ECLI:NL:RBNHO:2013:7633

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 juni 2013
Publicatiedatum
28 augustus 2013
Zaaknummer
HAA 13/2633
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.C. Terwiel-Kuneman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening inzake afwijzing aanvraag uitkering op basis van tegenstrijdige verklaringen over woon- en leefsituatie

Op 17 juni 2013 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, uitspraak gedaan in de zaak van verzoekster, vertegenwoordigd door mr. S. Faber, tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening naar aanleiding van de afwijzing van verzoeksters aanvraag voor een (aanvullende) uitkering op basis van de Wet werk en bijstand (Wwb). Verweerder had de aanvraag afgewezen op grond van tegenstrijdige verklaringen van verzoekster over haar woon- en leefsituatie, waardoor het moeilijk was om de feitelijke situatie vast te stellen.

Tijdens de zitting heeft verzoekster verklaard dat zij een echtscheidingsprocedure is gestart en dat haar ex-echtgenoot na 14 april 2013 niet meer in haar woning verbleef. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de handhavingsmedewerkers van verweerder tijdens het huisbezoek beter hadden moeten doorvragen om een juist beeld van de situatie te krijgen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het besluit van 24 mei 2013 geschorst en verweerder gelast om verzoeksters inkomen aan te vullen tot de bijstandsnorm voor alleenstaanden. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten en het griffierecht aan verzoekster.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beslissing verwezen naar relevante jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) over de eisen waaraan een verslag van een huisbezoek moet voldoen. Hij heeft geconcludeerd dat het bezwaarschrift van verzoekster een redelijke kans van slagen heeft en dat er onverwijlde spoed vereist was voor het treffen van een voorlopige voorziening. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 13/2633
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter ter zitting van 17 juni 2013
in de zaak van:
[naam]
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde mr. S. Faber
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem,
verweerder.
Bij besluit van 24 mei 2013 heeft verweerder verzoeksters aanvraag om toekenning van een (aanvullende) uitkering in het kader van de Wet werk en bijstand (Wwb) afgewezen, omdat verzoekster over haar woon- en leefsituatie verschillende tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd, waardoor het lastig is om verzoeksters feitelijke woon- en leefsituatie vast te stellen.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft zij de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
Ter zitting is verzoekster, bijgestaan door mr. S. Faber, verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigden, T.A. van den Hoff en mr. S. Dijkman Dulkes-Wan.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter heeft:
  • het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen;
  • het besluit van 24 mei 2013 geschorst met ingang van 7 juni 2013 tot zes weken na bekendmaking van de door verweerder te nemen beslissing op bezwaar;
  • verweerder gelast om verzoeksters inkomen aan te vullen tot het bedrag van de voor haar geldende bijstandsnorm voor een alleenstaande;
  • verweerder veroordeeld in de door verzoekster gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 944,-- , te betalen aan verzoeksters gemachtigde;
  • verweerder gelast het door verzoekster betaalde griffierecht van € 44,-- aan haar te vergoeden.

Gronden van de beslissing

1.
In het primaire besluit van 24 mei 2013 heeft verweerder als zijn standpunt opgenomen dat het lastig was om verzoeksters feitelijke woon- en leefsituatie vast te stellen.
2.
De periode die in deze procedure ter beoordeling voorligt, is de periode vanaf 5 april 2013 tot en met 24 mei 2013.
3.
De voorzieningenrechter wijst allereerst op vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van beroep (CRvB) waarin de Raad heeft aangegeven aan welke eisen een rapportage van een huisbezoek in ieder geval moet voldoen. De voorzieningenrechter wijst in dit verband op de uitspraak van de CRvB van respectievelijk 7 november 2006 (LJN AZ1819) en 8 januari 2008 (LJN BC2392). Hierin overweegt de CRvB onder meer dat het van belang is dat er een ter plekke opgemaakt verslag van een huisbezoek is dat aan de betrokkene ter lezing en ondertekening is voorgehouden. Ook is van belang dat uit het verslag blijkt welke vragen zijn gesteld en welke antwoorden hierop zijn gegeven.
4.
De voorzieningenrechter acht het voorts van belang dat verzoekster ter zitting heeft verklaard dat zij een echtscheidingsprocedure is gestart, omdat zij eindelijk voor zichzelf heeft gekozen.
5.
Niet in geschil is dat verzoeksters ex-echtgenoot na 14 april 2013 niet meer in verzoeksters woning slaapt. Bij het huisbezoek op 24 mei 2013 zijn er geen spullen van de ex-echtgenoot in verzoeksters woning aangetroffen, met uitzondering van enkele zomerkleren in een lade.
6.
Ter zitting heeft verzoekster verklaard dat haar ex-echtgenoot in ieder geval niet iedere dag bij haar in de woning kwam en dat zijn auto enige tijd bij haar woning heeft gestaan, omdat deze auto stuk was. De auto is inmiddels opgehaald. Ook heeft verzoekster verklaard dat de ex-echtgenoot zo nu en dan naar haar toe kwam om boodschappen en licht huishoudelijk werk te doen, omdat de door verzoekster aangevraagde hulp bij het huishouden via een persoonsgebonden budget (pgb) nog niet was geëffectueerd. Voorts heeft verzoekster verklaard dat de ex-echtgenoot haar bij slecht weer ophaalde in verband met het brengen en halen bij doktersbezoek en degelijke. Daarnaast is verzoeksters ex-echtgenoot bij haar langs gekomen toen haar zoon naar de fysiotherapeut moest die is gevestigd tegenover verzoeksters woning. Tot slot heeft verzoekster verklaard dat de ex-echtgenoot ook wel eens bij haar langs komt, als hij naar zijn vriendin gaat of daar vandaan komt, of om iets te bespreken.
7.
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat er een gegronde reden was voor het afleggen van een huisbezoek, omdat verweerder het vermoeden had dat er sinds de echtscheiding en de verhuizing van de ex-echtgenoot feitelijk niets wezenlijks was veranderd in verzoeksters woon- en leefsituatie ten opzichte van de huwelijkse situatie.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat als de handhavingsmedewerkers van verweerder bij het huisbezoek beter zouden hebben doorgevraagd, zij en dus ook verweerder, een beter inzicht hadden kunnen krijgen in verzoeksters woon- en leefsituatie. Dan zou niet het onjuiste beeld zijn ontstaan dat de ex-echtgenoot verzoekster daadwerkelijk helpt met douchen.
9. Verweerder heeft zich bij het nemen van het besluit van 24 mei 2013 gebaseerd op een verslag waaruit het beeld naar voren komt dat de feitelijke woon- en leefsituatie weinig is veranderd. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeksters bezwaarschrift tegen dit besluit een redelijke kans van slagen. Op grond hiervan is de voorzieningenrechter van oordeel dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dan ook toe.
10.
Er bestaat aanleiding het besluit van 24 mei 2013 met ingang van 7 juni 2013 te schorsen tot zes weken na bekendmaking van de door verweerder te nemen beslissing op bezwaar. Voorts draagt de voorzieningenrechter verweerder op om verzoeksters WAO-uitkering aan te vullen tot het bedrag van de voor haar geldende bijstandsnorm van een alleenstaande.
11.
Er bestaat tevens aanleiding verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht kent de voorzieningenrechter in deze zaak twee punten toe: een punt voor het verzoekschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting. De waarde per punt bedraagt € 472,--. De zwaarte van de zaak is gemiddeld. Omdat ten behoeve van verzoekster een toevoeging is afgegeven op grond van de Wet op de rechtsbijstand, moeten de proceskosten worden betaald aan verzoekers gemachtigde.
12.
Ook zal de voorzieningenrechter verweerder gelasten het door verzoekster betaalde griffierecht van € 44,-- aan haar te vergoeden.
13.
De voorzieningenrechter deelt tot slot mede dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstaat.
Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2013 te Haarlem door mr. mr. A.C. Terwiel-Kuneman, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van P.M. van der Pol, griffier.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden: