ECLI:NL:RBNHO:2013:6921

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 juli 2013
Publicatiedatum
7 augustus 2013
Zaaknummer
C/15/202984 / HA RK 13/37
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen kantonrechter T.S. Pieters afgewezen na procesrechtelijke beslissingen en comparitie

In deze zaak heeft verzoekster op 1 mei 2013 een wrakingsverzoek ingediend tegen kantonrechter T.S. Pieters, die betrokken was bij een hoofdzaak tussen verzoekster en gedaagde. De wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland heeft op 12 juli 2013 uitspraak gedaan. Verzoekster stelde dat de kantonrechter onterecht verzoeken van gedaagde om uitstel had gehonoreerd, wat leidde tot vertraging in de hoofdzaak. Daarnaast werd aangevoerd dat de kantonrechter de comparitie niet correct had geleid en geen aandacht had besteed aan de afwezigheid van belangrijke getuigen. De kantonrechter heeft echter gesteld dat het verzoek tot wraking deels niet-ontvankelijk was, omdat de eerste grond te laat was ingediend. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissingen van de kantonrechter procesbeslissingen waren die niet voor wraking konden leiden. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid van de kantonrechter en wees het verzoek tot wraking af. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/202984 / HA RK 13/37
Beslissing van 12 juli 2013
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster.

1.Procesverloop

1.1
Bij faxbericht van 1 mei 2013 heeft verzoekster de wraking verzocht van
mr. T.S. Pieters, hierna te noemen: de kantonrechter, in de bij deze rechtbank, afdeling privaatrecht, sectie kanton, locatie Haarlem aanhangige zaak met als zaaknummer 571750 / CV EXPL 12 11510 [verzoekster] / [gedaagde] en anderen), hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2
De kantonrechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3
Verzoekster en de wederpartij in de hoofdzaak, hierna te noemen: [gedaagde], hebben gebruikt gemaakt van de mogelijkheid om te worden gehoord op de openbare zitting van de wrakingskamer van 28 juni 2013. Daarbij is namens [gedaagde] verschenen mr. S.C. de Lange, bijgestaan door mr. J.J. Perrels, advocaat te Hoofddorp.

2.Het standpunt van verzoekster

2.1
Verzoekster heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat –
het volgende aangevoerd.
2.2
Ten eerste heeft verzoekster aangevoerd dat de hoofdzaak onnodig is vertraagd doordat de kantonrechter verzoeken van [gedaagde] om uitstel heeft gehonoreerd, hetgeen tot een verslechtering van de positie van verzoekster leidde. Allereerst is er vertraging ontstaan doordat de kantonrechter twee verzoeken tot uitstel voor het nemen van een conclusie van antwoord honoreerde, ondanks bezwaar van verzoekster. Vervolgens heeft de kantonrechter het verzoek van [gedaagde] gehonoreerd om partijen alsnog de gelegenheid te bieden voor een nadere conclusiewisseling, ondanks het feit dat al een datum voor comparitie was bepaald en ondanks de standaardregel dat na de conclusie van antwoord een comparitie wordt gelast. Ten slotte heeft de kantonrechter, na bezwaar van verzoekster tegen het nemen van conclusies van repliek en dupliek, [gedaagde] gelegenheid gegeven een akte in te dienen alvorens de zaak op 25 april 2013 ter comparitie te behandelen, terwijl zij daartoe geen gelegenheid zouden hebben gehad als de comparitie van 11 februari 2013 (die wegens ziekte van de kantonrechter was aangehouden) doorgang had gevonden. Hier werd verzoekster door benadeeld. De beslissingen van de kantonrechter zijn steeds zonder enige uitleg aan verzoekster toegezonden en zijn voor verzoekster onbegrijpelijk en nadelig.
2.3
Als tweede grond heeft verzoekster aangevoerd dat de kantonrechter de comparitie van partijen niet heeft gebruikt waarvoor deze is bedoeld. Zo heeft de kantonrechter geen aandacht besteed aan de afwezigheid van de heren [A] en [B], die in de hoofdzaak een sleutelrol vervullen. Verzoekster acht het onbegrijpelijk dat de kantonrechter zich tijdens de comparitie heeft afgevraagd “of er hier wel sprake is van kennelijk onredelijk ontslag.” Daar komt bij dat de kantonrechter niet heeft gevraagd of partijen in onderling overleg de zaak wilden schikken, heeft nagelaten partijen daartoe te verplichten en heeft geweigerd een voorlopig oordeel te geven. Ook is de opstelling van de kantonrechter bedenkelijk met betrekking tot de akte die [gedaagde] ter comparitie heeft overgelegd. Deze akte bevatte nieuwe standpunten en producties, wat in strijd is met de substantiëringsplicht. Ondanks gemotiveerd bezwaar van verzoekster tegen het overleggen van deze akte, zijn onderdelen van de akte en bijgevoegde producties ter comparitie besproken. Hoewel beide partijen aan het eind van de zitting hun akten hebben teruggenomen, heeft de kantonrechter niet de inhoud van de besproken producties bij de akte van [gedaagde] buiten beschouwing willen laten, omdat die volgens haar feiten van algemene bekendheid bevatten en de bespreking van die producties in het proces‑verbaal is opgenomen.
2.4
Voorts heeft verzoekster aangevoerd dat de kantonrechter het verbod van artikel 24 Rv heeft geschonden door ter comparitie het verweer van [gedaagde] feitelijk aan te vullen. De kantonrechter is buiten de rechtsstrijd van partijen getreden door tijdens de comparitie van partijen een arrest te noemen, waar [gedaagde] zich niet op heeft beroepen. Ten slotte heeft de kantonrechter ter comparitie aangegeven dat bij kennelijk onredelijkheid van ontslag slechts de concrete schade toewijsbaar is, terwijl [gedaagde] dit niet als verweer heeft aangevoerd.
2.5
Op grond van deze feiten, zowel afzonderlijk als in onderling verband bezien, is duidelijk dat de kantonrechter in de hoofdzaak niet onafhankelijk is, aldus verzoekster.

3.Standpunt van de kantonrechter

3.1
De kantonrechter heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek tardief is ten aanzien van de eerste grond. De omstreden beslissingen van de kantonrechter in de aanloop naar de comparitie zijn in de maanden oktober 2012 en maart 2013 genomen. Verzoekster heeft ook tijdens de comparitie van partijen geen opmerkingen over de voorgeschiedenis gemaakt, zodat het verzoek ten aanzien van de eerste grond niet voldoet aan het vereiste van artikel 37 lid 1 Rv.
3.2
Ten aanzien van de tweede grond heeft de kantonrechter aangegeven ervan te zijn uitgegaan dat ter vermijding van escalatie [A] bewust niet bij de comparitie aanwezig was. Aangezien mediationpogingen en een bemiddelingspoging niet succesvol zijn geweest, en gezien de moeizame communicatie ter comparitie heeft de kantonrechter geen heil gezien in een schikkingspoging, te meer omdat [gedaagde] niet tot overleg bereid was. De kantonrechter heeft geen voorlopig oordeel gegeven omdat mr. Perrels zich daartegen verzette. Met betrekking tot de akte van mr. Perrels, stelt de kantonrechter dat beide partijen aan het einde van de zitting hebben ingestemd met het terugnemen van hun akten. Hetgeen voordien ter zitting besproken is naar aanleiding van de producties, is uiteraard opgenomen in de aantekeningen van de griffier. De ter zitting aangehaalde jurisprudentie en de wijze van schadeberekening bij kennelijk onredelijk ontslag raken niet de
feitelijkegrondslag van de vordering van de hoofdzaak, zodat de kantonrechter zich daarmee niet buiten de rechtsstrijd van partijen heeft begeven.

