ECLI:NL:RBNHO:2013:14207

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 april 2013
Publicatiedatum
15 april 2015
Zaaknummer
480355 \ CV EXPL 10-11497
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doorwerking van de opschorting van de betalingsverplichtingen in een tripartite overeenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland werd behandeld, ging het om een geschil tussen Grenkefinance N.V. en [A./B.] over een leaseovereenkomst voor een beeldscherm dat door Heiba Service werd geleverd. De kern van het geschil was de vraag of [A./B.] zijn betalingsverplichtingen kon opschorten vanwege tekortkomingen van Heiba in de nakoming van hun overeenkomst. Grenkefinance vorderde betaling van achterstallige leasetermijnen, terwijl [A./B.] betwistte dat de leaseovereenkomst rechtsgeldig was, en stelde dat deze nietig was wegens strijd met de goede zeden en openbare orde. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een tripartite overeenkomst tussen Grenkefinance, Heiba en [A./B.], en dat de opschorting van de betalingsverplichtingen door [A./B.] gerechtvaardigd was. De rechtbank wees de vordering van Grenkefinance af, omdat de tekortkomingen van Heiba in de nakoming van hun verplichtingen de opschorting van de betalingsverplichtingen door [A./B.] rechtvaardigden. Tevens werd de vordering van [A./B.] in reconventie afgewezen, omdat hij onvoldoende had onderbouwd dat de overeenkomst met Grenkefinance nietig was. De rechtbank veroordeelde Grenkefinance in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rolnrs: 480355 \ CV EXPL 10-11497 (hoofdzaak)
498500 \ CV EXPL 11-1902 (incident)
datum uitspraak: 10 april 2013

VONNIS VAN DE KANTONRECHTER

in de hoofdzaak (480355 \ CV EXPL 10-11497) van

de naamloze vennootschap Grenkefinance N.V.

te Vianen
eiseres in conventie in de hoofdzaak
verweerster in reconventie in de hoofdzaak
hierna te noemen Grenkefinance
gemachtigde mr. P. van Boxtel
tegen

[A.]

h.o.d.n. Kastino Amstelveen
wonende te [woonplaats]
gedaagde in conventie in de hoofdzaak
eiser in reconventie in de hoofdzaak
hierna te noemen [A./B.]
gemachtigde mr. S.M. van der Meulen.
en het incident (498500 \ CV EXPL 11-1902) tussen

[B.]

h.o.d.n. Kastino Amstelveen
te [woonplaats]
eiser in conventie in het incident
verweerder in reconventie in het incident
hierna te noemen [A./B.]
gemachtigde mr. S.M. van der Meulen
tegen
1.
de vennootschap onder firma Heiba Servicete Uithoorn

en haar vennoten:

2.
[C.]
te [woonplaats]
3.
[D.]te [woonplaats]
4.
[E.]te [woonplaats]
gedaagden in conventie in het incident
eisers in reconventie in het incident
hierna gezamenlijk Heiba te noemen
gemachtigde: mr. S.M. van der Meulen.

Het verdere verloop van de procedure in de hoofdzaak

Na de comparitie van partijen, gehouden op 21 april 2011, heeft Grenkefinance bij akte stukken in het geding gebracht. [A./B.] heeft zich bij akte over deze stukken uitgelaten.

Het verdere verloop van de procedure in de vrijwaring

Na de comparitie van partijen, gehouden op 21 april 2011, heeft Heiba bij akte stukken in het geding gebracht. [A./B.] heeft zich bij akte over deze stukken uitgelaten. Nadat [A./B.] daartoe bij de rolbeschikking van 28 september 2011 de gelegenheid is geboden, heeft [A./B.] alsnog een conclusie van antwoord in reconventie genomen.

De feiten

[A./B.] exploiteert als franchisenemer in Amstelveen onder de handelsnaam Kastino Amstelveen een detailhandel in noten, kaas, wijn en eieren (hierna: de kaaswinkel).
Heiba houdt zich bezig met het tegen betaling aanleveren van informatie, gericht op een bepaald publiek, op een geselecteerde plaats, welke informatie via een interactief netwerk op digitale schermen, op basis van een steeds geactualiseerde presentatie wordt getoond. De hiervoor benodigde apparatuur wordt door Heiba geleverd en geplaatst. Zij houdt zich voorts bezig met de levering/verhuur van hardware, het verlenen van service en onderhoud en het opstellen en actualiseren van bedrijfspresentaties en websites.
Grenkefinance maakt haar bedrijf van het in lease geven van roerende zaken aan klanten, die door leveranciers worden aangedragen. Daartoe koopt Grenkefinance de betreffende roerende zaak van de leverancier, waarna Grenkefinance deze zaak aan bedoelde klant verhuurt.
Op 12 augustus 2008 hebben Heiba, vertegenwoordigd door haar vennoot [D.], en [A./B.] een zogenoemde “abonneringsovereenkomst” gesloten voor de duur van vijf jaar, strekkende tot het verzorgen door Heiba van reclameboodschappen op een in de kaaswinkel te plaatsen beeldscherm, tegen een door [A./B.] aan Heiba te betalen bedrag van € 100,00 (exclusief btw) per maand. Op deze overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van Heiba van toepassing.
[D.] heeft [A./B.] op 12 augustus 2008 eveneens een leasecontract voorgelegd, strekkende tot het verhuren van een beeldscherm met toebehoren aan [A./B.], te leveren en te installeren door Heiba, op welk beeldscherm de reclameboodschappen kunnen worden vertoond. Op dit formulier is [A./B.] als lessee vermeld en Heiba als leverancier. Een lessor is daarop niet vermeld. Rechtsboven in het contract is de naam van Grenkefinance vermeld. Nadat [A./B.] dit contract had ondertekend, heeft Heiba dit naar Grenkefinance gestuurd.
Grencefinance heeft op verzoek van Heiba op 24 september 2008 een beeldscherm van Heiba gekocht, de koopprijs van € 7.116,79 aan deze betaald en het onder e) bedoelde contract ondertekend, waarin een looptijd van eveneens vijf jaar is vermeld, gedurende welke periode Grenkefinance bedoeld beeldscherm aan [A./B.] leaset, tegen een maandelijks door [A./B.] te betalen leasetermijn van € 148,75 te voldoen door automatische afschrijving op een in het contract vermeld rekeningnummer. De naam van de rekeninghouder is niet ingevuld. In het contract staat het volgende:
“Over de rechten van de herfinancierder cf artikel 18 AV: Aanvraag/verklaring van de lessee: Ik ga/wij gaan akkoord met de algemene leasevoorwaarden zoals hierboven en op de keerzijde beschreven en met de voor het koopcontract tussen de lessor en de leverancier geldende garantievoorwaarden (zie artikel 7). Ik vraag/wij vragen bij GRENKEFINANCE de afsluiting van het leasecontract aan. (…)”. Onder de handtekening van [A./B.] is vermeld:
“Er zijn geen andere afwijkende regelingen of nevenakkoorden overeengekomen. De lessor wijst erop dat de leverancier of andere derden niet het recht hebben afspraken te maken die afwijken van de contractuele tekst of toezeggingen te doen of de lessor op andere manier te vertegenwoordigen.”
Grenkefinance heeft op 25 september 2008 schriftelijk aan [A./B.] bevestigd dat tussen partijen een leaseovereenkomst tot stand is gekomen.
Heiba en [A./B.] hebben op 4 november 2008 een overeenkomst tot webhosting gesloten, inhoudende het ontwerpen en onderhouden door Heiba van de website van [A./B.], tegen betaling door [A./B.] aan Heiba van € 90,00 per maand (exclusief btw).
[A./B.] heeft vanaf september 2008 zes maanden aan zijn betalingsverplichting uit hoofde van de abonneringsovereenkomst jegens Heiba voldaan.
Op 10 juli 2009 heeft Grenkefinance [A./B.] aangeschreven tot betaling van € 451,25, zijnde het per 1 juli 2009 verschuldigde leasebedrag van € 446,25, verhoogd met € 5,00 aanmaningskosten.
Nadat [A./B.] door incassobureau NIB was gesommeerd om € 798,27 aan Heiba te voldoen, heeft [F.] van de franchisegever van [A./B.], Kastino B.V., op 20 juli 2009 aan NIB geschreven dat [D.] op valse voorwendsels heeft getracht een aantal franchisenemers van Kastino over te halen om een overeenkomst met Heiba af te sluiten, wat hem in het geval van [A./B.] was gelukt.
Grenkefinance heeft bij brief van 11 maart 2010 de leaseovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden. In deze brief spreekt Grenkefinance [A./B.] aan tot betaling van € 7.241,05, bestaande uit € 1.434,75 aan achterstallige leasetermijnen, verhoogd met € 5.699,93 aan nog te verschijnen termijnen, € 31,37 aan rente en € 75,00 aan incassokosten
.
Grenkefinance heeft [A./B.] op 30 maart 2010 gesommeerd om uiterlijk 9 april 2010 € 8.345,46 aan haar te betalen.

