ECLI:NL:RBNHO:2013:5796

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 juli 2013
Publicatiedatum
5 juli 2013
Zaaknummer
200592 - JU RK 13-233
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarige in het kader van een vechtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 juli 2013 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige], geboren op 7 november 2001. Het verzoek is ingediend door de vader, bijgestaan door advocaat mr. J.E. de Wijn, en betreft de zorg voor de minderjarige die klem zit tussen de conflicten van zijn ouders. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. L. Laus, heeft het verzoek bestreden en stelt dat het leven van de minderjarige stabiel en veilig is. De rechtbank heeft de procedure gestart naar aanleiding van een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, waarin werd geadviseerd om een kinderbeschermingsmaatregel te treffen. De Raad heeft gesignaleerd dat de minderjarige te veel verantwoordelijkheid op zich neemt in de conflicten tussen zijn ouders, wat schadelijk is voor zijn ontwikkeling.

Tijdens de zitting op 27 juni 2013 zijn zowel de vader als de moeder gehoord, evenals vertegenwoordigers van de Raad en de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige niet in vrijheid contact kan hebben met zijn vader door de invloed van de moeder en dat er sprake is van een loyaliteitsconflict. De rechtbank heeft de argumenten van de moeder, die stelt dat de minderjarige geen ondertoezichtstelling nodig heeft, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeert dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd en dat andere middelen om deze bedreiging te verhelpen niet effectief zijn gebleken.

De rechtbank heeft daarom besloten om de minderjarige onder toezicht te stellen van de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland voor de duur van een jaar, met als doel de ouders te ondersteunen in het verbeteren van hun onderlinge relatie en het waarborgen van een gezonde ontwikkeling voor de minderjarige. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen. Deze beslissing is openbaar uitgesproken door de kinderrechters R.A. Otter, R.M. Bruin en E.M.A. Vinken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Familie & Jeugd
ondertoezichtstelling
zaak-/rekestnr.: 200592 / JU RK 13-233
beschikking van de meervoudige kamer van 4 juli 2013
naar aanleiding van het verzoek van
[vader], wonende in ’s-Hertogenbosch,
hierna ook te noemen: de vader,
advocaat mr J.E. de Wijn, kantoorhoudende te Rijsenhout.
strekkende tot ondertoezichtstelling van de[minderjarige]:
-
[minderjarige], geboren op 7 november 2001 in de gemeente Amsterdam,
verblijvende te Haarlem,
kind van
[moeder], wonende in Haarlem,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. L. Laus, kantoorhoudende te Haarlem,
en
verzoeker
Het gezag over[minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van de vader, met bijlagen, ingekomen op 21 februari 2013.
  • het rapport van de Raad voor de kinderbescherming van 28 mei 2013, ingekomen op 31 mei 2013.
1.2
Het verzoek is behandeld op de zitting met gesloten deuren van de meervoudige kamer van 27 juni 2013.
Hierbij zijn verschenen en gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. L. Laus voornoemd;
  • de vader, bijgestaan door mr. J.E. de Wijn voornoemd;
  • de Raad, vertegenwoordigd door mevr. H. Ruder;
  • de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, afdeling Jeugdbescherming, Locatie Haarlem, hierna te noemen: de Stichting, vertegenwoordigd door dhr. H. Visser.

2.Verzoek

De vader heeft verzocht[minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. Hij legt aan dit verzoek ten grondslag dat ondanks een door de rechtbank opgelegde omgangsregeling deze uitermate moeizaam verloopt. De moeder beslist eenzijdig dat omgangscontacten niet doorgaan. Zij betrekt[minderjarige] bij haar financiële zorgen en stelt de vader daarvoor verantwoordelijk.[minderjarige] kan niet in vrijheid contact hebben met zijn vader. Bij[minderjarige] is sprake van een loyaliteitsconflict. Al met al is sprake van een bedreigde ontwikkeling.
Bij vonnis in kort geding van 11 maart 2013 is door de voorzieningenrechter, vooruitlopend op de behandeling van onder meer het onderhavige verzoek van de vader, een (beschermings)onderzoek gelast.
De Raad heeft in zijn advies van 28 mei 2013 naar voren gebracht dat een kinderbeschermingsmaatregel geïndiceerd is omdat[minderjarige] klem zit door de onderlinge problemen van de ouders. Volgens het raadsrapport krijgt[minderjarige] een te grote verantwoordelijkheid in het maken van keuzes ten aanzien van zijn contact met de vader en zet hij zichzelf in als middel om de vader te dwingen moeder tegemoet te komen in haar verzoek om financiële middelen. De Raad acht dit zeer schadelijk en is van mening dat de ontwikkeling van[minderjarige] hierdoor wordt bedreigd. De bedreiging kan, aldus het rapport, niet op een andere manier worden weggenomen omdat ouders de verantwoordelijkheid voor de huidige situatie bij elkaar neerleggen. De Raad acht de kans dat de ouders zonder inmenging van een derde tot een oplossing komen, klein. De maatregel heeft als doel de ouders te ondersteunen en op weg te helpen in een manier waarop[minderjarige] enerzijds omgang en een positieve relatie kan hebben met zijn vader, en anderzijds een positieve relatie met zijn moeder kan behouden omdat dit in het belang van zijn ontwikkeling nu en in de toekomst is.