4.De beoordeling

4.1
Op grond van artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) dient het verzoek tot wraking worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden die grond zouden kunnen zijn voor een wraking aan verzoekster bekend zijn geworden. Verzoekster heeft bij de mondelinge behandeling met een verzendbewijs aangetoond dat zij het wrakingsverzoek op 1 mei 2013 om 8:00 uur naar het faxnummer van de sectie kanton heeft gestuurd, en dat deze verzending met goed resultaat is afgerond. Gelet daarop gaat de wrakingskamer ervan uit dat het wrakingsverzoek op 1 mei 2013 is ingediend.
4.2
Ten eerste heeft verzoekster het verzoek gegrond op procesrechtelijke beslissingen van de kantonrechter die tot onnodige vertraging van de hoofdzaak hebben geleid. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de kantonrechter op 4 oktober 2012, 29 oktober 2012, 12 maart 2013, 26 maart 2013 en 27 maart 2013 beslissingen heeft genomen, die haar positie in de hoofdzaak hebben verzwakt. De wrakingskamer stelt vast dat verzoekster na de laatste procesrechtelijke beslissing van 27 maart 2013 ruim een maand heeft laten verstrijken alvorens op grond van deze beslissingen de kantonrechter te wraken. Daarmee heeft verzoekster naar het oordeel van de wrakingskamer niet voldaan aan het bepaalde van artikel 37 lid 1 Rv. Hieruit volgt dat verzoekster niet ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek om wraking voor wat betreft de eerste grond. Ten overvloede merkt de wrakingskamer op dat bedoelde beslissingen van de kantonrechter naar het oordeel van de wrakingskamer procesbeslissingen zijn. De vraag of een procesbeslissing inhoudelijk al of niet juist moet worden geacht, leent zich niet voor een oordeel door de wrakingskamer en kan slechts in hoger beroep worden getoetst. Alleen indien de beslissing een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij haar bestaande vrees daarvoor naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Deze situatie doet zich naar het oordeel van de wrakingskamer echter niet voor.
4.3
Ten tweede heeft verzoekster het verzoek gegrond op de wijze waarop de kantonrechter de comparitie van partijen d.d. 25 april 2013 heeft geleid en de beslissingen die ter comparitie door de kantonrechter zijn genomen. Ten aanzien van deze grondslag acht de wrakingskamer het verzoek tijdig gedaan. Het verzoek is weliswaar pas op 1 mei 2013 ingekomen, maar de wrakingskamer acht een zodanig korte periode van beraad in deze zaak acceptabel alvorens een wrakingsverzoek in te dienen; in het onderhavige geval is de periode tussen de dag van de comparitie en het indienen van het verzoek door een weekend en Koninginnedag beperkt gebleven tot twee werkdagen
.De wrakingskamer is - gelet op de aard en verloop van de procedure- van oordeel dat zulks in deze zaak valt binnen de korte periode als hiervoor bedoeld, zodat het wrakingsverzoek tijdig is ingediend, voor zover het is gericht tegen de handelwijze van de kantonrechter tijdens de comparitie van partijen van 25 april 2013.
4.4
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid. Het subjectieve oordeel van verzoekster is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
4.5
De wrakingskamer stelt voorop dat de door verzoekster ingenomen stelling dat de feiten en omstandigheden die verzoekster ter onderbouwing van de eerste grondslag van het wrakingsverzoek naar voren heeft gebracht, bij de beoordeling van de tweede grondslag moeten worden betrokken, wordt verworpen. De wrakingskamer komt door de te late indiening van het wrakingsverzoek voorzover betrekking hebbende op de eerste grondslag niet aan de beoordeling van de daaraan ter onderbouwing gestelde feiten en omstandigheden toe. Dat betekent dat deze feiten en omstandigheden bij de beoordeling van de tweede grondslag niet meer aan de orde kunnen worden gesteld en aldus ook niet kunnen bijdragen tot gegrondbevinding van het wrakingsverzoek op de tweede grondslag.
4.6
Naar het oordeel van de wrakingskamer kan geen vooringenomenheid van de kantonrechter worden afgeleid uit de omstandigheid dat zij geen aandacht heeft besteed aan de afwezigheid van de heren [B] en [A] op de comparitie van partijen van 25 april 2013. [gedaagde] is rechtsgeldig vertegenwoordigd ter comparitie verschenen, zodat de wrakingskamer het begrijpelijk acht dat de kantonrechter geen aandacht heeft besteed aan de afwezigheid van genoemde heren.
4.7
Evenmin kan naar het oordeel van de wrakingskamer vooringenomenheid van de kantonrechter worden afgeleid door het benoemen van de voorliggende rechtsvraag of sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag. Daarmee heeft de kantonrechter slechts één van de rechtsvragen geformuleerd die ter beantwoording in de hoofdzaak voorligt, wat niet ongebruikelijke is bij een comparitie van partijen.
4.8
De wrakingskamer is voorts van oordeel dat het feit dat de kantonrechter partijen niet heeft aangezet tot schikkingsonderhandelingen evenmin blijk geeft van enige vooringenomenheid van de kantonrechter. Niet weersproken is dat mr. Perrels bij aanvang van de comparitie heeft aangegeven niet bereid te zijn tot een schikking. Dat vervolgens naar de inschatting van de kantonrechter een schikkingspoging weinig zinvol zou zijn acht de wrakingskamer alleszins begrijpelijk. Dit heeft eveneens te gelden voor de weigering van de kantonrechter om een voorlopig oordeel te geven nu mr. Perrels ter zitting uitdrukkelijk heeft aangegeven daar geen prijs op te stellen.
4.9
Vast staat dat beide partijen aan het einde van de comparitie ermee hebben ingestemd hun laatste akte terug te nemen. Voorts staat vast dat voordien onderdelen van de akte van [gedaagde] op de comparitie zijn besproken. De daarbij ingenomen standpunten zijn via de aantekeningen van de griffier deel gaan uitmaken van de processtukken. Het stond de kantonrechter niet vrij om deze vastlegging op eenzijdig verzoek van een van partijen te wijzigen. Naar het oordeel van de wrakingskamer kan uit de weigering om de schriftelijke vastlegging van het verhandelde ter zitting achteraf aan te passen dan ook geen vooringenomenheid van de kantonrechter worden afgeleid.
4.1
Het noemen van toepasselijke jurisprudentie of de wijze van schadeberekening die bij een kennelijk onredelijk ontslag op grond van jurisprudentie moet worden gehanteerd, acht de wrakingskamer geen feitelijke aanvulling van het verweer van [gedaagde]. De kantonrechter heeft daarmee slechts aangegeven wat het toetsingskader volgens vaste jurisprudentie zou moeten zijn, hetgeen niet als feitelijke aanvulling van de stellingen van één der partijen gekwalificeerd kan worden.
4.11
De conclusie is dat de feiten en omstandigheden die verzoekster ter onderbouwing van de tweede grondslag van het verzoek naar voren heeft gebracht geen grond opleveren voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en vormen derhalve geen grond voor wraking, zodat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.

5.Beslissing

De rechtbank
5.1
verklaart verzoekster ten aanzien van de eerste wrakingsgrond niet‑ontvankelijk in haar verzoek;
5.2
wijst het verzoek tot wraking van de kantonrechter voor het overige af;
5.3
beveelt de griffier onverwijld aan verzoekster, de kantonrechter en de wederpartijen in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
5.4
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J. Wolfs, voorzitter, mr. H.M. van Dam en mr. J.I. de Vreese-Rood, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van A.L. Zandvliet, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2013.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.