ECLI:NL:RBNHO:2013:13172

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 december 2013
Publicatiedatum
16 januari 2014
Zaaknummer
AWB-13_323
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • G. Guinau
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag met terugwerkende kracht en strijd met rechtszekerheidsbeginsel in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 13 december 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. S.G. Volbeda, en het college van bestuur van de Stichting Openbaar Primair en Speciaal Onderwijs Purmerend, vertegenwoordigd door mr. drs. A.E.M. Boogerman. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder om haar dienstverband met terugwerkende kracht te beëindigen per 15 maart 2012. Eiseres betoogde dat dit ontslag in strijd was met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel, en dat verweerder niet had voldaan aan de vereisten van artikel 20, achtste lid, van het Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid voor onderwijspersoneel primair onderwijs (Bza). De rechtbank oordeelde dat het ontslag met terugwerkende kracht niet was toegestaan, en dat verweerder had gehandeld in strijd met de wet door geen WIA-claimbeoordeling of deskundigenoordeel van het UWV bij het onderzoek te betrekken. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit van 12 december 2012, en herstelde het primaire ontslagbesluit van 12 juni 2012. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en het griffierecht diende te worden vergoed.

De rechtbank overwoog dat het ontslag met terugwerkende kracht in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel, zoals ook bevestigd door eerdere jurisprudentie. Eiseres had terecht aangevoerd dat verweerder niet had aangetoond dat hij de vereiste onderzoeken had uitgevoerd, en dat dit een schending van haar rechten betekende. De rechtbank concludeerde dat de beslissing van verweerder niet in stand kon blijven en dat eiseres recht had op schadevergoeding voor de gemaakte proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 13/323

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2013 in de zaak tussen

[eiseres], te[woonplaats], eiseres
(gemachtigde: mr. S.G. Volbeda),
en
het college van bestuur van de Stichting Openbaar Primair en Speciaal Onderwijs Purmerend, verweerder
(gemachtigde: mr. drs. A.E.M. Boogerman).

Procesverloop

Bij besluit van 12 juni 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder het dienstverband met eiseres onder toepassing van het bepaalde in artikel 4.7, aanhef en onder f, alsmede artikel 4.8, eerste lid, van de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor het primair onderwijs (CAO-PO) en met inachtneming van het Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid voor onderwijspersoneel primair onderwijs (Bza), per 15 maart 2012 beëindigd.
Bij besluit van 12 december 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2013.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook was de echtgenoot van eiseres ter zitting aanwezig.

Overwegingen

1.
Eiseres is met ingang van 1 september 2000 in (vaste) algemene dienst van het openbaar primair onderwijs aangesteld. Op 9 oktober 2006 heeft eiseres zich ziek gemeld. Op advies van de bedrijfsarts is eiseres vervolgens in plaats van vier dagen per week drie dagen per week gaan werken. Door het UWV vindt vervolgens een WIA-beoordeling plaats. Eiseres wordt in het kader van deze beoordeling na twee jaar ziekte voor minder dan 35% arbeidsongeschikt beschouwd. Zij wordt in staat geacht drie dagen als leerkracht en één dag in een minder belastende functie te werken. Het bezwaar van eiseres tegen de WIA- beoordeling wordt door het UWV op 12 maart 2009 ongegrond verklaard.
2. In verband met een verschil van inzicht tussen verweerder en eiseres over de invulling van de vierde werkdag en of eiseres überhaupt in staat is die vierde dag per week te werken, heeft verweerder aan het UWV een deskundigenoordeel gevraagd. Op 12 oktober 2009 stelt het UWV in een deskundigenoordeel vast dat eiseres in beginsel geschikt is om drie dagen per week te werken als leerkracht en één dag per week als onderwijsassistent. Nadien – partijen zijn verdeeld over de vraag of dit op 23 november 2009 of begin januari 2010 is geweest - heeft eiseres haar werkzaamheden (maandag en dinsdag groepsleerkracht, woensdag rustdag, donderdag onderwijsassistent en vrijdag groepsleerkracht) hervat. Van 18 januari 2010 tot 25 januari 2010 is eiseres ziek geweest.
3.
Op 15 maart 2010 is eiseres opnieuw uitgevallen. Op 25 juni 2010 heeft eiseres nogmaals een uitkering ingevolge de WIA aangevraagd. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het UWV bij besluit van 10 maart 2011 aan eiseres per 15 maart 2010 een WIA-uitkering toegekend, berekend naar volledige arbeidsongeschiktheid. In het besluit van 10 maart 2011 stelt het UWV: “Uw eerste ziektedag is 15 maart 2010. Normaal kunt u pas een WIA-uitkering krijgen als u 104 weken (twee jaar) door ziekte niet kon werken. U heeft echter tussen 9 oktober 2006 en 7 oktober 2008 al 104 weken niet (of niet volledig) kunnen werken en u bent binnen vijf jaar door dezelfde oorzaak weer ziek geworden. Daarom begint uw WGA-uitkering vanaf uw eerste ziektedag.”
4.
Verweerder heeft bij beslissing op bezwaar van 10 oktober 2011 zijn primaire besluit van 22 juni 2011 gehandhaafd. Bij dit besluit had verweerder het dienstverband van eiseres beëindigd per 1 juli 2011. Bij uitspraak van 27 april 2012 (reg. nr. 11/6120 AW) heeft de rechtbank Haarlem het besluit van 10 oktober 2011 vernietigd en het primaire besluit van 22 juni 2011 herroepen. Dit, omdat verweerder had miskend dat er op 15 maart 2010 een nieuwe wachttijd van 24 maanden was gaan lopen.
5.
Op 3 mei 2012 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat hij het voornemen heeft om het dienstverband van eiseres te beëindigen per 15 maart 2012. Op 22 mei 2012 heeft eiseres hierop schriftelijk haar zienswijze gegeven. Hierna heeft verweerder het primaire besluit genomen. Nadat eiseres hiertegen bezwaar had aangetekend, heeft zij verweerder voorgesteld om door middel van een informeel gesprek te proberen een minnelijke regeling te treffen. Hierover heeft op 5 november 2012 een gesprek tussen partijen plaatsgevonden. In dit gesprek heeft eiseres een schikkingsvoorstel gedaan. Verweerder heeft bij brief van 8 november 2012 het schikkingsvoorstel van eiseres afgewezen. Bij brief van 30 november 2012 heeft eiseres (onder meer) een spreekuurrapportage van 17 mei 2011 van de bedrijfsarts in het geding gebracht. Hierna heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
6.
Verweerder geeft in zijn besluit aan dat de zienswijze van eiseres alsnog is meegenomen in het bestreden besluit. Voorts heeft verweerder gewezen op de uitspraak van de rechtbank van 27 april 2013. Hij geeft aan dat eiseres geen hoger beroep heeft ingesteld. Hierdoor kon verweerder eiseres ontslaan per 15 maart 2012. Door de nieuwe ontslagdatum heeft eiseres geen financieel nadeel geleden. Volgens verweerder was op 15 maart 2012 voldaan aan de voorwaarden van artikel 20, tweede lid, Bza. Er bestond voor verweerder na 1 juli 2011 geen verplichting meer om eiseres te re-integreren, omdat toen het dienstverband was geëindigd. Verder wijst verweerder elke vorm van schadeplichtigheid jegens eiseres af.
7. In het verweerschrift stelt verweerder dat hij onderscheid maakt in drie periodes. Het ontslag per 1 juli 2011 is geen onderwerp van het nu voorliggende geschil. In de periode tussen 1 juli 2011 en 27 april 2012 bestond er geen dienstverband met eiseres, dus verweerder hoefde haar niet te re-integreren. Hieraan doet niet af dat de rechtbank het ontslag per 1 juli 2011 heeft herroepen. Re-integreren kan niet met terugwerkende kracht. Vanaf 27 april 2012 bestond de re-inegratieverplichting voor verweerder in principe wel. Eiseres heeft zich echter hiervoor niet bij verweerder gemeld. Volgens verweerder heeft hij niet gehandeld in strijd met artikel 20, achtste lid, Bza. Hij heeft eiseres voorgesteld bij UWV een deskundigenoordeel te vragen. Hieraan wilde eiseres echter niet meewerken. Eiseres vordert schadevergoeding, omdat verweerder haar heeft gedwongen gedurende vier dagen werkzaam te zijn. Verweerder heeft op 18 februari 2010 nieuwe akten van aanstelling uitgereikt. Hiertegen is eiseres niet in bezwaar gegaan. De medische klachten die eiseres heeft ontwikkeld, kunnen verweerder niet worden aangerekend, zo stelt verweerder.
8.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat haar zienswijze in het bestreden besluit niet kenbaar is meegenomen. Ook stelt eiseres dat verweerder haar niet met terugwerkende kracht tot 15 maart 2010 (de rechtbank leest: 15 maart 2012) heeft mogen ontslaan. Door dit ontslag heeft eiseres financieel schade geleden. Voorts voert eiseres aan dat verweerder in strijd heeft gehandeld met artikel 20, achtste lid, Bza, omdat verweerder geen WIA-claimbeoordeling of deskundigenoordeel bij het onderzoek heeft betrokken. Bovendien heeft verweerder eiseres ten onrechte niet in staat gesteld te re-integreren. Tot slot stelt eiseres dat zij als gevolg van de handelwijze van verweerder (im)materiële schade heeft geleden.