3.Standpunten van partijen

3.1
De moeder stelt zich op het standpunt dat het verzoek tot ondertoezichtstelling moet worden afgewezen. Zij benadrukt dat het leven van[minderjarige] nu stabiel en veilig is en dat zij zich niet herkent in het rapport van de Raad. Volgens de moeder zijn er vele (deskundige) personen in haar omgeving die haar en[minderjarige] ondersteuning bieden en zal een ondertoezichtstelling geen doel noch effect hebben. Daar komt bij dat[minderjarige] heeft aangegeven dat hij de gesprekken die er in het kader van het Raadsonderzoek zijn gevoerd, erg belastend vond en dat hij op voorhand heeft aangegeven niet met een gezinsvoogd te willen praten.
3.2
De vader heeft aangegeven dat hij volledig aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling zal meewerken. Mogelijk zal begeleiding door de gezinsvoogd in het kader van hulpverlening een rol kunnen spelen als de omgang met[minderjarige] in de toekomst weer start.

4.Beoordeling

4.1
De rechtbank overweegt dat uit het rapport van de Raad blijkt dat de moeder in pedagogisch opzicht een adequaat opvoedklimaat biedt waarin[minderjarige] zich in brede zin kan ontwikkelen en daarbij de steun en stimulering krijgt die hij nodig heeft.
Volgens het rapport is[minderjarige] een kind dat voldoende sociale contacten en een adequate dag- en vrijetijdsbesteding heeft.
Daarnaast blijkt evenwel dat de Raad signaleert dat sprake is van een ontwikkelingsbedreiging bij[minderjarige].
4.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft[minderjarige], naast basale zorg en veiligheid, nodig dat hij op een onbelaste wijze contact met zijn vader kan hebben en niet belast wordt door zijn moeder met de (financiële) conflicten die tussen zijn ouders spelen.
De rechtbank onderschrijft het standpunt van de Raad dat het grootste zorgpunt in de ontwikkeling van[minderjarige] in de context van de scheiding ligt, als gevolg waarvan hij door de onderlinge problemen van de ouders erg klem zit. De sleutel om de ontwikkelingsperspectieven van[minderjarige] veilig te stellen, ligt bij de ouders.
Zij behoeven daarbij hulp omdat de angel van de problematiek ligt in het feit dat zij onvoldoende vertrouwen hebben in elkaar als ex-partner. Als in de onderlinge relatie tussen de ouders de strijd op de voorgrond staat, ontstaat een belasting die een bedreiging vormt voor de ontwikkeling van[minderjarige]. De rechtbank schat de mogelijkheden van ouders om vrijwillige hulpverlening te accepteren als klein in door het verschil van mening tussen ouders over het ontstaan van de huidige situatie en de langslepende duur van het conflict.
De rechtbank onderschrijft eveneens het advies van de Raad dat het wenselijk is dat[minderjarige] door middel van een KIES training (Kinderen In Echtscheidings Situaties) in contact komt met andere kinderen in soortgelijke situaties.
4.3
Gelet op de inhoud van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat[minderjarige] zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of gezondheid ernstig worden bedreigd en andere middelen dan de ondertoezichtstelling ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald, of, naar is te voorzien, zullen falen, zodat het verzoek zal worden toegewezen.
4.4
Ter zitting is namens de Stichting aangegeven dat, aangezien sprake is van een zogenaamde “vechtscheiding” tussen partijen, de ondertoezichtstelling zal worden uitgevoerd conform de vaste werkwijze van de Stichting in dit soort zaken. Deze werkwijze houdt onder meer in dat een gezinsvoogd wordt aangewezen die in gesprek gaat met[minderjarige] en een andere gezinsvoogd gezamenlijke gesprekken met de ouders voert. De gezamenlijke gesprekken met de ouders zijn erop gericht om de ontwikkelingsbedreiging van[minderjarige] op te heffen.
4.5
Naar aanleiding van het betoog van de moeder dat het voor[minderjarige] belastend is om in het kader van de ondertoezichtstelling met een gezinsvoogd te moeten gaan praten, overweegt de rechtbank het volgende. Zoals de ter zitting aanwezige medewerker van de Stichting heeft toegelicht, kan elke verandering voor een kind aanvankelijk belastend zijn. Zoals hij echter heeft benadrukt, zal het in een geval als het onderhavige voor[minderjarige] een verademing kunnen zijn dat hij in vertrouwelijkheid kan praten met een eigen gezinsvoogd, die is aangewezen om de belangen van[minderjarige] centraal te stellen.
4.6
De rechtbank overweegt dat het aan de beide gezinsvoogden is om, in het kader van de ondertoezichtstelling, de regiefunctie uit te oefenen voor wat betreft de noodzakelijke hulpverlening en begeleiding van de omgang. Ten overvloede tekent de rechtbank hierbij aan dat de separate beschikking (zaak-/rekestnummer 196881 / FA RK 12-3490) van deze rechtbank met betrekking tot de -kort gezegd- zorgregeling voor alle betrokkenen leidend dient te zijn.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1
Stelt de minderjarige:
- [minderjarige] MAAS,
onder toezicht van Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, afdeling Jeugdbescherming, Locatie Haarlem, met ingang van 4 juli 2013 tot 4 juli 2014.
4.2
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
4.3
Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Otter, voorzitter, mrs. R.M. Bruin en
E.M.A. Vinken, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Kroon, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2013.
Tegen deze beschikking kan – voorzover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze aan hen op andere wijze bekend is geworden.