ECLI:NL:RBNHO:2013:7652

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 augustus 2013
Publicatiedatum
28 augustus 2013
Zaaknummer
HAA 13/3549
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.C. Terwiel-Kuneman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake beëindiging Wwb-uitkering wegens gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 20 augustus 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die haar Wwb-uitkering per 4 juli 2013 beëindigd zag door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad. Verweerder stelde dat verzoekster een gezamenlijke huishouding voerde met haar vriend, wat aanleiding gaf tot de beëindiging van de uitkering. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting is gebleken dat er onduidelijkheid bestaat over de frequentie waarmee verzoeksters vriend bij haar verblijft. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de beëindiging van de Wwb-uitkering te rechtvaardigen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster sinds 4 juli 2013 geen uitkering meer heeft ontvangen en dat er een spoedeisend belang is bij het treffen van een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en het besluit van 15 juli 2013 geschorst met ingang van 8 augustus 2013. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan verzoeksters gemachtigde en is het door verzoekster betaalde griffierecht vergoed. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 13/3549
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter ter zitting van 20 augustus 2013
in de zaak van:
[verzoekster]
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde mr. P.E. Stam
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad,
verweerder.
Op 15 juli 2013 heeft verweerder verzoekster onder meer bericht dat uit onderzoek is gebleken dat zij een gezamenlijke huishouding voert met[naam] (hierna: verzoeksters vriend) en dat haar Wwb-uitkering in verband hiermee per 4 juli 2013 wordt beëindigd.
Hiertegen heeft verzoekster een bezwaarschrift ingediend. Daarnaast heeft verzoekster de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
Op 12 augustus 2013 heeft verweerder de uitkering van verzoekster in het kader van de Wet werk en bijstand (Wwb) per 4 juli 2013 beëindigd.
Ter zitting is verzoekster, bijgestaan door mr. P.E. Stam, verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. Ph. H. Arnold. Verder is verzoeksters vriend ter zitting verschenen. Ook waren ter zitting aanwezig[namen], als handhavingsmedewerkers werkzaam bij verweerders gemeente.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter heeft:
  • het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen;
  • het besluit van 15 juli 2013 geschorst met ingang van 8 augustus 2013 tot de dag na bekendmaking van de door verweerder te nemen beslissing op bezwaar;
  • verweerder veroordeeld in de door verzoekster gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 874,-- , te betalen aan verzoeksters gemachtigde;
  • verweerder opgedragen het door verzoekster betaalde griffierecht van € 44,-- aan haar te vergoeden.

Gronden van de beslissing

1.
De voorzieningenrechter ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of sprake is van een spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening. Deze vraag beantwoordt de voorzieningenrechter bevestigend. Vaststaat dat verzoekster sinds 4 juli 2013 geen Wwb-uitkering meer heeft ontvangen. Het is weliswaar zo dat de afhandeling van verzoeksters aanvraag van 26 juli 2013 is vertraagd omdat verzoekster nog niet de gevraagde bankafschriften heeft ingeleverd, maar ter zitting is naar voren gekomen dat ook verweerder zelf nog bezig is met nader onderzoek. Bij deze stand van zaken is sprake van een spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening. Dat verzoekster inmiddels in totaal € 200,-- aan voorschotten heeft ontvangen, kan hieraan niet afdoen.
2.
Voorts moet worden beoordeeld of de brief van 15 juli 2013 een besluit is in de zin van artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht (Awb). De eerste alinea van deze brief luidt als volgt:
‘Uit onderzoek is gebleken dat u een gezamenlijke huishouding voert met de heer [naam]. In verband hiermee wordt uw uitkering per 4 juli 2013 beëindigd.’ Onder aan de brief staat: ‘namens Burgemeester en Wethouders van Zaanstad’.
Gelet op de tekst van deze brief mocht verzoekster aannemen dat verweerder had besloten tot beëindiging van haar uitkering per 4 juli 2014. De brief is dan ook aan te merken als besluit. Het besluit van 12 augustus 2013, waarin verweerder onder meer melding maakt van het feit dat vanaf 4 juli 2013 verzoeksters uitkering wordt beëindigd, heeft – voor zover dit betrekking heeft op de beëindiging – dan ook geen rechtsgevolg.
3.
Het beëindigen door verweerder van verzoeksters uitkering is een voor verzoekster belastend besluit. Op verweerder rust dan ook de bewijslast om de rechtmatigheid van dit besluit aannemelijk te maken.
4.
Ter zitting is onder meer naar voren gekomen dat verweerder bij de toekenning van de Wwb-uitkering aan verzoekster ervan op de hoogte was dat zij een relatie had met haar vriend. Zijn spullen zijn toen ook in de woning van verzoekster aangetroffen. Verzoeksters vriend heeft op 15 mei 2013 zijn koopwoning ontruimd. Begin juni 2013 heeft hij in [plaatsnaam] een eigen woning betrokken. Deze woning moest toen nog worden ingericht.
5.
Op 4 juli 2013 heeft verzoekster bij verweerder een verklaring afgelegd. In die verklaring heeft zij aangegeven dat haar vriend vaak bij haar verblijft. Uit het onderzoek naar de auto van verzoeksters vriend heeft verweerder de indruk gekregen dat hij vaker bij verzoekster verblijft dan verzoekster heeft verklaard. Verzoekster heeft echter een verklaring overgelegd van een derde (een vriend van verzoeksters vriend). Deze zou bij verzoekster in de straat wonen en de auto van verzoeksters vriend veel gebruiken. Dit kan een verklaring zijn voor het feit dat de auto van verzoeksters vriend veelvuldig in de buurt van verzoeksters woning staat, terwijl dit niet hoeft te betekenen dat verzoeksters vriend dan bij haar is.
6.
Nu onduidelijk is gebleven hoe vaak verzoeksters vriend al dan niet bij verzoekster verblijft, bestaat er naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende grond om haar Wwb-uitkering te beëindigen wegens het voeren van een gezamenlijke huishouding. Het verzoek om voorlopige voorziening is dan ook voor toewijzing vatbaar. De voorzieningenrechter zal het besluit van 15 juli 2013 schorsen met ingang van 8 augustus 2013 tot de dag na bekendmaking van de door verweerder te nemen beslissing op bezwaar.
7.
Voorts bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. De proceskosten bedragen op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht in totaal € 874,-- (een punt voor het verzoekschrift voorlopige voorziening, een punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor een). Een punt komt overeen met een bedrag van
€ 437,--. Omdat ten behoeve van verzoekster een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand, moeten de proceskosten worden betaald aan verzoeksters gemachtigde.
8.
Ook bestaat aanleiding verweerder te gelasten het door verzoekster betaalde griffierecht van € 44,-- aan haar te vergoeden.
9.
De voorzieningenrechter deelt tot slot mede dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstaat.
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2013 te Haarlem door
mr. A.C. Terwiel-Kuneman, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van
P.M. van der Pol, griffier.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden: