de Wet werk en bijstand, opgelegde verplichting(en), opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken,
immers heeft zij, verdachte, (telkens) opzettelijk verzwegen voor en/of nagelaten (volledig) te melden aan:
de (Publieksdienst, afdeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid) Gemeente Haarlem dat zij, verdachte, in voornoemde periode (althans in delen daarvan):
- werkzaamheden verrichtte en/of heeft verricht (als (thuis)kapster) en/of
- Inkomsten genoot en/of heeft genoten (uit werkzaamheden als (thuis)kapster),
zulks terwijl dit/deze feit(en) kon(den) strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander,
terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, krachtens de Algemene Bijstandswet en/of Wet werk en bijstand en/of voor de hoogte en/of de duur van die verstrekking en/of tegemoetkoming.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor door de afdeling sociale zaken en werkgelegenheid, bureau fraudebestrijding d.d. 12 december 2012, waarin opgenomen de bekennende verklaring van verdachte (dossierpagina 839-843);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor door de afdeling sociale zaken en werkgelegenheid, bureau fraudebestrijding d.d. 12 december 2012, waarin opgenomen de bekennende verklaring van verdachte (dossierpagina 844-857);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor door de afdeling sociale zaken en werkgelegenheid, bureau fraudebestrijding d.d. 19 december 2012, waarin opgenomen de bekennende verklaring van verdachte (dossierpagina 858-863);
  • Schriftelijke bescheiden, te weten Heronderzoeksformulieren Bijstand, Rechtsmatigheidsonderzoekformulieren bijstand, Inkomstenverklaringen Wet werk en Bijstand en Mutatieformulieren Wet werk en bijstand (dossierpagina 50-189).
  • Een schriftelijk bescheid, te weten een Rapport Uitkeringsfraude (Awb-WWB) d.d. 18 januari 2012 (dossierpagina 30-39).
3.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij in de periode van 3 oktober 2001 tot en met 30 november 2012 te Haarlem, in elk geval in Nederland, meermalen, telkens
in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift, te weten artikel 65 van de Algemene Bijstandswet en artikel 17 van de Wet werk en bijstand, opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken,
immers heeft zij, verdachte, telkens opzettelijk verzwegen voor en/of nagelaten (volledig) te melden aan:
de (Publieksdienst, afdeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid) Gemeente Haarlem dat zij, verdachte, in voornoemde periode:
- werkzaamheden verrichtte en heeft verricht (als (thuis)kapster) en
- Inkomsten genoot en heeft genoten uit werkzaamheden als (thuis)kapster,
zulks terwijl deze feiten konden strekken tot bevoordeling van zichzelf,
terwijl verdachte wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking of tegemoetkoming, krachtens de Algemene Bijstandswet en/of Wet werk en bijstand en voor de hoogte en de duur van die verstrekking en tegemoetkoming.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl zij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar recht op een verstrekking of tegemoetkoming en de hoogte van de een verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen. Volstaan kan worden met een werkstraf, welke straf recht doet aan de ernst van het strafbare feit en de persoonlijke omstandigheden. Eventueel kan hiernaast nog een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd, indien de rechtbank van oordeel is dat uitsluitend een werkstraf geen recht doet aan de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een zeer lange periode (in strafrechtelijk relevante zin vanaf oktober 2001) opzettelijk nagelaten gegevens te verstrekken die van belang waren voor het vaststellen van haar recht op een Bijstandsuitkering. In genoemde periode heeft verdachte gewerkt als (thuis)kapster en heeft zij uit die werkzaamheden inkomsten genoten. De inkomsten zijn in de loop der jaren steeds verder opgelopen; in 2012 verdiende verdachte ongeveer € 1.100 per maand. Zodoende heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan grootschalige uitkeringsfraude en heeft hiervan fors geprofiteerd. Door aldus te handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van het sociale stelsel zoals dat in Nederland bestaat. Een uitkering krachtens de Algemene Bijstandswet/ WWB is bedoeld om de mensen, die om wat voor reden dan ook niet in hun eigen inkomen kunnen voorzien, te verzekeren van een aanvaardbaar inkomen. Indien het misbruik maken van deze voorzieningen op grote schaal plaats zou vinden, zou aan het sociale stelsel afbreuk worden gedaan en zouden uiteindelijk de mensen die op een dergelijke uitkering zijn aangewezen daarvan de dupe worden. Misbruik van sociale voorzieningen doet voorts afbreuk aan de solidariteit en ondermijnt het sociale stelsel.
De rechtbank rekent verdachte zwaar aan dat zij gedurende een zeer lange periode fors en bewust heeft gefraudeerd. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de periode waarin verdachte de fraude heeft gepleegd, alsmede het bedrag dat ten onrechte aan de maatschappij is onttrokken, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf alleszins passend en geboden zou zijn. De rechtbank overweegt dat de eis van de officier van justitie, een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, in beginsel gerechtvaardigd is.
Gelet echter op de bijzondere persoonlijke omstandigheden, zoals deze ter terechtzitting aan de hand van het omtrent verdachte opgemaakte Reclasseringsrapport d.d. 21 november 2013 zijn besproken, ziet de rechtbank aanleiding om af te wijken van de strafeis zoals door de officier van justitie verwoord. De rechtbank wijst daarbij met name op de gevorderde leeftijd van verdachte, haar broze (psychische) gezondheid, het afwezige gevaar van herhaling en de lopende terugbetalingsverplichting aan de gemeente van de ten onrechte ontvangen uitkeringsgelden tot een bedrag van
210.572,51. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat verdachte nu legaal als kapster werkt, daarmee in haar eigen onderhoud voorziet en hierdoor tevens in staat is een maandelijks bedrag van de hiervoor genoemde schuld af te lossen. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, acht de rechtbank de kans aanmerkelijk dat zij, indien haar een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, na het uitzitten daarvan niet meer in staat zal zijn om in haar eigen onderhoud de voorzien of haar schuld op deze wijze af te lossen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf voorts acht geslagen op het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 2 april 2013, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank, gelet op de ernst van het feit, een taakstraf passend en geboden. De Reclassering heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vanwege haar psychische en psychiatrische problematiek niet in staat is een werkstraf naar behoren te verrichten. De verdediging heeft ter terechtzitting echter aangegeven dat verdachte wel in staat moet worden geacht een werkstraf te verrichten, en dat dit een straf is die recht zou doen aan de ernst en de aard van het strafbare feit. Nu verdachte inmiddels een eigen (thuis)kappersbedrijf is gestart en zij hiermee haar eigen inkomsten genereerd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook in staat moet worden geacht een werkstraf te verrichten. De rechtbank is van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.3 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
ZES (6) maanden, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op drie jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering, bij de eventueel ten uitvoer te leggen gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
TWEEHONDERDVEERTIG (240) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.W. Groenendijk, voorzitter,
mrs. W.J. van Andel en E.J. van Keken, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Valk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 december 2013.