9.
Ter zitting hebben partijen hun standpunt nader toegelicht.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
10.
Artikel 20, tweede lid, Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid voor onderwijspersoneel primair onderwijs (Bza) luidt:
Indien blijkt dat de betrokkene op grond van ziekten of gebreken is geraakt in een toestand van blijvende ongeschiktheid om aan de aan zijn functie gestelde vereisten te voldoen, kan hij worden ontslagen, mits:
a. deze blijvende ongeschiktheid onafgebroken 2 jaar heeft geduurd en;
b. herstel binnen een periode van 6 maanden na deze 2 jaar redelijkerwijs niet is te verwachten en;
c. er bij het bevoegd gezag voor betrokkene geen reële herplaatsingsmogelijkheden zijn.
Artikel 20, zevende lid, van het Bza luidt:
Ter beoordeling van de vraag of er sprake is van een situatie, als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, is vereist dat het bevoegd gezag door middel van een zorgvuldig onderzoek kan aantonen dat er voor betrokkene geen reële herplaatsingsmogelijkheden zijn. Hiertoe onderzoekt het bevoegd gezag eerst of de mogelijkheid bestaat van plaatsing in een functie met passende arbeid, en daarna, indien die mogelijkheid zich niet voordoet doch niet eerder dan na afloop van het eerste ziektejaar, in een functie met gangbare arbeid.
Artikel 20, achtste lid, van het Bza luidt:
Bij het onderzoek, bedoeld in het zevende lid, betrekt het bevoegd gezag ook het resultaat van de WIA-claimbeoordeling en een door bevoegd gezag of de werknemer aangevraagd deskundigenoordeel van het UWV.
Artikel 4.7 aanhef en onder f CAO-PO luidt:
De werknemer kan, met inachtneming van het in artikel 4.8 bepaalde, ontslag worden verleend:
f. wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid, met inachtneming van de bepalingen van het Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid voor onderwijspersoneel primair onderwijs (Bza).
Artikel 4.8 lid 1 CAO-PO luidt:
Indien de werknemer die 35% of meer arbeidsongeschikt is, wordt ontslagen op grond van ziekte of arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 4.7 onder f., welke ziekte of arbeidsongeschiktheid 24 maanden onafgebroken heeft geduurd en waarbij herstel binnen 6 maanden na deze 24 maanden redelijkerwijs niet is te verwachten, zal de werkgever de werknemer aansluitend een zelfde dan wel gelijkwaardig aanstelling verlenen, in een betrekkingsomvang die overeenkomt met zijn restvaliditeit, tenzij dit op grond van door de werkgever te stellen en zo nodig te bewijzen omstandigheden redelijkerwijs van hem niet gevergd kan worden.
11.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat verweerder eiseres met terugwerkende kracht heeft ontslagen. Het primaire besluit dateert immers van 12 juni 2012, terwijl eiseres is ontslagen per 15 maart 2012. Eiseres heeft aangevoerd dat een ontslag met terugwerkende kracht niet is toegestaan, omdat dit in strijd is met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Centrale Raad van beroep (CRvB) van 16 februari 2012 (ECLI:NL:CRVB:BV6077).
In deze uitspraak overweegt de Raad onder meer als volgt:
‘Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, geldt in het algemeen dat ontslag met terugwerkende kracht in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel’. Dit doet zich in het geval van eiseres voor. Verweerder heeft betoogd dat hij, gelet op voormelde uitspraak van de rechtbank, bevoegd was om eiseres per 15 maart 2012 te ontslaan. Eiseres heeft er echter terecht op gewezen dat niet uit de uitspraak kan worden afgeleid dat ontslag met terugwerkende kracht kon worden verleend. Het beroep is dan ook reeds hierom gegrond.
12. Voorts heeft eiseres er terecht op gewezen dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 20, achtste lid, Bza, omdat uit de stukken en het onderzoek ter zitting niet is gebleken dat verweerder bij het onderzoek, bedoeld in het zevende lid, ook het resultaat van de WIA-claimbeoordeling en een door bevoegd gezag of de werknemer aangevraagd deskundigenoordeel van het UWV heeft betrokken. Verweerder heeft weliswaar aangevoerd dat eiseres niet wenste dat er een deskundigenoordeel aan het UWV zou worden gevraagd. Dit ontslaat verweerder echter niet van zijn verplichting opgenomen in artikel 20, achtste lid, Bza.
13.
Het beroep is gegrond. Hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd, behoeft dan ook geen bespreking meer. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. De rechtbank ziet voorts aanleiding zelf in de zaak te voorzien en zij zal dan ook op grond van artikel 8:72, vierde lid, onder c, Algemene wet bestuursrecht (Awb) het primaire ontslagbesluit van 12 juni 2012 herroepen.
14.
Voorts bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. In het kader van het Besluit proceskosten bestuursrecht kent de rechtbank in dit geval twee punten toe: een punt voor het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting. De waarde van een punt bedraagt € 472,--. De zwaarte van de zaak is gemiddeld.
15.
Tot slot gelast de rechtbank verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 156,-- aan haar te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 12 december 2012;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • herroept het primaire ontslagbesluit van 12 juni 2012;
  • veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 944,-- , te betalen aan eiseres;
  • gelast verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 156,-- aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, rechter, in aanwezigheid van
P.M. van der Pol, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
13 december 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.