De vordering in conventie in de hoofdzaak

Grenkefinance vordert (samengevat) veroordeling van [A./B.] tot betaling van € 8.590,03. Grenkefinance legt aan deze vordering ten grondslag dat [A./B.] sinds juli 2009 zijn betalingsverplichting uit de tussen partijen gesloten huurovereenkomst heeft geschonden door ondanks meerdere sommaties negen termijnbedragen onbetaald te laten. Dit heeft Grenkefinance aanleiding gegeven om de overeenkomst bij brief van 11 maart 2010 te ontbinden, waarbij zij op grond van de toepasselijke algemene voorwaarden aanspraak heeft gemaakt op de achterstallige termijnen en nog te vervallen termijnen, verhoogd met rente, btw en administratiekosten. Hoewel [A./B.] op grond van de overeenkomst na de ontbinding verplicht is de apparatuur aan Grenkefinance te retourneren, heeft hij dat niet gedaan. Aangezien van [A./B.] geen betaling verkregen kon worden, heeft Grenkefinance haar vordering ter incasso uit handen gegeven. De daarmee gepaard gaande kosten bedragen € 1.100,20. Deze dienen voor rekening van [A./B.] te komen, verhoogd met € 228,54 rente.

Het verweer in conventie en de vordering in reconventie in de hoofdzaak

[A./B.] betwist de vordering in conventie. Hij voert primair aan dat [D.] hem op 12 augustus 2008 heeft voorgehouden dat Heiba zou zorgen voor een alles omvattend systeem, terwijl [A./B.] pas nadien is gebleken dat niet tussen hem en Heiba maar tussen hem en een derde partij – Grenkefinance – een huurovereenkomst met betrekking tot het door Heiba geleverde beeldscherm tot stand is gekomen. Uit de omstandigheid dat Grenkefinance, vertegenwoordigd door [D.] [A./B.] op grond van onjuiste informatie tot het sluiten van een overeenkomst heeft bewogen, volgt dat de overeenkomst is gesloten in strijd met de goede zeden en openbare orde. Dit leidt ertoe dat de overeenkomst tussen Grenkefinance en [A./B.] nietig is, zodat Grenkefinance geen daarop gebaseerde vordering jegens [A./B.] geldend kan maken.
Subsidiair beroept [A./B.] zich erop dat ten tijde van het sluiten van de overeenkomst zijn wil en verklaring niet overeen kwamen. De uitlatingen van [D.] hebben ertoe geleid dat tegen de wil van [A./B.] een overeenkomst tussen een derde – Grenkefinance - en [A./B.] tot stand is gekomen. [D.] heeft willens en wetens [A./B.] niet laten weten dat hij ook Grenkefinance vertegenwoordigde, zodat [A./B.] erop mocht vertrouwen dat hij een overeenkomst met Heiba sloot en niet met een derde partij.
Meer subsidiair stelt [A./B.] dat de overeenkomst met Grenkefinance tot stand is gekomen onder invloed van bedrog dan wel misbruik van omstandigheden. [D.] heeft opzettelijk niet over Grenkefinance gesproken, en [A./B.] onder druk gezet om de leaseovereenkomst te ondertekenen, juist op het moment dat het druk was in de kaaswinkel, waardoor [A./B.] de tijd ontbrak voor nader onderzoek en het grondig lezen van die overeenkomst. Dat er een derde partij bij betrokken was heeft [D.] niet vermeld en kon [A./B.] niet bevroeden. Voor zover toch wordt geoordeeld dat een rechtsgeldige overeenkomst tussen Grenkefinance en [A./B.] is gesloten, verzoekt [A./B.] de gevorderde vergoeding van toekomstige termijnen te matigen. [A./B.] wijst er ten slotte op dat het gevorderde schadebedrag bijna het achtvoudige is van de aanschafwaarde van het betreffende beeldscherm.
In reconventie vordert [A./B.] terugbetaling door Grenkefinance van € 1.584,58, te vermeerderen met rente. [A./B.] voert daartoe aan dat hij dit bedrag zonder rechtsgrond aan Grenkefinance heeft betaald, nu de huurovereenkomst nietig is wegens strijd met de openbare orde en goede zeden.

Het verweer in reconventie in de hoofdzaak

Grenkefinance betwist dat [A./B.] een vordering op haar heeft. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de omstandigheid dat [A./B.] zijn vordering niet heeft onderbouwd en heeft nagelaten het verweer van Grenkefinance weer te geven, reeds voldoende grond oplevert voor afwijzing van die vordering. Voorts betwist Grenkefinance dat de overeenkomst nietig is. Voor zover [D.] jegens [A./B.] verwijtbaar heeft gehandeld, valt dat Grenkefinance niet aan te rekenen nu [D.] niet is opgetreden als vertegenwoordiger van Grenkefinance en zich ook niet als vertegenwoordiger van Grenkefinance heeft voorgedaan.

De vordering in conventie in de vrijwaring

[A./B.] vordert (samengevat) veroordeling van Heiba om het bedrag aan hem te betalen, tot betaling waartoe [A./B.] in de hoofdzaak eventueel wordt veroordeeld jegens Grenkefinance.
[A./B.] stelt daartoe het volgende. Heiba was op grond van de op 12 augustus 2008 gesloten abonneringsovereenkomst jegens [A./B.] verplicht om maandelijks zogenoemde “content” aan te leveren die op het beeldscherm kon worden vertoond. Heiba heeft echter geen, tot zeer weinig content aangeleverd, ook niet nadat [A./B.] Heiba herhaaldelijk mondeling had verzocht daartoe over te gaan en ook Van Dijk van franchisegever Kastino B.V. Heiba had aangemaand om aan haar contractuele verplichtingen te voldoen. Omdat Heiba niet op deze verzoeken is ingegaan, en aldus wanprestatie pleegde, heeft [A./B.] de betalingen aan Heiba met recht gestaakt.
Subsidiair stelt [A./B.] dat Heiba jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld en dat Heiba verplicht is de schade te vergoeden die [A./B.] daardoor lijdt, bestaande uit het bedrag dat [A./B.] op grond van het vonnis in de hoofdzaak aan Grenkefinance zal moeten betalen. [D.] heeft immers opzettelijk verzwegen dat het systeem, nodig voor het vertonen van de content, door een derde partij gefinancierd diende te worden. Zonder [A./B.] enige bedenktijd te gunnen, op een moment dat het erg druk in de winkel was, heeft [D.] [A./B.] de lease-overeenkomst ter tekening voorgehouden, dit terwijl [D.] had aangegeven dat Heiba voor kosteloze levering en installatie van het beeldscherm zou zorgen.

