ECLI:NL:RBNHO:2013:13175

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 december 2013
Publicatiedatum
16 januari 2014
Zaaknummer
AWB-13_4854
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.C. Terwiel-Kuneman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Privaatrechtelijke dienstbetrekking en Ziektewetuitkering in re-integratietraject

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 16 december 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. S. Faber, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin haar Ziektewetuitkering na haar ziekmelding op 25 september 2012 werd geweigerd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de overeenkomst tussen eiseres en Werkpas BV, waar zij een arbeidsovereenkomst had, als een privaatrechtelijke dienstbetrekking moest worden aangemerkt. De voorzieningenrechter concludeerde dat eiseres als werknemer in de zin van de Ziektewet moest worden beschouwd, omdat aan de voorwaarden voor een arbeidsovereenkomst was voldaan: er was een verplichting tot persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot betaling van loon. De voorzieningenrechter vernietigde het bestreden besluit van 9 oktober 2013 en herstelde het primaire besluit van 19 maart 2013, waarbij de Ziektewetuitkering ten onrechte was geweigerd. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres, die in totaal € 2.360,-- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van de feitelijke uitvoering van de rechtsverhouding tussen partijen, boven de intenties die bij het aangaan van de overeenkomst zijn geformuleerd.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummer: HAA 13/4854 en 13/4605
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter ter zitting van 16 december 2013 in de zaken tussen
[eiseres]
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. S. Faber
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder. Derde-partij: Werkpas BV te Cruquius
Procesverloop
Bij besluit van 19 maart 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres medegedeeld dat zij na haar ziekmelding op 25 september 2012 geen Ziektewetuitkering kan krijgen.
Bij besluit van 9 oktober 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nr. HAA 13/4605. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is geregistreerd onder nr. HAA 13/4854.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2013. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, drs. P.M. Klootwijk. De derde-partij heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 9 oktober 2013;
  • herroept het primaire besluit van 19 maart 2013;
  • bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • draagt verweerder op het door eiseres in het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening betaalde griffierecht van in totaal € 88,-- aan haar te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de door eiseres in het bezwaar, het beroep en de voorlopige voorziening gemaakte proceskosten tot een totaalbedrag van € 2.360,--;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Overwegingen
1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. Ter zitting heeft verweerder betoogd dat in het geval van eiseres geen sprake is geweest van een reguliere arbeidsovereenkomst tussen Werkpas BV en eiseres, omdat eiseres uitsluitend werkzaam was in het kader van een re-integratietraject (een Work Firsttraject). Hierdoor is volgens verweerder geen sprake van verzekerde arbeid in het kader van de Ziektewet (ZW).
3. In geschil is de vraag of eiseres kan worden aangemerkt als werknemer in de zin van artikel 3, eerste lid van de ZW. Gelet op deze bepaling is vereist dat eiseres tot Werkpas BV in een privaatrechtelijke dienstbetrekking heeft gestaan. Voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking moet sprake zijn van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot betaling van loon. Voor de vraag of eiseres tot Werkpas BV in een privaatrechtelijke dienstbetrekking stond, is maatgevend of tussen beiden sprake was van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Om te kunnen vaststellen of de rechtsverhouding voldoet aan de criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst moet naar vaste rechtspraak acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien. Daarbij dienen dan niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het aangaan van de rechtsverhouding voor ogen stonden, maar dient ook acht te worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en zo daaraan inhoud hebben gegeven.
4. In dit verband heeft eiseres ter zitting benadrukt dat zij als vrijwilligster bij Kontext is begonnen. Per 1 december 2010 is zij een arbeidsovereenkomst aangegaan met Werkpas BV. Eiseres heeft gedurende zes maanden een dag per week een opleiding gevolgd die betrekking had op het invullen van formulieren. In mei 2011 heeft zij hiervoor een certificaat gekregen. In mei 2011 is, conform het plan, de duur van de arbeidsovereenkomst van eiseres verlengd met achttien maanden. In de loop van de tijd is eiseres meer uren per week gaan werken. Niet is gebleken dat snds mei 2011 sprake is geweest van een specifieke re-integratieactiviteit ten behoeve van eiseres. Zij heeft gewoon steeds haar werk gedaan gedurende ruim zestien maanden, tot eind september 2012. Van enige voorbereiding op daadwerkelijke uitstroom naar een ‘reguliere’ baan, is ook geen sprake geweest.
5. Hoewel de tekst van de schriftelijke overeenkomst niet doorslaggevend is voor de beoordeling of sprake is van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW, kan niet gezegd worden dat hieraan geen enkele betekenis toekomt. De overeenkomst tussen eiseres en Werkpas BV is gesloten onder de titel “arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd”. In de aanhef is bepaald dat partijen verklaren een arbeidsovereenkomst te zijn aangegaan op de volgende voorwaarden. De overeenkomst bevat bepalingen waarin staat dat eiseres als werknemer in dienst is getreden. In de artikelen 1 en 2 staat dat de werknemer bij de werkgever in dienst treedt met ingang van 1 december 2010, dat de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd en dat de formele arbeidsduur 16 uur per week bedraagt. De artikelen 2, 4 en 11 verplichten de werknemer tot het verrichten van overwerk als de werkgever dat in het kader van een goede bedrijfsvoering noodzakelijk acht en het uitvoeren van alle door of namens de werkgever in redelijkheid opgedragen werkzaamheden. In artikel 10 is neergelegd dat de werknemer verklaart in te stemmen met detachering naar een opdrachtgever waar de feitelijke werkzaamheden worden verricht onder verantwoordelijkheid en toezicht van die opdrachtgever. In het geval van eiseres was dit Kontext. In artikel 6 is vastgelegd dat de werknemer een brutoloon ontvangt van € 566,40 per maand. Zoals gezegd is de duur van de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2011 verlengd. Per 1 oktober 2011 is eiseres 32 uur per week gaan werken.
6. Voorts is van belang de wijze waarop de partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding. Hierover heeft eiseres ter zitting onder meer verklaard dat zij gedurende ruim zestien maanden uitsluitend haar werk heeft gedaan. Er zijn in die periode ten behoeve van eiseres geen re-integratieactiviteiten ontplooid. Voorts wijst de voorzieningenrechter op de brief die de gemeente Haarlem op 20 september 2013 aan verweerder heeft geschreven. In deze brief staat – voor zover hier van belang – het volgende: ‘Mevrouw [eiseres] heeft conform de in de bijlagen gevoegde contracten (opgevraagd bij SW-bedrijf Paswerk) een dienstbetrekking gehad bij SW-bedrijf Paswerk. De arbeidscontracten geven aan dat er sprake was van een reguliere dienstbetrekking. Blijkens de bijgevoegde contracten is er eveneens sprake geweest van betaling van een Cao-loon. Eventuele detachering van mevrouw [eiseres] door SW-bedrijf Paswerk bij Kontext is een verantwoordelijkheid van SW-bedrijf Paswerk waarin wij niet treden.’
7. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is hier, gelet op het vorenstaande, sprake van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 van het BW. Aan de voorwaarden die gelden om een privaatrechtelijke dienstbetrekking aan te kunnen nemen, is immers voldaan. Eiseres was verplicht de werkzaamheden persoonlijk te verrichten, tussen eiseres en Werkpas BV was sprake van een gezagsverhouding en Werkpas BV had een verplichting tot betaling van loon aan eiseres. Op basis van de beschikbare gegevens kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders worden geconcludeerd dan dat de overeenkomst als doel had om eiseres werkzaamheden te laten verrichten. De bevordering van de re-integratie van eiseres in het arbeidsproces is de doelstelling geweest, de uitvoering was na de verlenging echter uitsluitend nog gericht op het verrichten van werkzaamheden. Vaststaat dat eiseres productiewerkzaamheden heeft verricht. Dat wordt ook telkens vermeld in de stukken. De enkele omstandigheid dat het de partijen wellicht wel voor ogen heeft gestaan om eiseres te re-integreren naar werk bij derden - ook gelet op het feit dat de tewerkstelling zijn grondslag vond in het Work Firsttraject – maakt niet dat daarom geen sprake zou kunnen zijn van een reguliere arbeidsovereenkomst. Het lijkt erop dat verweerder vooral aan dit Work Firsttraject betekenis heeft toegekend. Zoals uit vaste rechtspraak volgt, is echter niet alleen het doel dat de partijen voor ogen staat, maar ook de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de rechtsverhouding en aldus de wijze waarop daar inhoud aan is gegeven, van belang. Dat alles in onderlinge samenhang bezien heeft de voorzieningenrechter tot de conclusie geleid dat hier sprake is geweest van een privaatrechtelijke dienstbetrekking.
8. Uit het voorgaande volgt dat eiseres moet worden aangemerkt als werknemer in de zin van de ZW. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in artikel 3 ZW. De voorzieningenrechter ziet voorts aanleiding met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid, onder c, Awb zelf in de zaak te voorzien. De voorzieningenrechter zal het bezwaar van eiseres van 10 april 2013 alsnog gegrond verklaren en het primaire besluit van 19 maart 2013 herroepen. Nu het beroep gegrond is, bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het desbetreffende verzoek dan ook af.
9. Daarnaast bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten laste van verweerder. In het bestreden besluit van 9 oktober 2013 heeft verweerder het verzoek van eiseres om vergoeding van de door haar gemaakte proceskosten in bezwaar afgewezen. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, eerste volzin, van de Awb worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, uitsluitend door het bestuursorgaan vergoed op verzoek van de belanghebbende en voor zover het (in bezwaar) bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Van dit laatste is in het geval van eiseres sprake, nu verweerder ten onrechte het primaire besluit van 19 maart 2013 heeft gehandhaafd. De voorzieningenrechter ziet dan ook aanleiding verweerder op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht te veroordelen tot vergoeding van de door eiseres in bezwaar gemaakte proceskosten. De voorzieningenrechter kent een punt toe voor het bezwaarschrift en een punt voor het verschijnen ter hoorzitting. De waarde van een punt bedraagt € 472,--. De zwaarte van de zaak is gemiddeld.
10. De voorzieningenrechter ziet eveneens aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep en in het verzoek om voorlopige voorziening. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht kent de voorzieningenrechter een punt toe voor het beroepschrift, een punt voor het verzoekschrift voorlopige voorziening en een punt voor het verschijnen ter zitting. De waarde van een punt bedraagt € 472,--.
De zwaarte van de zaak is gemiddeld.
11. Omdat ten behoeve van eiseres een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand, dient verweerder voormelde proceskosten te betalen aan de gemachtigde van eiseres.
12. De voorzieningenrechter deel tot slot mee dat tegen deze uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op het verzoek om voorlopige voorziening, geen rechtsmiddel openstaat. Voor zover deze uitspraak betrekking heeft op de bodemzaak, kan tegen de uitspraak binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P.M. van der Pol, griffier, op 16 december 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: