ECLI:NL:RBNHO:2013:14286

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 januari 2013
Publicatiedatum
20 mei 2016
Zaaknummer
142575 / OT RK 12-1565
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor wijziging verblijfplaats van een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 januari 2013 uitspraak gedaan over de vervangende toestemming voor de wijziging van de verblijfplaats van een minderjarige. De kinderrechter te Alkmaar had eerder voogdij uitgesproken over de minderjarige, die onder toezicht stond van het Leger des Heils Jeugdzorg en Jeugdreclassering. Op 29 november 2012 werd de minderjarige uit huis geplaatst na een zorgwekkend huisbezoek, waarbij de moeder in een verontrustende toestand werd aangetroffen. De ouders verzetten zich tegen de uithuisplaatsing en hebben verzocht om de terugkeer van de minderjarige naar huis. De rechtbank heeft de situatie van de ouders en de minderjarige zorgvuldig gewogen, waarbij werd vastgesteld dat de moeder niet adequaat zorgde voor de minderjarige en hulpverlening afwees. De rechtbank oordeelde dat de wijziging van de verblijfplaats in het belang van de minderjarige was en verleende de gevraagde vervangende toestemming. De ouders werden geïnformeerd dat zij in de toekomst het gezag over de minderjarige kunnen aanvragen om een rechtsgang te openen tegen een eventuele uithuisplaatsing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

vervangende toestemming wijziging verblijf voogdijminderjarige

Afdeling Privaatrecht
Sectie Familie & Jeugd
amp
Rekestnummer: 142575 / OT RK 12-1565
Datum uitspraak: 24 januari 2013
Beschikking van de rechtbank in bovenvermelde rechtbank, gegeven in de zaak met betrekking tot de minderjarige:

[minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] , op [geboortedatum] ,

vader: [vader] , wonende te [woonplaats] ,
moeder: [moeder] , wonende te [woonplaats] ,
gezag: Leger des Heils Jeugdzorg en Jeugdreclassering.

PROCESGANG

De kinderrechter te Alkmaar heeft bij beschikking d.d. 7 april 2010 de voogdij uitgesproken over de minderjarige en Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, locatie Alkmaar benoemd tot voogdes, waarbij een persoon werkzaam bij het Leger des Heils Jeugdzorg en Jeugdreclassering met de uitvoering is belast.
Op 29 november 2012 heeft de kinderrechter op verzoek van het Leger telefonisch, voor zover vereist, een spoedmachtiging afgegeven tot uithuisplaatsing van de minderjarige en deze machtiging telefonisch bevestigd aan de hulpofficier van justitie. Op deze datum is de minderjarige ook feitelijk uit huis geplaatst en ondergebracht bij een pleeggezin.
Op 17 december 2012 heeft het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering (hierna: het Leger) een verzoekschrift ingediend, strekkende tot het geven van vervangende toestemming om de verblijfplaats van voornoemde minderjarige te wijzigen.
De rechtbank heeft kennis genomen van:
-het verzoek van 17 december 2012;
-de brief van het Leger van 18 december 2012.
Op 27 december 2012 heeft de rechtbank ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn: [medewerker] namens het Leger, de moeder en de vader van de minderjarige, bijgestaan door mr. P.F.M. Deijkers als hun advocaat. Tevens is verschenen [oma] , de oma van de minderjarige. Omdat zij door de rechtbank per abuis - zij is geen belanghebbende in deze zaak - is opgeroepen en de andere aanwezigen geen bezwaar hadden tegen haar aanwezigheid, heeft zij de behandeling ter zitting als toehoorder bijgewoond.

STANDPUNTEN PARTIJEN

Ter zitting is namens de ouders naar voren gebracht dat zij zich ernstig verzetten tegen het feit dat [minderjarige] is weggehaald bij de moeder en in een pleeggezin is geplaatst. De ouders willen dat [minderjarige] zo snel mogelijk terug naar huis komt en ze zijn bereid daar alles voor te doen. Ze willen in overleg met het Leger om te horen aan welke voorwaarden ze dan nog (meer) moeten voldoen om dit mogelijk te maken. Ouders zijn heel erg geschrokken van deze drastische beslissing en de moeder heeft op 29 november 2012 ook niet begrepen van de voogd dat als zij niet de hulp zou accepteren die de voogd voorstelde, dit zou kunnen leiden tot de uithuisplaatsing van [minderjarige] . Mogelijk heeft de gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal bij de moeder hierbij een rol gespeeld. Als ze dit wel had begrepen, had ze zeker de voorgeschreven hulp aanvaard. De moeder wil nog steeds alle hulp aanvaarden die nodig is. Ook wil de vader graag dat zijn rol in het leven van [minderjarige] door het Leger wordt meegenomen, nu hij vanaf de geboorte van [minderjarige] contact met hem heeft gehad. De advocaat heeft aangegeven dat hij snapt dat er mede een zorgelijk beeld is ontstaan over de thuissituatie door het gebrek aan duidelijkheid door ouders, maar een goed gesprek had de uithuisplaatsing kunnen voorkomen. Er zijn financieel geen zorgen, de vader heeft een eigen bedrijf en onderhoudt zijn gezin al jaren. De moeder poetst nu wel de tanden van [minderjarige] en de verklaring van de peuterspeelzaal past niet bij het negatieve beeld dat het Leger schetst. Ouders willen samen het gezag over [minderjarige] gaan aanvragen. Primair is het standpunt dat er onvoldoende gronden zijn voor een uithuisplaatsing. Subsidiair menen ouders dat [minderjarige] , nu ze openheid van zaken hebben gegeven, binnen 14 dagen terug kan naar de moeder.
Het Leger heeft in het verzoek van 17 december 2012 uiteengezet wat de aanleiding is geweest om [minderjarige] onder voogdij van het Leger te stellen en wat er de afgelopen jaren aan hulpverlening is ingezet voor de moeder. Verder is beschreven hoe de voogdijwerker vanaf april 2012 heeft getracht in contact te komen met de moeder en tijdens die contacten zorgen zijn geconstateerd rondom de thuis- en opvoedingssituatie van [minderjarige] . Ook is beschreven dat het consultatiebureau al langer zorgen heeft en de moeder heeft geadviseerd opvoedhulp te vragen en dat de moeder die adviezen niet heeft opgevolgd. Tijdens het geplande huisbezoek in oktober 2012 is de moeder niet thuis aangetroffen, terwijl zij de afspraak niet heeft afgezegd. Op 29 november 2012 heeft een onverwacht huisbezoek plaatsgevonden door de voogdijwerker en de jeugdverpleegkundige. [minderjarige] heeft half ontkleed de deur opengedaan en de moeder reageerde niet op de bel. Na 5 minuten ontwaakte zij op de bank. De moeder maakte een gespannen indruk en zij praatte hard en boos. Zij gebruikte woorden die niet geschikt zijn in bijzijn van een kind. De moeder vertelde dat zij vanaf september 2012 geen uitkering meer heeft ontvangen en dat zij geen vaste woonplek meer heeft. De relatie met haar moeder is volgens de moeder zeer gespannen. Ze gaf aan ’s nachts niet te kunnen slapen van de stress en daarom overdag te slapen. Tijdens het gesprek klom [minderjarige] op tafel en stond hij op de stoel. Hij gebruikte woordjes die niet te verstaan zijn en reageerde niet op de boosheid van de moeder. De voogdijwerker en jeugdverpleegkundige hebben de moeder meegedeeld dat ze erg schrokken van de aangetroffen situatie en dat ze hulp voor de moeder en [minderjarige] noodzakelijk vonden. De moeder wilde geen hulp in huis accepteren, ook niet nadat haar is voorgehouden dat dat zou kunnen betekenen dat [minderjarige] bij haar zou worden weggehaald. Na intern overleg heeft het Leger besloten dat zij de ontstane situatie zo zorgelijk achtten dat [minderjarige] diezelfde avond uit huis gehaald zou moeten worden. De kinderrechter heeft daarvoor, voor zover vereist, een spoedmachtiging afgegeven. Met behulp van de politie is [minderjarige] weggehaald bij de moeder en vervolgens in een pleeggezin geplaatst. Op 30 november 2012 heeft de voogdijwerker contact opgenomen met de peuterspeelzaal in Amsterdam, waar [minderjarige] sinds kort naar toe gaat. Op 3 december 2012 zijn ouders voor een gesprek uitgenodigd. In dit gesprek vertelde moeder dat ze al die tijd heeft gelogen over het feit dat zij steeds als zij in Amsterdam verbleef bij de vader was en niet bij een vriendin, zoals zij had gezegd. Ook gaf de moeder aan dat zij had gelogen dat er spanningen waren tussen haar en haar moeder om zo sneller een eigen woning te krijgen. De moeder gaf aan bij de vader te willen gaan wonen met [minderjarige] in Amsterdam. De vader woont in bij zijn ouders, maar er is voldoende ruimte voor hen. De vader werkt 6 dagen per week in zijn eigen zaak en genereert daarmee voldoende inkomen. Ook vertelden de ouders dat zij [minderjarige] noemen en dat zij het oneens zijn met de uithuisplaatsing. Op 13 december 2012 heeft een begeleid bezoek tussen de ouders en [minderjarige] plaatsgevonden, dat positief is verlopen. Op verzoek van de advocaat van de ouders om een rechterlijke toetsing van de uithuisplaatsing, heeft het Leger besloten om vervangende toestemming te vragen voor de wijziging van het verblijf van de minderjarige, analoog aan de regeling van artikel 1:336a lid 2 BW voor pleegouders. Het Leger was er eerder niet vanuit gegaan dat alleen met toestemming van de moeder de verblijfplaats van de minderjarige kon worden gewijzigd. Het Leger is van mening dat de door de kinderrechter verleende spoedmachtiging kan worden gezien als het verlenen van bedoelde vervangende toestemming zonder voorafgaand verhoor van de moeder. De moeder dient dan alsnog gehoord te worden omtrent deze wijziging. Om die reden heeft het Leger onderhavig verzoek ingediend.
Bij brief van 18 december 2012 heeft het Leger de moeder voorwaarden gesteld waaraan zij moet voldoen om te bereiken dat het Leger thuisplaatsing van de minderjarige wil overwegen. De voorwaarden betreffen een veilige, vaste woonplaats, een eigen vast inkomen door middel van werk, duidelijkheid omtrent de relatie met de vader, het volgen van een triple P opvoedcursus, het aanvaarden van hulpverlening ten opzichte van de minderjarige in de thuissituatie, het nakomen van afspraken met de voogd en het consultatiebureau en het opvolgen van gegeven adviezen. Voorts staat in de brief vermeld dat over 6 maanden zal worden nagedacht over een eventuele thuisplaatsing.
Ter zitting heeft het Leger laten weten dat de eis van werk niet kan worden gesteld, maar dat het erom gaat dat de moeder een vast inkomen heeft.

OVERWEGINGEN

De rechtbank constateert dat de moeder, hoewel zij inmiddels meerderjarig is, tot op heden heeft nagelaten het gezag over de minderjarige bij de rechtbank te verzoeken. Ook de vader heeft een dergelijk verzoek (nog) niet gedaan. De ouders hebben ter zitting meegedeeld alsnog samen het gezag over de minderjarige te willen aanvragen. Ter voorlichting aan partijen deelt de rechtbank op voorhand mee, dat indien ouders over het gezag beschikken, daarmee voor hen een rechtsingang open staat om op te komen tegen een uithuisplaatsing van de minderjarige. Deze situatie is echter thans (nog) niet aan de orde.
Ouders wensen toch een rechterlijk oordeel over het feit dat de minderjarige op 29 november 2012 bij de moeder is weggehaald. In dat kader wijst de rechtbank op de volgende bepaling.
In artikel 1:336a van het BW is neergelegd dat indien de minderjarige door een ander of anderen dan zijn voogd, als behorende tot het gezin met instemming van de voogd ten minste een jaar is verzorgd en opgevoed geworden, de voogd niet dan met toestemming van degenen die de verzorging en opvoeding op zich hebben genomen, wijziging in het verblijf van de minderjarige brengen. Voor zover deze vereiste toestemmingen niet worden verkregen, kunnen zij op verzoek van de voogd door die van de rechtbank worden vervangen. Dit verzoek wordt slechts ingewilligd, indien de rechtbank dit in het belang van de minderjarige acht.
Deze bepaling is bedoeld als rechtsbescherming voor pleegouders. De rechtbank stelt vast dat het Burgerlijk Wetboek geen specifieke rechtsingang voor de moeder kent (doordat zij geen gezag heeft), maar dat zij de minderjarige vanaf zijn geboorte heeft verzorgd, zodat sprake is van “family life” tussen haar en de minderjarige. Of dit ook geldt voor de vader, zoals ouders thans stellen, kan de rechtbank op basis van hun enkele verklaring niet vaststellen, terwijl dit een gevolg is van het feit dat de ouders hebben verzuimd eerder openheid van zaken te geven. Dit leidt tot het oordeel dat thans voor de vader geen rechtsingang open staat om op te komen tegen het weghalen van de minderjarige bij de moeder.
Naar het oordeel van de rechtbank moet het er – bij gebreke van specifieke rechtsbescherming - voor worden gehouden dat voor de moeder wel een rechtsgang open staat via analoge toepassing van voornoemd wetsartikel. Dit betekent dat de vraag moet worden beantwoord of de door het Leger verzochte toestemming tot wijziging van de verblijfplaats van [minderjarige] in het belang van de minderjarige is te achten.
De rechtbank is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord en overweegt daartoe het volgende. Uit het verzoekschrift van het Leger blijkt dat de situatie tijdens het huisbezoek op 29 november 2012 zeer zorgelijk was. De moeder gaf aan dat het psychisch niet goed moet haar ging, zij was gespannen, praatte boos en hard met gebruik van woorden die niet geschikt zijn in aanwezigheid van een jong kind en de minderjarige reageerde emotioneel in het geheel niet op de zichtbare spanning bij de moeder. De moeder corrigeerde de minderjarige niet toen hij op tafel klom en ook niet toen hij op de stoel ging staan, de moeder gaf in het gesprek aan dat zij absoluut geen hulp wilde accepteren in of voor de thuissituatie, terwijl de voogd duidelijk heeft gemaakt in dat gesprek dat dit zou kunnen betekenen dat de minderjarige bij haar zou worden weggehaald. De verklaring van de moeder ter zitting dat zij dit niet begrepen heeft valt niet te rijmen met de weergave door het Leger in het verzoekschrift. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de weergave van de gang van zaken in het verzoekschrift en zal daarom van deze weergave uitgaan. Daar komt bij dat het consultatiebureau al eerder zorgen heeft geuit over de moeder en de minderjarige. Zo heeft de minderjarige overgewicht en is uit de gesprekken met de moeder gebleken dat zij zijn tanden nog nooit heeft gepoetst. Ook heeft het consultatiebureau zorgen over de pedagogische vaardigheden van de moeder ten aanzien van het consequent zijn, structuur en rust bieden, samen met de minderjarige dingen ondernemen en het positief benaderen van de minderjarige. Voorts is geconstateerd dat de minderjarige tijdens een bezoek aan het consultatiebureau zijn eigen gang ging en niet reageerde op wat de moeder zei. Tenslotte blijkt uit de verstrekte informatie dat de moeder de adviezen van het consultatiebureau om een videohometraining te volgen en/of naar het opvoedspreekuur te gaan, niet heeft opgevolgd. Bovengenoemde constateringen zijn zorgelijk te achten. De rechtbank is van oordeel dat in het belang van de minderjarige in ieder geval opvoedondersteuning noodzakelijk is. Vastgesteld moet echter worden dat, hoewel de moeder deze hulp van meerdere kanten meermalen is aangeboden en haar is voorgehouden dat deze hulp noodzakelijk is, zij deze hulp steeds heeft afgehouden. Onder deze omstandigheden, in combinatie met de aangetroffen thuissituatie op 29 november 2012, is de rechtbank van oordeel dat het in het belang is te achten van de minderjarige dat hij op dat moment bij zijn moeder is weggehaald en in een pleeggezin is geplaatst. Het is aan beide ouders om zich maximaal in te zetten en hun medewerking te verlenen in het kader van het onderzoek van het Leger naar de mogelijkheden om en de benodigde voorwaarden waaronder de minderjarige naar zijn moeder zou kunnen terugkeren. Ouders mogen er daarbij vanuit gaan dat het Leger in het kader van dit onderzoek voldoende voortvarend te werk zal gaan.
Ter informatie aan de ouders merkt de rechtbank tenslotte op, dat de beslissing van de rechtbank tot het geven van bedoelde vervangende toestemming naar haar aard niet in tijd begrenst kan worden. Indien en voor zover ouders in de toekomst opnieuw de verblijfplaats van de minderjarige aan de rechter willen voorleggen, staat pas een rechtsingang open op het moment dat de moeder of de vader dan wel de ouders het gezag over de minderjarige hebben verkregen. Het initiatief op dit vlak ligt bij de ouders.

BESLISSING

De rechtbank verleent vervangende toestemming tot wijziging verblijfplaats van de minderjarige:
[minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] , op [geboortedatum] .
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.L. Roubos, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 januari 2013, in tegenwoordigheid van de griffier.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen
drie maandenna de dag van deze uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te Amsterdam. Bij het instellen van hoger beroep is de tussenkomst van een advocaat verplicht.