Het verweer in conventie en de vordering in reconventie in de vrijwaring

Heiba betwist de vordering. Zij voert aan dat Heiba haar verplichtingen uit de abonneringsovereenkomst correct is nagekomen en dat van onrechtmatig handelen of nalaten door Heiba geen sprake is. Na vooraf een telefonische afspraak met [A./B.] te hebben gemaakt, heeft [D.] de werking van het interactieve systeem uitgebreid met [A./B.] besproken. [A./B.] is enthousiast geraakt, en heeft besloten met Heiba in zee te gaan, zonder door Heiba onder druk te zijn gezet. Heiba heeft een volledig werkend systeem in de kaaswinkel geïnstalleerd, wat blijkt uit het door [A./B.] ondertekende leveringsbewijs van 24 september 2008. [A./B.] heeft het systeem gedurende een aantal maanden gebruikt. Als al sprake was van een niet goed werkend systeem, kan dat niet voor rekening van Heiba komen nu [A./B.] nadien noch mondeling noch schriftelijk bij Heiba over de werking van het systeem heeft geklaagd. [A./B.] is pas gaan klagen nadat hij door Grenkefinance tot betaling was aangesproken. De geïnstalleerde content kon maandelijks op afstand door Heiba worden vervangen door materiaal, aan te leveren door [A./B.]. [A./B.] heeft echter geen nieuw te plaatsen content aangeleverd en nimmer geklaagd over het achterwege blijven van actualiserering van het geïnstalleerde content. Dat [A./B.] de mogelijkheden van de apparatuur niet ten volle heeft benut, is een omstandigheid die voor zijn rekening dient te blijven. [A./B.] heeft Heiba niet in gebreke gesteld of de overeenkomsten met Heiba buitengerechtelijk ontbonden, zodat hij niet bevrijd is van zijn betalingsverplichting jegens Heiba.
Heiba vordert (samengevat) in reconventie betaling door [A./B.] van de 23 maandelijkse termijnen van € 119,00 die vanaf 24 maart 2008 tot en met 24 februari 2011 zijn vervallen, vermeerderd met de te vervallen termijnen vanaf 24 maart 2011 tot en met 24 augustus 2013, zijnde de einddatum van de abonneringsovereenkomst. Voorts vordert Heiba betaling van 17 maandelijkse termijnen die [A./B.] verschuldigd is uit de web hosting overeenkomst.

Het verweer in reconventie in de vrijwaring

[A./B.] betwist de vordering. Hij voert daartoe aan dat Heiba niet aan al haar verplichtingen uit de overeenkomst heeft voldaan. Hoewel Heiba op grond van de overeenkomst verplicht was de content te beheren en maandelijks te vervangen, heeft Heiba daar geen invulling aan gegeven. De geplaatste content was beperkt tot reclame voor [A./B.] en vooral voor Heiba zelf, welke reclameboodschappen bovendien van slechte kwaliteit waren, dit terwijl Heiba op grond van de overeenkomst verplicht was een actieve rol te vervullen ter zake van het aanleveren van content. Heiba heeft in strijd met deze verplichting gehandeld door op enig moment te verlangen dat [A./B.] zelf voor de content zou gaan zorgen. [A./B.] heeft Heiba herhaaldelijk mondeling erop aangesproken haar contractuele verplichting tot vervanging van de content na te komen. Heiba heeft echter volhard in haar schending van deze verplichting, waardoor de overeenkomst tussen [A./B.] en Heiba inhoudloos is geworden. [A./B.] heeft dientengevolge met recht de betaling aan Heiba stopgezet. [A./B.] is hierna ook nimmer door Heiba tot betaling aangesproken, waaruit [A./B.] mocht afleiden dat Heiba ook harerzijds geen nakoming door [A./B.] van de overeenkomst verlangde.
Voor zover wordt geoordeeld dat Heiba geen wanprestatie heeft gepleegd, doet [A./B.] een beroep op de vernietigbaarheid van de overeenkomst dan wel roept hij de buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst in nu Heiba bij het tot stand komen van de overeenkomst [A./B.] bewust heeft misleid.
Uit de omstandigheid dat [A./B.] nadien een overeenkomst met Heiba heeft gesloten met betrekking tot het hosten van de website van [A./B.] door Heiba, mag niet worden afgeleid dat [A./B.] tevreden was over de uitvoering door Heiba van de eerdere overeenkomst. Heiba heeft geweigerd de content te vervangen, zolang [A./B.] zijn website niet liet onderhouden door Heiba. [A./B.] heeft de betaling stopgezet nadat hem bleek dat de kwaliteit van de door Heiba gebouwde website ondermaats was. Voor zover [A./B.] ter zake van de website tot betaling wordt veroordeeld, verzoekt hij op grond van de redelijkheid en billijkheid om matiging.

De beoordeling

A. De hoofdzaak

IN CONVENTIE

1. Als onbetwist staat vast dat Heiba, in de persoon van [D.], met [A./B.] niet alleen een contract heeft gesloten tot het verzorgen van zogenoemde “content” op een in diens zaak te plaatsen beeldscherm (de abonneringsovereenkomst), maar dat hij [A./B.] ook heeft meegedeeld, voor de levering en de installatie van het daartoe benodigde, door [A./B.] te kopen of te huren, beeldscherm te kunnen zorgdragen. Evenmin is onweersproken dat [D.] de naam van Grenkefinance in dat verband niet heeft genoemd. Grenkefinance heeft Heiba een leasecontract, te sluiten tussen Grenkefinance en een derde, ter beschikking gesteld, die Heiba aan zodanige derde ter tekening kon voorleggen, teneinde door haar tussenkomst een huurkoopovereenkomst tussen Grenkefinance en die derde tot stand te brengen.
Aldus was sprake van een overeenkomst tussen Heiba en [A./B.] met betrekking tot de levering van content op een door Heiba te leveren en te installeren beeldscherm in de winkel van [A./B.], en van een overeenkomst tot huur(koop) tussen Grenkefinance en [A./B.] met betrekking tot dit door Heiba te leveren en te installeren beeldscherm.
Daargelaten het antwoord op de vraag of Heiba als vertegenwoordiger (al dan niet met volledige bevoegdheid) van Grenkefinance dient te worden beschouwd, is naar het oordeel van de kantonrechter, gelet op de samenhang tussen beide genoemde overeenkomsten, een tripartite overeenkomst tot stand gekomen tussen Grenkefinance, Heiba en [A./B.] (Hoge Raad 23 januari 1998, NJ 1999, 97 en Hoge Raad 14-1-2000, C98/181HR, LJN AA4279). Ook indien de overeenkomsten als afzonderlijke overeenkomsten dienen te worden beschouwd, kan, afhankelijk van de omstandigheden, de aard van de aldus tussen partijen ontstane rechtsverhouding op het ontstaan van een zodanige verbondenheid tussen partijen wijzen, dat ontbinding of vernietiging van de overeenkomst tussen Heiba en [A./B.] tot gevolg heeft dat de overeenkomst tussen Grenkefinance en [A./B.] evenmin in stand kan blijven. In aanmerking genomen dat tussen het opschortingsrecht en de ontbinding van een overeenkomst een nauwe samenhang bestaat, in die zin dat inroeping van een opschortingsrecht veelal de inleiding vormt op de ontbinding van de overeenkomst, moet worden aangenomen dat, ingeval een verbondenheid bestaat als in eerstgenoemd arrest bedoeld, overeenkomstig de in dat arrest aanvaarde regel ook een opschortingsrecht jegens de financier kan worden ingeroepen.
2. Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat eerst de rechtsverhouding tussen [A./B.] en Heiba dient te worden beoordeeld.

B. De vrijwaring

IN CONVENTIE

3. [A./B.] stelt dat Heiba toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichting om maandelijks de content aan te passen. Heiba voert daartegen weliswaar aan dat zij aan haar verplichtingen uit de overeenkomst heeft voldaan maar betwist niet dat de content niet maandelijks is aangepast. Weliswaar betoogt Heiba thans dat [A./B.] zelf in gebreke was met het aanleveren van content, doch gelet op artikel 2.1. van de overeenkomst heeft [A./B.] Heiba alle informatie verstrekt die benodigd was voor een correcte uitvoering van de abonneringsovereenkomst en overeengekomen was juist dat Heiba voor de content zou zorgdragen (artikel .4. onder c). Dat [A./B.] daartoe bijvoorbeeld voorgenomen aanbiedingen zelf kon doorgeven om deze in de content te laten opnemen, laat het voorgaande onverlet. Voorts heeft [A./B.] ter comparitie onweersproken verklaard dat Heiba tweewekelijks zou langskomen en vervolgens maandelijks de content zou aanpassen, en Heiba aan deze verplichting niet heeft voldaan.
Heiba voert voorts aan dat [A./B.] haar nimmer in gebreke heeft gesteld. [A./B.] heeft echter voldoende aannemelijk gemaakt, onder andere met verwijzing naar de aanmaning daartoe in de brief van de franchisegever Kastino BV die Heiba heeft ontvangen, dat hij Heiba herhaaldelijk telefonisch heeft aangemaand de content alsnog zoals overeengekomen te vernieuwen.
Heiba betoogt ten slotte uit de omstandigheid dat [A./B.] ruim een maand na de totstandkoming van de onderhavige overeenkomst ook een overeenkomst met Heiba heeft gesloten ter zake van webhosting, blijkt dat [A./B.] tevreden was over de nakoming door Heiba van haar verplichtingen uit de abonneringsovereenkomst . Uit die enkele omstandigheid valt die gevolgtrekking echter niet te maken, zodat dit betoog wordt verworpen.
Hoewel Heiba in algemene bewoordingen aanvoert aan haar verplichtingen jegens [A./B.] uit de overeenkomst te hebben voldaan, heeft zij niet betwist dat de content na korte tijd niet meer is geactualiseerd of vervangen. Naar het oordeel van de kantonrechter staat daarmee vast dat Heiba jegens [A./B.] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens hem. Zoals reeds overwogen is voldoende aannemelijk dat [A./B.] Heiba heeft aangemaand alsnog vernieuwde content aan te leveren. Nu het aanleveren van die content de kern van de abonneringsovereenkomst vormde, rechtvaardigt deze tekortkoming de ontbinding van deze overeenkomst en dus evenzeer de opschorting door [A./B.] van zijn maandelijkse betalingsverplichting jegens Heiba – en Grenkefinance -vanaf juli 2009.

A. In de hoofdzaak

IN CONVENTIE VOORTS

5. Zoals in rechtsoverweging 1. is overwogen, volgt het lot van de overeenkomst tussen Grenkefinance en [A./B.] het lot van de overeenkomst tussen Heiba en [A./B.]. [A./B.] heeft ook jegens Grenkefinance zijn betalingsverplichting opgeschort. Grenkefinance heeft de tussen haar en [A./B.] bestaande overeenkomst per 11 maart 2010 buitengerechtelijk ontbonden. Gelet op de, als gevolg van de tripartite verhouding tussen Grenkefinance, Heiba en [A./B.] ook jegens Grenkefinance gerechtvaardigde, opschorting door [A./B.] van zijn maandelijkse betalingsverplichting is de vordering ter zake van achterstallige termijnen tot aan deze datum niet toewijsbaar. Hetzelfde geldt voor de op de toepasselijke voorwaarden gebaseerde vordering ter zake van de vanaf 11 maart 2010 resterende termijnen.
6. De vordering van Grenkefinance zal daarom worden afgewezen. Hetgeen partijen – meer in het bijzonder [A./B.] – verder over en weer naar voren hebben gebracht kan onbesproken blijven, nu dit niet afdoet aan hetgeen hiervoor is overwogen.
Grenkefinance dient, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten in conventie te worden veroordeeld.

