ECLI:NL:RBNHO:2013:715

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 februari 2013
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
412147 - CV EXPL 12-4211
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht lagere inschaling van werknemer in functie in strijd met goed werkgeverschap

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 13 februari 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [werknemer], en haar werkgever, de Europese School Bergen (ESB). De werknemer vorderde betaling van achterstallig salaris en aanpassing van haar salaris naar de functie van directiesecretaresse, aangezien zij in de praktijk meer uren als directiesecretaresse werkte dan in haar arbeidscontracten was vastgelegd. De werknemer was sinds 1 oktober 2001 in dienst bij ESB en had in 2004 twee schriftelijke arbeidscontracten getekend, waarin haar uren als secretaresse en directiesecretaresse waren vastgelegd. Echter, in de praktijk werkte zij meer als directiesecretaresse en ontving zij een salaris dat niet overeenkwam met de functie die zij daadwerkelijk vervulde.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkgever onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de werknemer bij de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst uitdrukkelijk heeft ingestemd met de lagere salariëring. De kantonrechter oordeelde dat het in strijd is met goed werkgeverschap om een werknemer niet te belonen volgens de salarisschaal die bij haar functie hoort. De vorderingen van de werknemer tot betaling van achterstallig salaris en doorbetaling van het salaris zijn dan ook toegewezen. Daarnaast zijn de gevorderde wettelijke verhogingen en buitengerechtelijke kosten eveneens toegewezen. De werkgever is veroordeeld in de proceskosten en moet de werknemer deugdelijke bruto/netto specificaties van het salaris verstrekken.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken omtrent arbeidsvoorwaarden en de verplichting van werkgevers om werknemers correct te belonen voor hun werk. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de werkgever niet heeft aangetoond dat de werknemer akkoord ging met de lagere salariëring, en dat de werknemer recht heeft op een salaris dat overeenkomt met haar functie als directiesecretaresse.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknummer/rolnummer: 412147 \ CV EXPL 12-4211 (H.K.)
Uitspraakdatum: 13 februari 2013
Vonnis in de zaak van:
[naam], wonende te Alkmaar
eisende partij
verder ook te noemen: [werknemer]
gemachtigde: mr. C. van Vlooten, Leusden,
tegen
de rechtspersoonlijkheid bezittende EUROPESE SCHOOL BERGEN, gevestigd en kantoorhoudende Bergen aan Molenweidtje 5
gedaagde partij
verder ook te noemen: ESB
gemachtigde: mr. J.C. Kuipéri-Botter, advocaat te Alkmaar.

1.Het procesverloop

Voor het procesverloop verwijst de kantonrechter naar de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 19 juli 2012 met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • het tussenvonnis van de kantonrechter van 31 oktober 2012, waarin een comparitie van partijen is gelast;
  • de met het oog op de comparitiezitting overgelegde stukken.
  • de aantekeningen van de griffier van hetgeen is besproken tijdens de comparitiezitting op 10 januari 2013, op welke zitting zijn verschenen:
Vervolgens is op vandaag uitspraak bepaald.

2.De feiten

De kantonrechter neemt de volgende feiten als vaststaand aan, omdat deze door de ene partij zijn gesteld en door de andere partij niet of niet voldoende zijn betwist.
2.1
Sedert 1 oktober 2001 is [werknemer] werkzaam voor ESB, deels als secretaresse en deels als directiesecretaresse.
2.2
In 2004 zijn voor het eerst twee schriftelijke arbeidscontracten tussen partijen opgesteld, waarin het volgende is vermeld:
vanaf 18 oktober 2004 zal [werknemer] voor 26 uur per week (72,22%) voor ESB werkzaam zijn als secretaresse;
met ingang van 15 november 2004 zal [werknemer] voor 3,6 uur per week (10%) voor ESB werkzaam zijn als directiesecretaresse.
2.3
In de praktijk werkt(e) [werknemer] meer uren als directiesecretaresse en minder uren als secretaresse dan in voormelde arbeidscontracten was vermeld. Zij wordt uitbetaald overeenkomstig de uren zoals die in de contracten staan vermeld, voor 10% in de salarisschaal die geldt voor een directiesecretaresse en voor 72,22% in de schaal van een secretaresse.

3.Het geschil

3.1
[werknemer] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, betaling door ESB van de volgende posten:
€ 6.864,37 bruto wegens achterstallig salaris over de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2011;
€ 710,76 bruto wegens achterstallig salaris over de periode van 1 januari tot en met 30 juni 2012 en doorbetaling van het salaris ad € 118,46 bruto per maand bovenop het salaris ad € 3.302,53 bruto per maand zolang de arbeidsovereenkomst voortduurt;
€ 3.787,56 bruto wegens wettelijke verhoging conform art. 7:625 BW;
€ 833,-- wegens buitengerechtelijke kosten;
de wettelijke rente over de posten a en b vanaf respectievelijk 1 januari en 1 juli 2012, tot de dag der voldoening;
de proceskosten.
Tenslotte vordert De Jong veroordeling van ESB tot het verstrekken van salarisspecificaties van de nog verschuldigde bedragen, op straffe van een dwangsom.
3.2
Ter onderbouwing van haar vordering stelt [werknemer] – zakelijk samengevat – het volgende.
In 2001 is zij in dienst getreden bij ESB voor 2½ dag per week. Zij werkte toen volledig als directiesecretaresse voor de toenmalige directeur, mevrouw [Z]. In 2004 is zij meer gaan werken. Er werden toen twee arbeidscontracten opgesteld, die echter wat de verdeling van de uren over de twee functies betreft, geen weergave zijn van de werkelijke situatie. [werknemer] werkt vanaf 2004 per week 12 uur (32,22%) als secretaresse en 19,5 uur (50%) als directiesecretaresse. Sinds 1 oktober 2001 ontvangt zij voor haar werk als directiesecretaresse te weinig salaris.
Volgens [werknemer] zijn beide functies inhoudelijk verschillend. Ook worden beide functies op verschillende locaties uitgevoerd. Zij kan zich niet herinneren, dat zij destijds bij de sollicitatie uitdrukkelijk akkoord zou zijn gegaan met een salariëring volgens de schaal van secretaresse. Aanvankelijk heeft [werknemer] geen bezwaar gemaakt tegen de onjuiste beloning, maar naarmate ze langer de functie van directiesecretaresse verricht, vindt zij dat ze hiervoor overeenkomstig de geldende salarisschaal beloond moet worden. Ze beperkt haar vordering tot de periode vanaf 1 januari 2007.
3.3
ESB heeft verweer gevoerd. Daartoe stelt ESB – zakelijk samengevat – dat [werknemer] bij de sollicitatie akkoord is gegaan met inschaling in de functie van secretaresse, dat het werk van secretaresse en directiesecretaresse niet wezenlijk van elkaar verschilt en dat het organogram en het budget geen andere salariëring toelaten dan in het contract is vermeld. Bij dit laatste is van belang, dat de functie van directiesecretaresse op papier door een collega van [werknemer] wordt vervuld, die hier destijds voor is aangesteld en nog steeds als zodanig wordt gehonoreerd hoewel zij inmiddels reeds geruime tijd als secretaresse werkt.

