ECLI:NL:RBNHO:2013:6095

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 juni 2013
Publicatiedatum
16 juli 2013
Zaaknummer
HAA 13/2682
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.C. Terwiel-Kuneman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake beginseltoestemming voor opname van een adoptiekind

In deze zaak gaat het om een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot de beginseltoestemming voor de opname van een tweede buitenlands adoptiekind door verzoekers. Verzoekers, die al een buitenlands kind hebben geadopteerd, hebben bij de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie verzocht om toestemming voor de adoptie van het biologische broertje van hun dochter. De staatssecretaris heeft dit verzoek afgewezen op basis van een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, waarin werd geconcludeerd dat verzoekers niet geschikt zouden zijn voor de adoptie van een tweede kind. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.

Tijdens de zitting op 18 juni 2013 hebben verzoekers hun standpunt toegelicht, waarbij zij stelden dat het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming gebreken vertoonde en dat de conclusies onvoldoende onderbouwd waren. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er voldoende spoedeisend belang is, aangezien het besluit tot verlening van beginseltoestemming voor het adoptiekind al klaar ligt voor een ander gezin. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat, hoewel er gebreken in het rapport zijn, niet op voorhand vaststaat dat verzoekers geschikt zullen worden bevonden voor de adoptie van een tweede kind.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het besluit van de staatssecretaris heroverwogen moet worden, maar heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Dit betekent dat verzoekers niet onmiddellijk toestemming krijgen voor de adoptie van het tweede kind. De voorzieningenrechter heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd en heeft de uitspraak openbaar gedaan op 18 juni 2013.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/2682

proces verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 juni 2013 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekers], verzoeksterte [woonplaats] te noemen verzoekers

(gemachtigde: mr. N.D. Groenewoud),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 mei 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan verzoekers meegedeeld dat aan hen geen toestemming wordt verleend voor opneming van een tweede buitenlands kind (hierna: beginseltoestemming).
Verzoekers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2013. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder werd vertegenwoordigd door mr. M.S. van Muiswinkel en mr S.N. Warneke.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1.
De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Verzoekers hebben verweerder verzocht om verlening van beginseltoestemming met betrekking tot een tweede buitenlands kind. Verzoekers hebben al eerder een buitenlands kind geadopteerd en sinds 6 november 2009 in hun gezin opgenomen, genaamd [adoptiekind] Leanne Smit, geboren op [geboortedag]. Het adoptiebemiddelingsbureau heeft aan verzoekers laten weten dat het biologische broertje van [adoptiekind] (hierna: het adoptiekind) voor adoptie in aanmerking komt en heeft verzoekers gevraagd of zij dit kind wilden adopteren. Verzoekers hebben vervolgens aan verweerder verzocht om beginseltoestemming. Naar aanleiding van dit verzoek heeft verweerder de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) verzocht een onderzoek in te stellen naar de geschiktheid van verzoekers voor opneming van een adoptiekind. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport van
26 maart 2013 (hierna: het rapport). Verweerder is hierin geadviseerd geen beginseltoestemming te verlenen voor opneming van een (tweede) adoptiekind. Op basis van dit rapport heeft verweerder bij besluit van 30 mei 2013 de beginseltoestemming geweigerd. Het adoptiebemiddelingsbureau heeft nadat beginseltoestemming aan verzoekers werd geweigerd, het kind ter adoptie aangeboden aan een ander gezin, dat op de wachtlijst stond en geschikt is bevonden. Thans ligt bij verweerder het besluit tot verlening van een beginseltoestemming op naam klaar voor adoptie van het kind door het andere gezin.
2.
Door verzoekers is verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat verweerder binnen zeven dagen na de in dezen te wijzen uitspraak aan verzoekers toestemming te verlenen tot adoptie van een buitenlands kind, meer specifiek het biologische broertje van hun dochter [adoptiekind] en te bepalen dat het verweerder wordt verboden het aan partijen voorgedragen broertje ter adoptie voor te dragen, althans dat verweerder wordt opgedragen te voorkomen dat dit broertje ter adoptie wordt voorgedragen.
4.
Verzoekers bestrijden de inhoud van het rapport en stellen zich op het standpunt dat in het rapport door de raadsonderzoeker een verkeerd beeld van hen wordt geschetst. Ten onrechte worden verzoekers afgeschilderd als bijna wereldvreemde mensen met beperkte intelligentie die niet flexibel kunnen reageren en nog nooit iets ergs in hun leven hebben meegemaakt. Vanuit dit subjectieve beeld van de raadsonderzoeker is de rest van het rapport gekleurd. Verzoekers zijn van mening dat zij met de adoptie van [adoptiekind] reeds hebben bewezen dat zij hun rol als ouders goed kunnen vervullen. Zij bestrijden het standpunt van verweerder dat een tweede kind de belasting van verzoekers huidige draagkracht te boven gaat. Verzoekers zijn van mening dat zij als liefdevolle en adequate ouders het broertje van [adoptiekind] een thuis kunnen bieden bij zijn biologische zus. Ter onderbouwing van hun standpunt overleggen zij de verklaringen van de behandelend speltherapeut, de thuisbegeleider, de huisarts, opa, tante en school.
5.
Verweerder stelt zich op het standpunt zijn oordeel omtrent de geschiktheid van verzoekers voor de verzorging van een adoptiekind te kunnen baseren op het rapport van de RvdK.
6.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat in het onderhavige geval sprake is van voldoende spoedeisend belang, nu een beginseltoestemming op naam van het adoptiekind klaarligt ten behoeve van derden. Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat de meest vergaande voorlopige voorziening die in het onderhavige geval kan worden getroffen in zou houden dat verweerder wordt opgedragen verzoekers te behandelen als ware zij in het bezit van beginseltoestemming voor opname van een kind.
7.
De voorzieningenrechter is met verzoekers van oordeel dat het rapport van de RvdK een aantal gebreken heeft en dat in het rapport getrokken conclusies onvoldoende worden onderbouwd. Zo is de voorzieningenrechter van oordeel dat, wat betreft de conclusie dat de hulpvraag van verzoekers ten behoeve van [adoptiekind] buitensporig zou zijn en dat daarom een tweede kind de draagkracht van verzoekers te boven zou gaan, in het rapport niet inzichtelijk is gemaakt waarom de hulpvraag gezien de achtergrond en problematiek van [adoptiekind] niet de gewenste en benodigde hulp voor [adoptiekind] is. Wat betreft de conclusie dat verzoekers eerder geen wens hadden een tweede kind te adopteren en dat zij hun kinderwens niet goed kunnen motiveren, overweegt de voorzieningenrechter dat verzoekers dit weerspreken. Verzoekers stellen dat zij wel al een wens hadden een tweede kind te adopteren en dat zij hiervoor ook aan het sparen waren. Het telefoontje van het bemiddelingsbureau kwam volgens verzoekers als een geschenk dat zij met beiden handen hebben aangepakt. Zij hoefden er niet meer over na te denken, want dat hadden zij al gedaan. In het rapport is niet te vinden waarop de conclusie over het niet eerder bestaan van een kinderwens is gebaseerd. Er zijn geen vragen en antwoorden in het rapport te vinden en niet kan worden vastgesteld op welke antwoorden van verzoekers de conclusie precies wordt gebaseerd. In het rapport wordt voorts gesteld dat verzoekers de komst van een tweede kind onderschatten. Echter, ook op dit punt is in het rapport niet concreet gemaakt op basis van welke antwoorden is geconcludeerd dat verzoekers geen reëel beeld hebben van een tweede adoptie en in hoeverre verzoekers zich hierin onderscheiden van anderen die om beginseltoestemming vragen. De voorzieningenrechter is concluderend van oordeel dat dit punten zijn die opnieuw bekeken moeten worden. Daarbij valt nog op het rapport dat is uitgebracht in verband met de beginseltoestemming voor [adoptiekind] en het huidige rapport bijna gelijkluidend zijn. Waar het eerste rapport heeft geleid tot een positieve beoordeling, leidt het tweede rapport tot een negatieve beoordeling, terwijl vast kan worden gesteld dat het in ieder geval goed gaat met [adoptiekind].
8.
Het vorenstaande betekent dat verweerder het besluit in bezwaar moet heroverwegen. Hiervoor is nader onderzoek nodig. Aangezien niet op voorhand vaststaat dat verzoekers geschikt zullen worden bevonden, kan niet worden overgegaan tot toewijzen van de gevraagde voorlopige voorziening.
9.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Buiskool, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.