Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2013 in de zaak tussen
Procesverloop
Overwegingen
2. In verband met een verschil van inzicht tussen verweerder en eiseres over de invulling van de vierde werkdag en of eiseres überhaupt in staat is die vierde dag per week te werken, heeft verweerder aan het UWV een deskundigenoordeel gevraagd. Op 12 oktober 2009 stelt het UWV in een deskundigenoordeel vast dat eiseres in beginsel geschikt is om drie dagen per week te werken als leerkracht en één dag per week als onderwijsassistent. Nadien – partijen zijn verdeeld over de vraag of dit op 23 november 2009 of begin januari 2010 is geweest - heeft eiseres haar werkzaamheden (maandag en dinsdag groepsleerkracht, woensdag rustdag, donderdag onderwijsassistent en vrijdag groepsleerkracht) hervat. Van 18 januari 2010 tot 25 januari 2010 is eiseres ziek geweest.
7. In het verweerschrift stelt verweerder dat hij onderscheid maakt in drie periodes. Het ontslag per 1 juli 2011 is geen onderwerp van het nu voorliggende geschil. In de periode tussen 1 juli 2011 en 27 april 2012 bestond er geen dienstverband met eiseres, dus verweerder hoefde haar niet te re-integreren. Hieraan doet niet af dat de rechtbank het ontslag per 1 juli 2011 heeft herroepen. Re-integreren kan niet met terugwerkende kracht. Vanaf 27 april 2012 bestond de re-inegratieverplichting voor verweerder in principe wel. Eiseres heeft zich echter hiervoor niet bij verweerder gemeld. Volgens verweerder heeft hij niet gehandeld in strijd met artikel 20, achtste lid, Bza. Hij heeft eiseres voorgesteld bij UWV een deskundigenoordeel te vragen. Hieraan wilde eiseres echter niet meewerken. Eiseres vordert schadevergoeding, omdat verweerder haar heeft gedwongen gedurende vier dagen werkzaam te zijn. Verweerder heeft op 18 februari 2010 nieuwe akten van aanstelling uitgereikt. Hiertegen is eiseres niet in bezwaar gegaan. De medische klachten die eiseres heeft ontwikkeld, kunnen verweerder niet worden aangerekend, zo stelt verweerder.
Indien blijkt dat de betrokkene op grond van ziekten of gebreken is geraakt in een toestand van blijvende ongeschiktheid om aan de aan zijn functie gestelde vereisten te voldoen, kan hij worden ontslagen, mits:
a. deze blijvende ongeschiktheid onafgebroken 2 jaar heeft geduurd en;
b. herstel binnen een periode van 6 maanden na deze 2 jaar redelijkerwijs niet is te verwachten en;
c. er bij het bevoegd gezag voor betrokkene geen reële herplaatsingsmogelijkheden zijn.
Ter beoordeling van de vraag of er sprake is van een situatie, als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, is vereist dat het bevoegd gezag door middel van een zorgvuldig onderzoek kan aantonen dat er voor betrokkene geen reële herplaatsingsmogelijkheden zijn. Hiertoe onderzoekt het bevoegd gezag eerst of de mogelijkheid bestaat van plaatsing in een functie met passende arbeid, en daarna, indien die mogelijkheid zich niet voordoet doch niet eerder dan na afloop van het eerste ziektejaar, in een functie met gangbare arbeid.
Bij het onderzoek, bedoeld in het zevende lid, betrekt het bevoegd gezag ook het resultaat van de WIA-claimbeoordeling en een door bevoegd gezag of de werknemer aangevraagd deskundigenoordeel van het UWV.
De werknemer kan, met inachtneming van het in artikel 4.8 bepaalde, ontslag worden verleend:
f. wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid, met inachtneming van de bepalingen van het Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid voor onderwijspersoneel primair onderwijs (Bza).
Indien de werknemer die 35% of meer arbeidsongeschikt is, wordt ontslagen op grond van ziekte of arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 4.7 onder f., welke ziekte of arbeidsongeschiktheid 24 maanden onafgebroken heeft geduurd en waarbij herstel binnen 6 maanden na deze 24 maanden redelijkerwijs niet is te verwachten, zal de werkgever de werknemer aansluitend een zelfde dan wel gelijkwaardig aanstelling verlenen, in een betrekkingsomvang die overeenkomt met zijn restvaliditeit, tenzij dit op grond van door de werkgever te stellen en zo nodig te bewijzen omstandigheden redelijkerwijs van hem niet gevergd kan worden.
In deze uitspraak overweegt de Raad onder meer als volgt:
‘Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, geldt in het algemeen dat ontslag met terugwerkende kracht in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel’. Dit doet zich in het geval van eiseres voor. Verweerder heeft betoogd dat hij, gelet op voormelde uitspraak van de rechtbank, bevoegd was om eiseres per 15 maart 2012 te ontslaan. Eiseres heeft er echter terecht op gewezen dat niet uit de uitspraak kan worden afgeleid dat ontslag met terugwerkende kracht kon worden verleend. Het beroep is dan ook reeds hierom gegrond.
12. Voorts heeft eiseres er terecht op gewezen dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 20, achtste lid, Bza, omdat uit de stukken en het onderzoek ter zitting niet is gebleken dat verweerder bij het onderzoek, bedoeld in het zevende lid, ook het resultaat van de WIA-claimbeoordeling en een door bevoegd gezag of de werknemer aangevraagd deskundigenoordeel van het UWV heeft betrokken. Verweerder heeft weliswaar aangevoerd dat eiseres niet wenste dat er een deskundigenoordeel aan het UWV zou worden gevraagd. Dit ontslaat verweerder echter niet van zijn verplichting opgenomen in artikel 20, achtste lid, Bza.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 12 december 2012;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- herroept het primaire ontslagbesluit van 12 juni 2012;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 944,-- , te betalen aan eiseres;
- gelast verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 156,-- aan haar te vergoeden.
P.M. van der Pol, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
13 december 2013.