4.De beoordeling

4.1
Allereerst is aan de orde de vraag of [werknemer] uitdrukkelijk heeft ingestemd met de salariëring volgens de schaal van secretaresse terwijl zij (deels) werkt als directiesecretaresse. ESB heeft zich in dat kader beroepen op schriftelijke verklaringen die in het kader van de procedure zijn opgesteld door mevrouw [Z] en mevrouw [A] (directiesecretaresse), waarin wordt verklaard dat aan De Jong in het sollicitatiegesprek de situatie met betrekking tot het salaris behorende bij de functie duidelijk is uitgelegd en dat zij er uitdrukkelijk mee akkoord is gegaan dat zij als secretaresse betaald zou worden terwijl zij als directiesecretaresse zou gaan werken.
De kantonrechter stelt bij de beoordeling van deze vraag voorop dat van een werkgever mag worden verlangd dat hij afspraken omtrent arbeidsvoorwaarden duidelijk en schriftelijk vastlegt. Zeker in het geval als het onderhavige waarin van de gebruikelijke gang van zaken wordt afgeweken. Dat is niet gebeurd. Er is in 2001 geen schriftelijke arbeidsovereenkomst opgesteld. Daar komt bij dat De Jong zich niet kan herinneren dat dit uitdrukkelijk besproken is. Het feit dat in 2004 alsnog twee afzonderlijke schriftelijke overeenkomsten voor beide functies zijn opgesteld, en de beloning hiermee in overeenstemming was, ondersteunt het standpunt van ESB evenmin.
Dit alles overwegende is de kantonrechter van oordeel dat ESB onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld om te kunnen concluderen dat [werknemer] bij de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst uitdrukkelijk heeft ingestemd met inschaling in de functie van secretaresse, terwijl zij het werk verrichtte van een directiesecretaresse.
De stelling van ESB dat het merendeel van haar werk kan worden gekwalificeerd als inhoudelijk gewoon secretaressewerk wordt eveneens verworpen. Immers, ter terechtzitting heeft de directeur van ESB verklaard - en dit blijkt ook uit de stukken - dat er wel degelijk inhoudelijk verschil is tussen de beide functies. Bovendien staat vast dat [werknemer] als directiesecretaresse in een andere ruimte werkzaam is dan wanneer zij als secretaresse werkt. Ook de afzonderlijke arbeidscontracten en de verschillende salariëring wijzen er op dat de beide functies wezenlijk van elkaar verschillen.
4.2
Gelet op het vorenoverwogene is vervolgens aan de orde of het strijdig is met goed werkgeverschap dat een werknemer niet wordt beloond in overeenstemming met de salarisschaal die behoort bij de functie die de werknemer verricht.
Naar het oordeel van de kantonrechter is dit in uitzonderingsgevallen geoorloofd, bijvoorbeeld indien dit is gebaseerd op een CAO-bepaling, naar welke CAO in de arbeidsovereenkomst wordt verwezen. In de onderhavige zaak is gesteld noch gebleken dat hiervan sprake is.
Weliswaar heeft ESB aangevoerd, dat een hogere salariëring in strijd is met het organogram en het budget – dat op Europees directieniveau wordt bepaald - waarin slechts 1 fulltime equivalent beschikbaar is voor de functie van directiesecretaresse. Een organogram en daarop gebaseerd budget zijn niet vergelijkbaar met een CAO. Nu bovendien in het onderhavige geval de arbeidsovereenkomst geen aanknopingspunten biedt voor een lagere salariëring, is naar het oordeel van de kantonrechter een en ander van onvoldoende gewicht om op basis hiervan een werknemer niet te belonen overeenkomstig de salarisschaal die volgens het binnen de ESB bestaande en gehanteerde functiegebouw bij haar functie hoort.
De kantonrechter acht het dan ook in strijd met goed werkgeverschap dat [werknemer] niet wordt betaald volgens de schaal van directiesecretaresse, waardoor zij thans € 118,46 bruto per maand te weinig salaris ontvangt.
De onder a en b gevorderde hoofdsommen - waarvan de berekening op zichzelf niet is betwist door ESB - zijn dan ook toewijsbaar, waarbij van belang is dat een eventuele verjaring van de vordering - voor zover het betreft de periode vanaf 1 januari 2007 - tijdig door [werknemer] is gestuit. De wettelijke rente over deze posten is toewijsbaar als na te melden.
4.3
Met betrekking tot de gevorderde wettelijke verhoging heeft ESB aangevoerd dat er in casu geen grond is om deze toe te wijzen, omdat niet geoordeeld kan worden dat het niet (tijdig) betalen van een hoger salaris aan werkgever kan worden toegerekend. Immers, ESB had als werkgever de stellige en mogelijk gerechtvaardigde overtuiging dat zij geen hoger salaris aan [werknemer] verschuldigd was. Bovendien heeft [werknemer] hier lange tijd geen bezwaar tegen gemaakt. De kantonrechter is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat er geen sprake is van toerekenbaarheid, aangezien verwijtbaarheid in dat kader niet relevant is. Wel ziet de kantonrechter in het feit dat De Jong ESB voor het eerst in 2011 schriftelijk heeft aangemaand, aanleiding de verhoging te matigen tot een bedrag van € 1.000,-- bruto.
4.4
De vordering tot het verstrekken van salarisspecificaties wordt toegewezen aangezien hier geen afzonderlijk verweer tegen is gevoerd. Echter wordt geen tijd of dwangsom daarvoor bepaald aangezien het belang daarbij niet is onderbouwd en bovendien geen aanleiding bestaat te veronderstellen dat de werkgever niet aan deze veroordeling zal voldoen.
4.5
Naar het oordeel van de kantonrechter zijn de gevorderde buitengerechtelijke kosten toewijsbaar, nu [werknemer] gemotiveerd heeft gesteld en gestaafd met producties, dat relevante buitengerechtelijke werkzaamheden hebben plaatsgevonden.
4.6
ESB dient als de in ongelijk te stellen partij in de proceskosten te worden veroordeeld.

5.De beslissing

De kantonrechter:
Veroordeelt ESB om aan [werknemer] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
 € 6.864,37 € 6.864,37 bruto wegens achterstallig salaris over de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2011, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 juli 2012 tot de dag der voldoening;
 € 6.864,37 € 710,76 bruto wegens achterstallig salaris over de periode van 1 januari tot en met 30 juni 2012, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 juli 2012 tot de dag der voldoening;
 € 6.864,37 € 1.000,-- bruto wegens wettelijke verhoging conform art. 7:625 BW;
 € 6.864,37 doorbetaling van het salaris vanaf 1 juli 2012 ad € 118,46 bruto per maand bovenop het salaris ad € 3.302,53 bruto per maand zolang de arbeidsovereenkomst voortduurt, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de respectievelijke vervaldata van de loonbedragen tot de dag der voldoening;
 € 6.864,37 € 833,-- wegens buitengerechtelijke kosten.
Veroordeelt ESB om aan eiseres te verstrekken deugdelijke bruto/netto specificaties van het salaris met inachtneming van bovengenoemde bedragen voor zover deze zien op salaris.
Veroordeelt ESB in de proceskosten, die tot heden voor [werknemer] worden vastgesteld op een bedrag van € 802,88 (€ 95,88 aan dagvaardingskosten, € 207,-- aan griffierecht en een bedrag van € 500,-- voor salaris van de gemachtigde van [werknemer]).
Verklaart deze veroordeling(en) uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Merkus, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en op 13 februari 2013 in het openbaar uitgesproken.
De griffier
De kantonrechter