IN RECONVENTIE

7. [A./B.] vordert – kort gezegd – terugbetaling van de door hem aan Grenkefinance tot
1 juli 2009 voldane leasetermijnen, stellende dat hij die zonder rechtsgrond aan Grenkefinance heeft betaald omdat de overeenkomst tussen hen nietig was wegens strijd met de openbare orde en goede zeden. Dat van dit laatste sprake zou zijn heeft [A./B.] echter onvoldoende onderbouwd, zodat zijn vordering op deze rechtsgrond dient te stranden. Daar komt bij dat [A./B.] niet heeft weersproken dat hij in elk geval gedurende enige tijd van het geleasede beeldscherm gebruik heeft gemaakt. [A./B.] dient als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van de reconventie te dragen.

B. De vrijwaring

IN CONVENTIE VOORTS

8. Uit hetgeen is overwogen onder 1. vloeit voort dat [A./B.] Heiba op zichzelf bezien terecht in vrijwaring heeft opgeroepen. Nu de vordering van Grenkefinance wordt afgewezen, dient Veldmans vordering jegens Heiba echter wegens gebrek aan belang te worden afgewezen. Dat brengt mee dat [A./B.] dient te worden veroordeeld in de kosten van de procedure in vrijwaring in conventie.

IN RECONVENTIE

9. Heiba vordert veroordeling van [A./B.] tot betaling van
1e achterstallige termijnen, gerekend vanaf 24 maart 2009 tot en met 24 februari 201, te vermeerderen met contractuele rente van 1,5 %, te vermeerderen met de daarover verschenen rente,
2e de tot aan het einde van de overeenkomst resterende termijnen vanaf 24 maart 2011 tot en met 24 augustus 2013, met rente.
Voorts vordert Heiba veroordeling van [A./B.] tot betaling van
3e 17 maandtermijnen van € 107,10 uit hoofde van de webhosting overeenkomst.
Heiba heeft echter onweersproken gelaten dat zij [A./B.] nimmer in gebreke heeft gesteld ten aanzien van enig onderdeel van deze vordering en deze pas bij reconventie in het incident voor het eerst heeft opgeworpen. Reeds daarom zal deze vordering worden afgewezen, met veroordeling van Heiba in de proceskosten aan de zijde van [A./B.]. Gelet op de samenhang van deze vordering met de vordering in conventie zullen deze worden gesteld op de helft van de kosten in conventie.

De beslissing

De kantonrechter:

in de hoofdzaak

IN CONVENTIE

- wijst de vordering van Grenkefinance af;
- veroordeelt Grenkefinance in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak begroot op € 600,00 aan salaris van de gemachtigde van [A./B.];
- verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;

IN RECONVENTIE

- wijst de vordering van [A./B.] af;
- veroordeelt [A./B.] tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van Grenkefinance
tot en met vandaag worden begroot op € 300,00 aan salaris van de gemachtigde;
- verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;

in de vrijwaring

IN CONVENTIE

- wijst de vordering van [A./B.] af;
- veroordeelt [A./B.] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Heiba begroot op € 600,00;
- verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;

IN RECONVENTIE

- wijst de vordering van Heiba af;
- veroordeelt Heiba tot betaling van de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [A./B.] begroot op € 500,00 aan salaris gemachtigde;
- verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E. van Oosten-van Smaalen en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
Coll.